De gemeente Utrecht
(1956)–E.J. Haslinghuis– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |
Beschrijving der monumenten | |
[pagina 41]
| |
VerdedigingswerkenAangezien de aanwezigheid van een sinds eeuwen onder de bodem bedolven Romeinse militaire nederzetting en haar vervolg als Frankische hof of voorhof voor de conformatie en de topografie van het oude Trecht, ook voor de ligging van enkele nog bestaande gebouwen en gebouwresten in het centrum, van betekenis is geweest (z. fig. 1 op blz. 12), volge hier een beknopt overzicht (berustend op nog niet ten volle gepubliceerde resultaten en conclusies der in de laatste dertig jaren op het Domplein uitgevoerde opgravingen) aangaande de ontwikkeling van | |
I. Het Romeinse castellumlitteratuur. c.w. vollgraff en g. van hoorn. Opgravingen op het Domplein 1933-1935Ga naar margenoot+ te Utrecht (wetenschappelijke verslagen uitgeg. d. Prov. Gen. v.K. en W.) ii (1934), blz. 40 vv; iii (1936), blz. 87 vv; iv (1938), blz. 142 vv; a.e. van giffen, Utrecht-Trajectum (verslagen achter de Jaarverslagen 29-32 (1944-1948) v.d. Ver. voor terpenonderzoek, blz. 9 en 15 vv); c.w. vollgraff, g. van hoorn en j.h. jongkees. Proefgraving ten o. van het Domplein (in Meded. Kon. Ak. v. Wet. afd. Lett. N.R. ix, nr 7); a.e. van giffen en g.c. labouchere. Berichten over deze opgravingen in Utr. Dbl. 1938 (aug. en dec.) en 1949 (febr.-mei); h. brunsting. De opgravingen op het Domplein te Utrecht (in Leven en Werken 1941, sept. blz. 9 vv); a.w. byvanck. Excerpta Romana iii (Rijksgesch. Publ. dl 89), blz. 129. Over ‘Albiobola’-opschriften: a.e. van giffen. Opgravingen op het Domplein (z. voren) i (1934), blz. 7; c.w. vollgraff. Romeinsche inscripties uit Utrecht (in Meded. Kon. Ak. v. Wet. afd. Lett. 70, serie B, nr 50, 1930, en nr 80, 1935), blz. 132 vv; j.h. jongkees in Hand. v.h. xviiie Vlaamse Filologencongres (1949), blz. 132 vv; j. van galen. Was Albiobola het Romeinse Utrecht? (in Jb. Oud-Utr. 1950, blz. 46 vv). Nadat in 1929 bij een proefgraving was gebleken, dat de vloer van het centrum derGa naar margenoot+ stad bestond uit een ten dele bijna 2 m dik, Romeins lagenpaket (van 3,25 tot ca. 1,35 m boven N.A.P.) en een ten dele iets dikker middeleeuws lagenpaket (ca. 5,60 tot 3,25 m boven N.A.P.), is het prof. van Giffen duidelijk geworden, dat onder het Domplein en omgeving in een bocht van de Kromme Rijn vijf symmetrisch over elkaar gebouwde, afgerond-rechthoekige Romeinse castella hebben gelegen, n.l. vier, vermoedelijk even grote, van hout en aarde (118 × 145 m), en een, wat ruimer, van steen (126 × 152 m). Alle vijf bezaten, volgens het gewone latere schema, vier twee aan twee tegenover elkaar gelegen poorten. Van deze zijn alleen de portae decumanae aan de z.zijde en de portae principales dextrae aan de o.zijde ten dele opgegraven. Evenals de Romeinse castra van Keulen, Mainz, Straatsburg lag dat van Trajectum op de linker Rijnoever. In 1949 werden op nog hoger peil sporen gevonden van een paar in en op de via principalis gelegen gebouwen, waaruit tot een zesde bezetting, en wel onder keizer Julianus (omstr. 360), kan worden geconcludeerd.
