| |
| |
| |
Aantekeningen
Achilles (p. 77): voornaamste in de Trojaanse oorlog aan de kant van de Grieken strijdende held, zoon van Peleus en Thetis. |
|
Albion (p. 35): Engeland; beide namen niet in dhn, wel ‘Brittannia’: dhn iii 119, en ‘Brit(sch)’: dhn i 236, 305, ii 69, 311, iii 410, 438, v 159, vi 51, 220, 368 en 459, of ‘Krijtgebergte’: dhn i 361. |
|
Aldebaran (p. 45): de helderste ster in het sterrenbeeld Stier: dhn ii 369. Komt niet voor in ‘Het zonnestelsel’ (Leven en werk bijlage ii-57). |
|
Amstel(zoomen) (p. 45, 51, 70-71, 86, 94): Amsterdam. |
|
Andromache (p. 36): vrouw van de Trojaanse strijder Hector. Met haar zoontje neemt ze aan de stadspoort voorgoed afscheid van haar man: Ilias vi 369-502. |
|
Apol/Apollo (p. 48, 62-63, 67, 74, 76): de god der dichters. Ook Febus of Phoebus. |
|
Apol van Belvedeer (p. 39): het Apollo-beeld dat in 1798 naar het Louvre was gebracht en zich sedert 1815 in het Vaticaan bevindt. Zie Helmers' ‘Apollo’ (Leven en werk bijlage ii-31) voor een verheerlijkende beschrijving ervan. Zie ook de titelgravure voor Helmers' Gedichten van 1809-1810: Leven en werk 103-104, 169-171 en ill. 27. |
|
Archimedes (p. 47): de natuur- en wiskundige Archimedes van Syracuse (287-212 vC) werd door een Romeinse soldaat tijdens zijn onverstoorbaar voortgezet onderzoek gedood. |
|
Arragon (p. 35): in de middeleeuwen een zelfstandig koninkrijk in het noord-oostelijk deel van het Iberisch Schiereiland, in 1479 verenigd met het centraal gelegen Castilië. Beide namen niet in dhn, wel ‘Spanje’: dhn ii 244, iii 216, iv 32 en vi 296, en vaker nog ‘Iber’: dhn i 1271, iii 164, iv 67, 71, 126, 431, 437, vi 421, welke naam ook kan staan voor Spanjaard: dhn i 112, 236, ii 99 en iv 473. |
|
Augustus (p. 64): Gaius Octavius (63 vC-14 nC; eerste Romeinse keizer sedert 31 vC). Het augusteïsch tijdvak geldt als hoogtepunt van de Latijnse poëzie. |
|
| |
| |
Babel (p. 44): ballingschap, naar de Oudtestamentische Babylonische ballingschap der joden na de verovering van Jeruzalem (6de eeuw vC). Hier aanduiding van Franse krijgsdienst. |
|
Bardenlied (p. 65): zie Helmers' reeks ‘Bardenzangen’ (Leven en werk bijlage ii-95) |
|
Bat (p. 88) zie Bato. |
|
Bataafs (p. 94) zie Bato. |
|
Bataven (p. 89) zie Bato. |
|
Batavier(en) (p. 43, 45, 73-75) zie Bato. |
|
Bato (p. 78, 82): legendarische vorst van de volksstam der Katten, die aan het hoofd van de naar hem genoemde Bataven, Batavieren of Batten zich in de Betuwe zou hebben gevestigd: dhn ‘Voorzang’ 64 en 112, en vi 371. Zie ook Helmers' ‘De Batavieren’ (Leven en werk bijlage ii-8). |
|
Belg (p. 60): Nederlander; niet in dhn, wel Nederlander: dhn vi 285 en 341. |
|
Beyling (p. 78, 85): Albrecht Beylinc (2de kwart 15de eeuw) keerde, trouw aan zijn gegeven woord, in 's vijands macht terug en werd levend begraven: dhn i 450-602. |
|
Bilderdijk (p. 53) zie p. 34. |
|
Castielje (p. 35) zie Arragon. |
|
Charitinnen (p. 48): het drietal Charites of Gratiën, vriendinnen der Muzen. |
|
Chebar (p. 47): rivier in het land der Chaldeën (Ezechiël 1, 3, 10 en 42), waar aan de profeet Ezechiël de verwoesting van Jeruzalem werd voorspeld. |
