De nagels in het vlees(1945)–Jac. van Hattum– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 21] [p. 21] Twijfel. Gij roept de zon; gij roept de maan; Zendt Christus en zendt Dsjengiz-Khan; maar ik heb niets van U verstaan. Wanneer mijn kat de keel bespringt, de merel, die Uw loflied zingt, zijt Gij 't, die mijn gelaat verwringt. Wat zegt mij Uwer Lente pracht, nu de S.S. de joden slacht, het volk, dat U het meest verwacht. Het Beest, dat nu de leiding heeft, dood alle goed, dat in ons leeft, geen hart, dat niet van woede beeft. En dàt, zegt men, is maar 't begin; elk drijft den ander angsten in en vraagt van zoveel leed de zin. Men slacht de Moeder en het kind, ontvoert den minnaar en den vrind, en niemand, die een uitweg vindt. In 't Avondland, dat onder gaat, kreunt, met een afgewend gelaat de willende: ‘Te laat.....; te laat!’ Vorige Volgende