I. Het eerste castellum (47 n.C.) lag op een lichtelijk van 1,25 tot 1,50 m bovenGa naar margenoot+ N.A.P. oplopende, met graszoden of klei verhoogde bodem. Het was omgeven door een wal en twee grachten. De wal rustte op een laag van dwarsbalken van bijna 3 m lengte. De ligging van het Praetorium kon worden vastgesteld.
II. Het tweede castellum (1,80 m boven N.A.P.) besloeg hetzelfde areaal als hetGa naar margenoot+ eerste. Het had een vierkante toren, waarvoor de hoekstandkuilen loodrecht door de dwarsliggers van I waren gegraven. Een brandlaag over het geheel getuigt van ver- | |
[pagina 42]
| |
woesting door vuur, die zeker het gevolg is geweest van de opstand der Bataven (69).
Ga naar margenoot+ III. Op een wederom iets hoger peil (2,10 m) is, spoedig na de onderwerping der Bataven (omstr. 70) het derde castellum opgetrokken. Van deze of de vorige sterkte kwamen de palen van twee hoofdpoorten voor de dag, ook de sporen van het Praetorium.
Ga naar margenoot+ IV. Het vierde houten castellum moet na een verhoging van de bodem (2,30 m boven N.A.P.) blijkens gevonden sigillata en dakpanstempels gedateerd worden tussen 150 en 183, wellicht als een herstelling na een inval der Cauchen (170). Het Praetorium van deze sterkte was ruimer dan zijn voorgangers en mat 25,70 × 28,25 m.
Ga naar margenoot+ V. Van het meeste belang is het vijfde, het stenen castellum (z. fig. 1, nr 1), gelegen op 2,50 m boven N.A.P., vermoedelijk tijdens keizer Septimius Severus († 211) gebouwd en tot aan de grote Germaanse doorbraak van de Limes (omstr. 260) of een weinig later in stand gebleven (panstempels van het Nedergermaanse legioen, van de legio Antoniana 212-222 e.a.). De west-, zuid- en oostmuren van dit kamp stroken nagenoeg met de binnengrachten der voorafgaande; de vierde muur lag een flink eind noordelijker. De vier poorten (waarvan twee onderzocht) hadden flankeertorens, die naar de veldzijde afgerond waren. Het rechthoekige, in tufsteen opgetrokken Praetorium (23 × 28 m) omvatte een atrium, omgeven door een galerij van forse, door zuilen gedragen bogen (een fragment van deze is nu in het Centraalmuseum)Ga naar voetnoot1. De toegang door de porta praetoria was aan de noordzijde. Ten z. van het atrium, door een dwarsruimte ervan gescheiden, lag als middelste van vijf kleine vertrekken het sacellum of vaandelheiligdom. Onder de tot deze periode behorende, in 1929 bij het fundament van het koor der Kruiskapel opgegraven voorwerpen is een paar stenenGa naar voetnoot2 platen (in de viiie eeuw voor doodkisten gebezigd), waarin wij-inscripties ter ere van de ‘god der Bataven’ Lobbonus in een bijna niet te ontcijferen schrift zijn gegrift. Herhaaldelijk komt de naam ‘colonia Albiobola Bataborum’ erin voor. Vergelijking met de plaatsnaam Albaniana (Alphen aan den Rijn) geeft grond tot de veronderstelling, dat in de iiie eeuw de, of een, nederzetting op het Domplein de naam Albiobola, d.i. woonplaats aan de Albis, een Keltische benaming voor de Rijn (vgl. riviernamen als Elbe), heeft gedragen. Ga naar margenoot+ VI. Hernieuwde Romeinse expansie schijnt in de ive eeuw geleid te hebben tot nog latere legeringen op een peil van 3,10 tot 3,25 m boven N.A.P.