|
Claeszns (p. 85): de Zeeuwse vice-admiraal Reinier Claeszen besloot in 1606 schip, bemanning en zichzelf op te blazen, liever dan in handen van een Spaanse overmacht te vallen: dhn iii 231-276. |
|
Cook (p. 65): James (Jook (1728-1779), Brits ontdekkingsreizger: dhn iv 495, 651 en v 106. Zie ook Helmers' ‘James Cook’ (Leven en werk bijlage ii-36). |
|
Dafne (p. 65): het meisje dat nog liever in een laurierboom werd veranderd dan Apollo's geliefde te worden. Zie het slotgedeelte van Helmers' ‘Apollo’ (Leven en werk bijlage ii-31). Het thema is bekend uit Ovidius' Metamorphosen i. |
|
| |
| |
Delos (p. 51, 72-73, 75): het voormaals drijvende eiland dat door Zeus werd vastgelegd om Leto/Latona aldaar haar kinderen Apollo en Artemis ter wereld te laten brengen; heiligste plek van Griekenland. Wegens de vlotte bodemstructuur en de bloeiende kunstbeoefening trekt dhn i 127-140 een parallel met Nederland. |
|
Donau (p. 71): Wenen, bij uitbreiding: het Habsburgse Rijk: dhn i 364. |
|
doodverf (p. 53): grondverf. |
|
Dwina (p. 37): Daugava of Westelijke Dwina (Zapadnaya Dvina), uitmondend in de Golf van Riga (niet te verwarren met de Noordelijke Dwina, die bij Archangelsk in de Witte Zee stroomt). Gedoeld is op de Slag van Smoliani, 13-14 november 1812, de ultieme poging van de Franse maarschalken Claude Victor en Nicholas Oudinot om de troepen op hun noordelijke flank te hergroeperen. De slag, gewonnen door de Russische generaal Vorst Wittgenstein, resulteerde aan beide kanten in zo'n drieduizend doden en gewonden, veel minder dan na de slag bij Borodino van twee maanden eerder. Waarom dan juist aan deze slag gerefereerd? |
|
Elysium (p. 67): lieflijk oord in het uiterste westen van de klassieke wereld, waar de uitverkorenen der goden na hun dood een zorgeloos bestaan leiden, anders dan de grote meerderheid der overledenen, die naar het sombere rijk van Hades gaan. |
|
Eneäs (p. 77) zie Vergilius. |
|
Euklides (p. 76): wiskundige te Alexandrië (ca 300 vC), auteur van een naar verluidt voortreffelijk leerboek. |
|
Euripides (p. 77): Grieks dramaturg (5de eeuw vC), beschreef in Medea (431 vC) de tocht van Iason en diens Argonauten. Zijn treurspelen vormden een inspiratiebron voor Franse tragici: dhn vi 240. |
|
Febus (p. 37, 49, 51, 60, 69, 71, 73-75, 77) zie Apol. |
|
Feith (p. 53) zie IJssel. |
|
Fidiäs (p. 76): Grieks beeldhouwer (5de eeuw vC): dhn i 434 en vi 125. |
|
Filomeel (p. 53, 61): Atheense koningsdochter, die op de vlucht voor haar zwager door de goden in een nachtegaal zou zijn veranderd: dhn v 298, vi 40 en 205. Het thema is bekend uit Ovidius' Metamorphosen vi. |
|
Flevo (p. 45, 74): het Flevomeer, de latere Zuiderzee: dhn ‘Voorzang’ 128. |
|
Fredriks gloriewagen (p. 46): misschien ook letterlijk de wagen waarmee Prins
|
| |
| |
Willem Frederik (1772-1843), de toekomstige koning Willem i op 30 november 1813 in Scheveningen aan land werd gehaald. Waarom niet ‘Willems gloriewagen’? |
|
Gaulen (p. 65): Galliërs, Fransen, in dhn steeds ‘Gaulers’: i 236, 305, 362, ii 311 en vi 51. |
