De pothoofdplant(1936)–Jac. van Hattum– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 72] [p. 72] De dichter en de ethische dames Ik ken Uw blankheid en ik verf mij zwart en zet mij rustig op mijn achterpoten en ga mijn zonden duizendmaal vergroten en kerf U treit'rend in Uw reine hart. Gij zijt haast lammetjes van marsepein; U schort het rose strikje om de nekken; ik trek, scheef-schalks, lachende wolvebekken en raad, wie wel d'onnozelste mag zijn. O, witte-wolkjes-van-onschuldigheid, Uw suik'ren hartjes moeten er aan wennen, dat, lammetjes, geen man U ooit zal schennen, omdat Gij van fondant en walg'lijk zijt. Uit medelijden gun ik U 't plezier mijn zonden, U ter griez'ling, te vergroten, al grijnzend, met gevouwen wolvepoten, naast al Uw reinheid een afzicht'lijk dier. Vorige Volgende