Van de stenen castellum-ommuring zijn op verschillende tijden en verschillende plaatsen (in het z. en z.o., bij de Voetiusstraat en op de speelplaats der Ned. Herv. Burgerschool ten n.w. van de Dom) fragmenten aan de dag gekomen, waarvan slechts de onderste lagen tot het Romeinse werk behoren, terwijl de bovenste onregelmatig werk en veldkeien vertonen. Wij hebben hier te doen met de sporen vanGa naar margenoot+ bouwactiviteit (xb) van bisschop Balderik, die ook de grondslagen legde van een nieuwe kathedraal (z. voren onder Kort overzicht der stadsgeschiedenis). Het ‘Paleis Lofen’ (z. blz. 78) is, naar uit het daar blootgekomen 8 m lange muurfragment blijkt, (z. fig. 1 en 10) schrijlings over de voet van de westelijke castellum-muur heengebouwd. | |
[pagina 43]
| |
II. Middeleeuwse en zestiende-eeuwse verdedigingswerkenlitteratuur en bronnen. g.g. calkoen hs ten Stadsarchieve met aantekeningen omtrentGa naar margenoot+ de verdedigingswerken der stad Utrecht = Catal. Bibl. over Utrecht nr 585 *; n. van der monde. Aantekeningen uit registers enz. betreffende de muuren, poorten, torens, bolwerken en uitgangen der stad, HS. ten Stadsarchieve = Catal. Bibl. nr 1224); buchel Traj. Bat. Descr. (1592 vv), uitgeg. door s. muller fz. in Bijdr. en Meded. Hist. Gen. 1906, blz. 161 vv; l.e. bosch. Iets over de oude gedaante van Utrecht... oude sterkten (in Utr. Volksalm. 1855, blz. 5 vv); f.n.m. eyck van zuylichem. Kort overzigt over de oude versterkingen en kastelen in ons land (Montfoort, 1855); van asch van wyck. Bijdrage aangaande den Balderikstoren... in verband met de oude bemuring... (in v.d. Monde's Ts. 1840, blz. 225 vv); de geer Trecht, blz. 137 vv; l.e. bosch. De bolwerken van Utrecht (in Utr. Volksalm. 1850, blz. 105 vv; 1855, 1856, blz. 49 vv; 1858, blz. 69 vv; 1860, blz. 81 vv); w.h. schukking en g.c. labouchere. De oudste bastions van Utrecht (in Mbl. Oud-Utr. 1941, blz. 49 vv); Rapport (1854) behorende bij de straks te noemen afbeelding der fundamenten van het bolwerk Sterrenburg (aanvankelijk Sterkenburg geheten); g. van klaveren pz. De Morgenster en Sterkenburg (in Mbl. Oud-Utr. 1930, blz. 33 vv); c.m. de leur. Het Lucasbolwerk (in Jb. Oud-Utr. 1939, blz. 119); j.h. van bolhuis, Proeve eener geschiedenis van het kasteel Vredenburg (Utrecht, 1838); w. graadt van roggen. Het Vredenburg in den loop der tijden (in Jb. Oud-Utr. 1932, blz. 60 vv); Verslag van de opzichter d. van der werf (1869) over Vredenburg (z. onder Afbeeldingen); n. van der monde. De vijf aarden bolwerken... geschiedkundig beschouwd (in v.d. Monde's Ts. 2e s., 1844, blz. 125 vv, 225 vv). | |
[pagina 44]
| |
Afb. 17. Middendeel (vergroot) der Kaart van het Vrije van Utrecht (1539 d. Ev. van Scayck) n. litho van 1840
Sterrenburg, opmeting (1872) door de opzichter van 's Rijkswaterstaat d. van der werf = Catal. top. atlas, nr 532; - Opmetingen van de ‘Overblijfselen van het kasteel Vreedenburgh te Utrecht, in teekening gebragt tijdens de slooping in 1869’, vergezeld van een verslag door dezelfde d. van der werf (portef. in het archief van de Rijksdienst v.d. Mon.); - Tekening (vogelvlucht) van Vredenburg door de Duitse vestingbouwmeester d. specklin (1577) gereprod. in a. kabza. Handschriftliche Pläne von Daniël Speckle (Bonn, 1911), blz. 28; - Plattegrond van Vredenburg ontw. door rombout (ii) keldermans (in het Rijksarchief te 's-Gravenhage, Mil. kaarten viii G. 2088); - Schilderij (xvic) voorstellend het kasteel uit het z. = Catal. Rijksmus., nr 78; - Derg. voorstelling (1658, door w. van swanenburch), afk. uit de Schoutenkamer van het oude Stadhuis = Catal. schild., nr 280; - Schilderij (1646 door j. droochsloot), voorstellend het beleg van het kasteel in 1577 = Catal. Centraalmus., nr 1; Catal. schild. 