|
Gauler (p. 54, 86): Gaul (zie Gaulen). |
|
genie (p. 89): bedoeld is Eduard Douwes Dekker (1820-1887), sedert 1867 verblijf houdend te Keulen. |
|
Genius (p. 74-75): beschermgeest. |
|
Goethe (p. 35): Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832), Duits universeel genie, dichter, toneel- en romanschrijver: dhn vi 256. |
|
Golkonde (p. 61): stad in het oude Hindoestan, waar een grote hoeveelheid edelstenen bijeen was gebracht. |
|
Haarlens-hout (p. 74): zie Helmers' dichtwerk ‘Het Haarlemmer-Hout’ (Leven en werk bijlage ii-88). |
|
Hektors heldendaden (p. 77): namelijk in de oorlog om Troje. Zie ook Andromacche. |
|
Hilman (p. 87-93): Johannes Hilman (1802-1881) was schouwburgregent, toneelkenner, -verzamelaar en -schrijver. Hij steunde het toneel financieel en moreel. De verbouwing van de Amsterdamse Schouwburg in 1873 is voornamelijk zijn werk geweest. Zijn mening over Helmers blijkt uit zijn toneelaantekeningen van 1879: Leven en werk 375-376. |
|
Homeer (p. 54, 62, 77) zie Homerus. |
|
Homeren (p. 50, 73): dichters als Homerus (zie aldaar). |
|
Homerus (p. 36): de blinde Griekse dichter (8ste eeuw vC) van de Ilias en de Odyssee: dhn vi 125, 141 en 429. |
|
Ideälen (p. 49): begrip dat we in Helmers' werk slechts bij uitzondering aantreffen: Leven en werk 245-246 |
|
IJ (p. 45, 51, 86): bij een Amsterdamse bard kan aan menig dichter worden gedacht. Tijdgenoten in dhn: v 28 en 232 Bilderdijk (zie p. 34), v 236 Van Hall (zie p. 52), Johannes Kinker (1764-1845), Hendrik Harmen Klijn (1773-1856) en Loots (zie p. 68). |
|
| |
| |
IJssel (p. 45, 51): bij een Zwolse bard gaat vooral de gedachte uit naar Rhijnvis Feith (1753,-1824): dhn iii 417 en v 233. Ook de dichter Rietberg (zie p. 38) woonde in Zwolle. |
|
Iliums taafreel (p. 77): de (beschrijving van de) oorlog om Troje. |
|
Iö (p. 45-46): vreugdekreet. |
|
Jazon (p. 77) zie Euripides. |
|
Jezus (p. 65): ‘de achtbre Leeraar van de volken’ (dhn i 274). Zie ook Helmers' ‘Lofzang op Jezus van Nazareth’ (Leven en werk bijlage ii-93). Zie ook wysgeert. |
|
Jood (p. 78) zie Muzelman. |
|
Jupijn (p. 44, 64): aldus in dhn vi 272; Jupiter, oppergod der Romeinen (Zeus voor de Grieken): dhn i 134, iii 456, vi 62, 431 en 443. |
|
Jupiter (p. 63) zie Jupijn. |
|
Jupiter, de valsche (p. 64): Napoleon Bonaparte (1769-1821). |
|
Kastalijnsche bron (p. 73): de mildstromende bron van Castalia bij Delphi, in de Oudheid aan de Muzen geheiligd. |
|
Klaassen (p. 78) zie Claesens. |
|
Kunsten schat, der (p. 39): zie Helmers' ‘Het museum van aloude standbeelden, te Parijs’ en ‘Het museum van schilderijen, te Parijs’ (Leven en werk bijlage ii-43/44). Zie ook Parys. |
|
Landrust (p. 35): verwijst naar het dichtwerk l'Homme des champs (1800) van de Abbé Jacques Delille (1738-1813), hier genoemd ‘Reed'naar’ wegens zijn leerstoel aan het Collège de France. dhn ii 245-256 is een navolging van een passage uit de derde zang van dit werk. Navolgingen uit ander werk van Delille: dhn v 167-185 en 274-281. |
|
Landzaat (p. 53, 88): landgenoot. |
|
