De nagels in het vlees(1945)–Jac. van Hattum– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 37] [p. 37] A Dieu. à Dieu, schoon land, mijn Vaderland; wie van Uw steden hoort, die zijn de namen ingebrand van Vucht en Amersfoort. Ik ben maar één, van velen één geen, die mijn naam ooit hoort; met duizenden heb ik gemeen de Vloek van Amersfoort. Het was een avond mensenjacht en 'k werd, met menig maat, gevangen en dan opgebracht naar de Euterpestraat. En wie voor ons te smeken kwam die werd niet aangehoord; men voerde ons uit Amsterdam naar 't kamp van Amersfoort. En wat daar alles is geschied en wat daar ieder leed, dat zegt men 't liefst degene niet, die daar niet zelf van weet. Wie wonden toont van dienstbaarheid en striem van hoon en smaad, wie stigma's wijst en wat hij lijdt, is nog geen Gods soldaat. [pagina 38] [p. 38] Men voert ons nu als beesten voort; daar is geen God, zo groot, dat Hij de smekingen verhoort uit zulk een diepe nood. à Dieu, schoon land, mijn Vaderland; en die dit versje vindt gedenk mijn amper twintig jaar en zeg: ‘Hij was nog kind.’ à Dieu, schoon land, dat geen 't verzuim en iedereen het hoort: spant dagelijks nu pink en duim van Vucht naar Amersfoort. En kleur Uw kaarten bloedig rood en als Uw kind iets vraagt; zeg dan: ‘Ze werden tot de Dood door Duitsers opgejaagd.’ Vorige Volgende