1952, nr 83; - Het zuidelijk bolwerk van Vredenburg inw. met straalgewelf, litho in v.d. Monde's Ts. 1938; - (III, z. blz. 49: Plattegrond van de stad met ontworpen oostelijke fortificatielijn waarbij vier hoornwerken, tekening (1629) door h. jz. verstralen, landmeter = Catal. top. atlas, nr 224). | |
Ga naar margenoot+ A. MiddeleeuwenGa naar margenoot+ geschiedenis. In de jaren tussen 994 en 1009 staken de Trechtenaren hun woonsteden (‘portum omnem’) in brand, teneinde ze niet in handen te doen vallen van de Noormannen, die - na Tiel te hebben verwoest - de burg Trecht schenen te bedreigen. Deze burg was, na herhaalde vernielingen, tijdens de ixe eeuw door bisschop Balderik († 976) hersteld. Een fragment van de onder Balderik gebouwde muur, opgetrokken op de grondslagen van de | |
[pagina 45]
| |
Romeinse, is in 1949 voor de dag gekomen (en nog te bezichtigen onder de speelplaats van de Ned. Herv. H.B.S.). | |
[pagina 46]
| |
lukkige beleg (1345) door Willem iv van Holland nam de stad weder een verbetering van haar defensiemiddelen ter hand. | |
Ga naar margenoot+ B. Zestiende eeuwGa naar margenoot+ geschiedenis. Anton van Lalaing-Hoogstraten, stadhouder van Utrecht, nam op keizerlijk bevel de verbetering van de verdedigingswerken ter hand. (Tegen de Geldersen waren reeds in 1482 plannen voor bolwerken ontworpen). De onderneming omvatte, behalve de bouw van de citadel Vredenburg (z. blz. 54), de herstelling en vernieuwing van de oude muren en torens, waarmede aan de noordzijde der stad (‘achter St. Jacobs’) werd begonnen. a. van buchel, dieGa naar margenoot+ de Latijnse opschriften op de lage torens aan deze zijde weergeeft, haalt de jaartallen 1537 op de torens ‘de Bok’ en ‘de Vos’ (gesloopt in 1843) en 1542 op de toren ‘het Paard’ aan. Verder worden vermeld ‘de Wolf’, ‘de Hond’, de Beer’. Een memorie van 1537Ga naar voetnoot2, get. LalaingGa naar margenoot+ (Gemeente archief, Losse stukken, F 1), voorziet het ‘doen maken bij willem van noert een patroon van de stadsmuren en toornen die men maken ende repareren zal in zijn tijd, beginnende | |
[pagina 47]
| |
achter het St. Servaashek noordwaarts gaande naar de Wittevrouwenpoort’, dus langs de oostkant. De Raadsnotulen vermelden in 1543 het afbreken van huizen ‘omtrent de stadsmuur bij Nicolaskerk voor perservatie en betere versterking der stad’, waartoe een aarden wal met een weg zal worden aangelegd. Arx solis dicor, flagrans fulgore corusco, | |
[pagina 48]
| |
Waarop hij de Nederlandse versregels laat volgen: Arx dicor Lunae, magni soror inclyta Phoebi In Juli 1554 werd aan Manenburg de laatste hand gelegd. De Raad besloot een woning erop te plaatsen en de muur naar de Tolsteegpoort erbij aan te sluiten. Ook dit bolwerk werd op het eind der xvie en in de xviie en xviiie eeuw verpacht en bewoond (o.a. omstr. 