Latone (p. 73) zie Delos. |
|
Lethe (p. 36): naar de Griekse mythologie een rivier in de onderwereld waaruit de schimmen dronken om het verleden te vergeten. |
|
lof van Holland en [lol] van Amsterdam (p. 64): Helmers' gelijknamige dithyram- |
| |
| |
ben (Leven en werk bijlage ii-74/75). Zie ook ‘De lof van Amsterdam als voedster der kunsten’ (Leven en werk bijlage ii-94). |
|
Loots (p. 53) zie p. 68. |
|
Lutetia (p. 35): Romeinse naam voor Parijs; beide namen niet in dhn, wel ‘Seine’: dhn i 364, vi 460. |
|
Maas (p. 45, 51): bij een Rotterdamse bard is in eerste instantie te denken aan Hendrik Tollens (1780-1856): dhn v 236. |
|
Maro's (p. 50): dichters als Vergilius (zie aldaar). |
|
Mars (p. 78): de ‘krijgsgod’ (dhn vi 433), de god van de oorlog: dhn i 392, ii 278 en v 334. Zie ook Maurits. |
|
Maurits (p. 78): Prins Maurits (1567-1625), na de dood van zijn vader, Prins Willem i, stadhouder en legeraanvoerder: dhn ii 176, 237 (‘Manors Maurits’), 445, v 195 en vi 300 (degene aan wie C.P. Hooft weerstand bood). |
|
Mavors (p. 44) zie Mars. |
|
Minerva/Minerv' (p. 49, 52): Romeinse godin van de wijsheid: dhn i 24; Pallas voor de Grieken: dhn v 405. |
|
mingodin (p. 65): Venus, minnares van Mars. |
|
Minos (p. 44): naar een Griekse sage koning van Kreta, die een jaarlijks tribuut van jongemensenlevens eiste. |
|
morgenlanden (p. 39) zie Otaheite. |
|
Muiden / Muidensche duin / Muiderberg / Muiderbergsche zand / Muiderduin / Muiderzand (p. 44, 51-52, 6o, 85): min of meer correcte aanduidingen van de plaats waar Helmers ligt begraven, namelijk op het Luthersche Kerkhof op de Muiderberg. |
|
Muzelman en Jood (p. 78): dat zij ooit voor Jezus zullen knielen, is nergens in Helmers' werk te lezen. Wel sluit dhn v 211-212 niemand van de wetenschapsbeoefening uit: ‘Chinees, en Jood, en Christen,/ En Mecchaas volgeling’ en ook aanvaardt de ‘Eeuwige’, zoals Helmers die eert, ‘elks hulde, aan U door 't zuiver hart geboden/ Van Christen, Muzelman en jood’ (Leven en werk 222). |
|
Nachtgodin (p. 73): Apollo's zuster Artemis, gelijkgesteld met de maan. |
|
Neêrlands wettig Vorst (p. 55): de beëdiging van Koning Willem i vond op 30
|
| |
| |
maart 1814 in de Nieuwe Kerk te Amsterdam plaats. |
|
Nero (p. 71): Nero Claudius Caesar Augustus Germanicus (37-68; Romeins keizer sedert 54. |
|
Nova Zembla (p. 39): plaats waar een Hollandse expeditie in het ijs kwam vast te zitten en van 1596 op 1597 moest overwinteren: dhn iv 737-802. |
|
Ongeschapen licht (p. 37, 55): de woordgroep is bekend uit Vondels Lucifer (1654) 216, waar zij betekent: God, de eerste oorzaak van al wat bestaat. In dhn vi 281-283 roept Helmers, sprekend over dichters en onbekend met de betekenis, uit: ‘Stijg Godenvogels! [...]/ Wij [...] zien u in de zonneglansen/ U domplen! spelen in het ongeschapen licht!’ |
|
oorlogsgod (65): Mars, minnaar van Venus. |
|
Orcus (p. 35): in de Griekse mythologie de onderwereld. |
|
Orfeus (p. 76): mythische zanger, die zo betoverend op zijn lier kon spelen, dat wilde dieren, bomen en rotsen werden ontroerd: dhn vi 85-88. |
|
