De pothoofdplant(1936)–Jac. van Hattum– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 38] [p. 38] De priester Een pijnlijk iets, als Priester, bei', en Nood ter weerszij van de brug een tjalk verbeiden; de protestantse jeugd gluurt half-bezijden: reminiscentie van voorvaders dood, oer-heugenis van nog vóór Alva's tijd. Het Allerheiligst maakt een slechte beurt; de Priester is geïrriteerd en kleurt, terwijl het schip heel langzaam nader glijdt. Hij vindt de blik dier jeugd verduiveld kras en koud de Noordenwind, die vlijmend bijt; terwijl hij, plechtig, op en neder schrijdt, houdt hij één hand, verholen, in zijn jas. Het bruine zeil, reusachtig tegen 't fond der opgehaalde brug, slaat revend neer; de Priester loopt met Onzen Lieven Heer; een wrange trek om zijn verbeten mond. Nu is het schip voorbij - de Priester gaat omzichtig, waar de menigt' voorwaarts stuwt; het eerst die jeugd, die het mysterie schuwt; zólang nieuwsgierig, als het dichtbij staat. En nu, alleen weer, en bedacht op Dood en op uiteindelijk berustend lijden, zie ik hem afzijds van de mensen schrijden en trooster zijn in iemands laatste nood. Vorige Volgende