1600 door stadsarchitect marcelis van noort)Ga naar voetnoot2, gelijk uit ordonnantiën en afbeeldingen van die tijd blijkt. In 1774 werd het uitgegeven aan de in 1771 opgerichte Societeitslakenfabriek voor het opstellen van droogramen. In de xixe eeuw zijn de kazematten door de gemeente als bergplaats in gebruik genomen. Hic belli deus atque ferox dux praesidet, hostis! Dit ‘Letterstuck ofte carmen’ was blijkens de kameraarsrekening ‘mitte lyst ende t beeldt Marss’ het werk van willem van noort. Het door willem roelofsz. vergulde relief (fragmenten ervan, alsook van het opschrift, nu in het Centraalmuseum, catal. 1928 nr 311) was ook hier in het saillant van het bolwerk geplaatst. In 1854 is Sterrenburg grotendeels afgegraven ten einde de Keulse vaart te verbreden. Hierbij kwamen drie brokstukken in Bremer steen met het Latijnse opschrift voor de dag. Het huisje erop werd door de stad verhuurd, thans wordt het bewoond door de opzichter der gemeentelijke plantsoenen. | |
[pagina 49]
| |
ficatiemeester adriaan antonisz. van Alkmaar om hem te raadplegen over de aanleg van ‘die drie eerste bolwerken’, waarvoor hij vervolgens bestekken maakte (kameraarsrekeningen, z. Dodt's Arch. iii, blz. 249; Raadsdagboek 7 dec. 1577). Het betreft hier een jongere versterkingswijze, n.l. met aarden bolwerken, welke op last van prins Willem moesten worden uitgevoerd en waarvoor hendrik van noort, ‘architect, diversche grote ende cleyne caerten, bestecken ende patroenen gemaect heeft gehadt’. Nadat het bolwerk achter het Begijnenhof en dat achter St. Marie aanbesteed waren (aan deze zijde werkten lauw de vries en hendrik jz. van cothen, z. Dodt's Arch. III, blz. 253), kwamen de drie oostelijke, Wolvenburg, Lucasbolwerk en Lepelenburg, aan de beurt. Bij een paar van de laatste worden, naast mr. hendrik van noort, de ‘stadtmr.’, alert van hoboken en zijn broeder gillis genoemd. Te oordelen naar de plattegronden van p. van schooten en van h. ruysch (z. voren onder Afbeeldingen), waren deze werken niet onmiddellijk tegen de vestingmuur opgeworpen, maar ervan gescheiden door een smalle strook water, dus als ravelijnen (anders echter op de plattegrond van 1598 door a. van vianen). Een viertal molens, buiten de Wittevrouwenpoort gelegen, moest ten behoeve van deze aanleg worden afgebroken. Sedert het eind der xvie eeuw werden deze bolwerken merendeels verhuurd ‘om te grasen ende hoyen’. Aan een der pachters (1633-1662), lucas aertsz., had vermoedelijk het noordoostelijke werk zijn naam te danken. Op dit werk verrees in 1721 het ‘Suikerhuis’, een raffinaderij van de Geöctr. Utrechtsche Compagnie van Commercie, waarvan de gebouwen tot 1872 zijn blijven staan. Het bastion van St. Marie schijnt midden-xvii afgegraven te zijn. | |
III. Zeventiende-eeuwse werkenGa naar margenoot+geschiedenis. In 1629, toen na de val van 's-Hertogenbosch een actie van de Spanjaarden werd gevreesd, besloot de stad hoornwerken buiten de Singelgracht op te werpen. Slechts één hiervan werd voltooid. Het lag in het z.o. schuin tegenover Zonnenburg en werd van 1629 tot 1639 voor de Hortus medicus in beslag genomen. Omstr. 1650 is het opgeruimd. In de tweede helft dezer eeuw werden nog fortificatieplannen ontworpen (doch niet uitgevoerd) door burgemeester h. moreelse (zie voren blz. 25), ev. meyster, de vestingbouwkundigen p. van schooten en h. ruysch (z. bij Afbeeldingen). * * *
Thans volgt, aansluitend bij I (Castellum) de | |