Orion (p. 45): een der helderste sterrenbeelden: dhn ii 361 en v 115. Komt niet voor in ‘Het zonnestelsel’ (Leven en werk bijlage ii-57). |
|
Otaheite (p. 39): Tahiti: dhn iv 498. Zie ook Helmers' ‘James Cook’ (Leven en werk bijlage ii-36). |
|
Pallas (p. 72) zie Minerva. |
|
Palmyra (p. 42, 76): stad in de Syrische woestijn. Als voorbeeld van de ongekende luxe aldaar geldt de lange, door zuilengalerijen tegen de zon beschermde hoofdstraat. Zie toelichting bij dhn iii 40. |
|
Parnas/Parnassus (p. 67, 73) zie Pindus. |
|
Parys (p. 39): roofnest van kunstschatten die aan half Europa behoren. In 1802 had Helmers er kennis mee gemaakt: zie Kunsten schat, der. |
|
Patroklus (p. 77): boezemvriend van Achilles, in wiens wapenrusting hij aan de strijd tegen Troje deelnam. Werd door Hektor gedood, waarna Achilles zich weer in de strijd begaf om zijn vriend te wreken: Ilias xxii. |
|
Peleus (p. 77) zie Achilles. |
|
Philomeelen (p. 44): nachtegalen. Zie ook Filomeel. |
|
| |
| |
Phoebus (p. 35, 53) zie Apol. |
|
Pijthius (p. 73): misschien is hier gedacht aan Pythia, de vragenstelster, met name van de orakelgod Apollo (niet te verwarren met de priesteres op de driepoot in Delphi). |
|
Pindaren (p. 50, 73): dichters als Pindarus (zie aldaar). |
|
Pindarus (p. 77, 86): Grieks lyricus uit Thebe (ca 520-440 vC), dichter van zegezangen, door overwinnaars in de nationale spelen besteld en te hunner ere door koren uitgevoerd: dhn i 211 en vi 354. |
|
Pindus (p. 64): de aan Apollo en de Muzen gewijde (zang)berg in Griekenland, ook Helicon en Parnas. Opvallend genoeg ontbreken alle drie de namen in dhn. |
|
Priäm (p. 77): Priamus, koning van Troje. |
|
Rafaël (p. 65): Rafaël Sanzio (1483-1520), Italiaans schilder: dhn vi 126 en 464. Zie ook Helmers' gelijknamig gedicht (Leven en werk bijlage ii-99). |
|
Reed'naar (p. 35) zie Landrust. |
|
rif (p. 87): op sterven na dood lichaam. |
|
Rijn (p. 45, 48): in de 17de- tot en met , 19de-eeuwse dichtkunst meest vernoemde rivier, door Helmers gepersonifieerd als ‘hoofdvorst onzer stroomen’ en ‘fiere telg der Alpen’ (dhn i 151 en 200). Verder dhn ii 1-26 (beeld waarmee Nederland wordt vergeleken), iv 848, vi 195, 344 en 408. |
|
Rochussen (p. 89): Charles Rochussen (1814-1894), schilder, tekenaar, graficus, illustrator. Zijn litho van Helmers' graf: Leven en werk ill. 63. |
|
Ruiter/Ruyter, De (p. 78, 87): Michiel Adriaanszoon de Ruyter (1607-1676), admiraal: dhn i 355, ii 454, iii 139, 335, 345, 336-444 en v 196. |
|
schikgodin (p. 74): godin die over 's mensen leven en sterven beslist. |
|
Seine (p. 71, 77): Parijs, bij uitbreiding: Frankrijk: dhn i 364 en vi 460. |
|
Sinons (p. 34): listige en leugenachtige types, zoals Sinon, die na de aftocht van de Griekse vloot zich als overloper naar de Trojanen voordeed, met het doel hen te overreden het houten paard in de stad te halen, zoals beschreven in Aeneis ii van Vergilius (zie aldaar). |
|
Socrates/Sokrates (p. 64, 75-76): Atheens wijsgeer (469-399 vC) die op beschuldiging van het bederven der jeugd tot het drinken van de gifbeker werd veroordeeld.