Beschrijving der bestaande werken XIII en XVIGa naar margenoot+A. MiddeleeuwenGa naar margenoot+De stadsmuren, -torens en -poorten zijn tussen 1821 en 1872 van lieverlede gesloopt en door plantsoenen met een zeer verscheiden flora vervangen naar ontwerpen van j.d. zocher (1827-1839). Bij het einde van de Nobelstraat, in het Singelplantsoen, staat een klein brokstuk (dikte thans 1,40 m) van de STADSMUUR (afb. 18), n.l. twee spaarbogen of kluizen (xiiia), elk in de dag 3,26 m breed en opgemetseld van baksteen in zeer groot formaat (32 à 34 × 15 à 16 × 8 à 9 cm, 10 lagen 96 cm.) Bij een herstelling zijn deze bogen, die een weergang droegen, aan de stadzijde dichtgemetseld om de plantsoenaarde te keren. Een beschouwing van de omstr. 1830 en 1840 vervaardigde afbeeldingen (z. voren, blz. 43) van noordelijke en oostelijke gedeelten van de stadsmuur gezien van de binnenzijde, leidt tot de veronderstelling, dat het beschreven fragment wat de hoogte betreft slechts ongeveer de halve hoogte van de oorspronkelijke muur - althans in dit gedeelte van de stad - vertegenwoordigde, want daarop ziet men twee rijen van door beren geschraagde rondboogkluizen. | |
[pagina 50]
| |
Afb. 18. Kluizen van de m.e. walmuur in het Singelplantsoen bij de Nobelstraat
| |
Ga naar margenoot+ B. Zestiende eeuwVan de stenen bastions zijn na de sloping in 1838 vv. nog over:
Ga naar margenoot+ Het BASTION MANENBURG (1551-1554), gelegen aan de zuidzijde der oude stad, een weinig oostelijk van de voormalige Tolsteegpoort, opgetrokken van baksteen (formaat 0,29 × 0,14 × 0,96 cm, 10 lagen 0,76 m), in slordig kruisverband gemetseld. Het thans gedeeltelijk tot gemeentelijke bergplaats, gedeeltelijk tot woning en atelier ingerichte oorspr. vijfhoekige werk (fig. 4, afb. 19-21), bestaat uit twee vleugels (resp. in zuidelijke en in zuidoostelijke richting), die met een aan de grachtof singelzijde gebouwde muur van gebogen beloop een nagenoeg trapeziumvormig plein (thans met glas overdekt) omsluiten, terwijl aan de stadzijde een portaal toegang geeft tot het werk. De frontmuren zijn 2 à 2,50 m dik. De gebogen muur vertegenwoordigt slechts de binnenzijde van het oorspr. stomphoekige bastion, welks saillant voor de plantsoenaanleg grotendeels is afgegravenGa naar voetnoot1. Ga naar margenoot+ Het door een straalgewelf overdekte portaal (afb. 20) is zeshoekig; de bergstenen ribben, rechthoekig van doorsnede, rusten op bolvormige kraagstenen (profiel z. bij fig. 4). Ga naar margenoot+ Het is van de stadzijde door een poort toegankelijk en er gaan drie met tongewelven (het middelste geheel vernieuwd) gedekte gangen, poternes, van uit: de middelste naar beneden hellend en leidend naar het (thans met plaatijzer en glas overdekte) binnenplein en de onderste, de twee buitenste stijgend en voerend naar de bovenste kazematten. Ga naar margenoot+ Deze bevatten gelijkvloers (de grond is hier in later tijd opgehoogd) en op de eerste verdieping telkens twee met tonnen overwelfde kanonkelders of kazematten (afb. 21), loodrecht op de flanken gericht en onder segmentbogen op het binnenplein geopend. Zij zijn ook onderling verbonden door telkens twee segmentbogig gedekte openingen. De op de verdieping gelegen kazematten hebben in de naar buiten (d.i. onderscheidenlijk de naar het w. en de naar het n.o.) gekeerde wand een drietal, wederom met een segmentboog gedekte (thans dichtgemetselde), schietgaten voor flankeringskanonvuur. | |
[pagina 51]
| |
Fig. 4. Manenburg. Opm. v. plattegronden der gangen en kazematten
| |
[pagina 52]
| |
Afb. 19. Manenburg. Bovenbouw van stadzijde gezien
Afb. 20. Manenburg. Gewelfd portaal