|
| |
| |
Zie Helmers' gelijknamig gedicht (Leven en werk bijlage ii-5). |
|
Spaarne (p. 51): bij een Haarlemse bard zal denkelijk het eerst worden gedacht aan Jan van Walré (1759-1837), die niet in dhn wordt genoemd. |
|
Spanduw (p. 53): Hajo Albert Spandaw (1777-1855), Gronings jurist en auteur van het dichtwerk De Vrouwen (1807), een mogelijke bron voor dhn vi 381-406. In dhn wordt hij evenwel niet genoemd. |
|
Syracusa (p. 47) zie Archimedes. |
|
Tamerlan (p. 70): Timoer, bijgenaamd Lenk (1336-1405), Tartaarse veroveraar wiens leven en werk veelvuldig tot dichtstof is gekozen. |
|
Thebe's kroost (p. 77) zie Pindarus. |
|
Theems (p. 71): Londen, bij uitbreiding: Engeland: dhn i 364. |
|
Themis (p. 76): godin van het recht: dhn i 24 en vi 439. |
|
Thetis (p. 73) zie Achilles. |
|
Tiber (p. 71): Rome, bij uitbreiding: Italië: dhn i 2-17 en v 407. |
|
Tibullus (p. 37-38): Albius Tibullus (54/49-19 vC), Romeins elegiedichter. |
|
Titus (p. 46): Titus Flavius Vespasianus (39-81; Romeins keizer sedert 79) nam in 70 Jeruzalem in. Hij werd als een edel vorst geëerd. |
|
Tollens (p. 53) zie Maas. |
|
Trojes muren eens deed rijzen (p. 73): hier heerst een verwarring met Kadmos' stichting van Thebe. |
|
tuimelgeest (p. 46): revolutionaire gezindheid. |
|
Tyrtaeus (p. 46): dichter die de Spartanen in de eerste helft van de 7de eeuw vC ophemelde en tot dapperheid aanspoorde. In dhn vi 369 heet Jacobus Bellamy (1757-1786) de ‘Tijrtéus van mijn land’. |
|
Ulysses (p. 65): Odysseus, die, zoals beschreven in Homerus' Odyssee, na de Trojaanse oorlog tien jaar nodig had om, na een afwisselende en gevaarlijke tocht, thuis te komen. |
|
Vergilius (in deze bloemlezing Virgiel/Virgijl): Publius Vergilius Maro (70-19 vC), de dichter van de Aeneas, het epos van de Trojaanse held Aeneas: dhn vi 38. |
|
| |
| |
Virgiel/Virgijl (p. 54, 73, 77): Vergilius (zie aldaar). |
|
Vondel (p. 37, 62, 73-74, 86): Joost van den Vondel (1587-1679), als grootste (toneel)dichter tot ver na Helmers' tijd nooit van de eerste plaats verdreven, zelfs niet door Bilderdijk: dhn i 172, ii 467, v 28, 335, VI 179, 222, 230, 257, 273 en 291. |
|
Vondel-feesttij (p. 91): de Vondelfeesten van 17-19 oktober 1867, niet naar aanleiding van een of ander jaartal, maar ter gelegenheid van het gereedkomen van een standbeeld in Amsterdam. De suggestie dat Hilman (zie aldaar) iets met deze viering te maken zou hebben gehad, is onjuist. |
|
Vrijheidshoed (p. 54): een mannenhoed, omhoog gehouden op de speer van de vrijheidsmaagd, gold als zinnebeeld van vrijheidsgezindheid. Zie de gravure bij dhn ‘Voorzang’. |
|
Weimar (p. 35): cultureel centrum ten tijde van Goethe, Schiller en Wieland (zie aldaar). |
|
wereldburger (p. 79): zie Helmers' gelijknamig dichtwerk (Leven en werk bijlage ii-53). |
|
Wielend (p. 35): Christoph Martin Wieland (1733-1813), Duits dichter, romanschrijver en Shakespeare-vertaler: dhn vi 255. |
|
Willem, de eerste (p. 71): Prins Willem de Zwijger (1533-1584): dhn ii 54-58, 209-234, 404 en 450. Zie ook Helmers' gelijknamig dichtwerk (Leven en werk bijlage ii-65). |
|
Wodan (p. 39, 78): Germaanse oppergod: dhn ‘Voorzang’ 4, 52 en 107, ii 91, vi 56, 104, 107, 377 en 415. Zie ook Helmers' ‘Bardenzangen’ (Leven en werk bijlage ii-95). |
|
wysgeert uw geloof te zeer beperken (p. 40): Helmers' ‘Lofzang op Jezus van Nazareth’ (Leven en werk bijlage ii-93) stelt Jezus voor als een wijsgeer met een eenvoudige les: ‘Bemin uw' God, uw Land, uw' Naasten als u zelven!’ Helmers wil Jezus geen hulde geven die alleen God toekomt. Toch wordt Jezus ‘de bron van het licht’ genoemd. |
|
Zedeleer (p. 39): zie Helmers' gelijknamig gedicht (Leven en werk bijlage ii-66). |
|
ziften (p. 54): napluizen. |
|
Zonnegod (73): Apollo (zie aldaar). |
|
Zonnestelsel (p. 55): zie Helmers' gelijknamig gedicht (Leven en werk bijlage ii- |
| |
| |
57) en dhn v 99-128. |
|
Zwitserland (p. 39): zie Helmers' gelijknamig gedicht (Leven en werk bijlage ii-83) |
|
|