Afb. 21. Gezicht op z.o. kazematten van het plein af
| |
[pagina 53]
| |
Een vierkante opening in elk tongewelf van de bovenste kazematten heeft oorspronkelijk gediend als rookgat. Aan de zijde van het binnenplein worden de fronten geschraagd door telkens een contrefort, geplaatst tussen de segmentbogige openingen. De (met pannen gedekte) bouwsels boven de geschutgangen zijn verschillend. Het naar het z. gerichte heeft aan de lange, naar het plein gewende zijde twee geveltoppen (xvii); het andere vertoont twee dergelijke toppen in de naar de stad gekeerde gevel en in de gevel langs het plein sporen van lage, met segmentbogen gedekte openingen (thans gewijzigd voor moderne beglazing). De eerstbedoelde gevel is in 1946 vernieuwd met gebruikmaking van de oude steen,Ga naar margenoot+ ook voor de vlechtingen in zijn driehoekige top; boven de ingang is toen een relief in medaillonvorm aangebracht (door p. dhont). De smalle wand van het plein dient als grondkerende muur tegen de wal en is, opGa naar margenoot+ een hoogte van omstr. 4,50 m, in kleine steen opgemetseld bij wijze van borstwering langs de hoge plantsoenweg. Tegen de buitenmuur van de oostelijke vleugel sluiten in noord-oostelijke richtingGa naar margenoot+ zware flankmuren van grote steen aan (z. de plattegrond op fig. 4 bij C); deze begrensden de inham, ontstaan door de teruggetrokken flank met bolwerkschouder (epaulement), die aan dit ‘Italiaanse’ versterkingsstelsel eigen is. Evenals bij Sterrenburg (z. hieronder) zullen aan de binnenzijde zware contreforten de schouder- en facemuren gesteund hebben.
Het BASTION ZONNENBURG. Dit vijfhoekige werk (1551-1552), sinds 1849Ga naar margenoot+ in dienst van de Sterrenwacht der Rijksuniversiteit, komt in plattegrond overeen met Manenburg, met dien verstande, dat zijn stompe saillant, zijn facen en flanken met inwendige zware contreforten bewaard zijn gebleven en dat de twee van het straalgewelf opstijgende gangen een lichte knik naar binnen toe vertonen. (fig. 5, afb. 22 en 23). Enige andere verschillen van ondergeschikt belang zijn een gevolg van de restauratie, welke in 1907-1909 plaats had, toen de gehele bovenbouw (lokalen voor de Sterrenwacht) werd opgetrokken. De toegang van de stadzijde naar het zeskante gewelfde portaal is dichtgemetseld en de kazematten aan de zuidzijde zijn door een aanbouwsel van buiten aan het oog onttrokken.
Van het BASTION STERRENBURG (fig. 6, 7), grotendeels afgegraven in 1854,Ga naar margenoot+ zijn nog de zuidelijke kazematten over met kluizen en bogen als in Zonnenburg en Manenburg. Hierboven staat een huisje met twee moderne gekoppelde puntgevels, die de vroegere trapgevels vervangen. In de nabijheid een oude waterput. Het bolwerk bevatte, blijkens de tekeningen (1816) door c. van hardenberg, ook de met een straalgewelf gedekte centrale ruimte die onder Manenburg is beschreven. Bij een opgraving in 1854 kwamen overblijfselen van zware steunberen voor de dag, die de facen en schouders aan de binnenzijde schraagden. Van vier der vijf grote aarden bastions, vijfhoekig met ingetrokken flanken, inGa naar margenoot+ 1578-1580 aangelegd, in 1861-1872 grotendeels afgegraven, zijn de omtrekken nog in de tegenwoordige plantsoen- en singelaanleg bewaard: aan de oostzijde Lepelenburg, Lucas (laatstelijk in 1939 afgegraven voor de bouw van een nieuwe schouwburg) | |
[pagina 54]
| |
Fig. 5. Zonnenburg. Plattegrond van de poternes, kazematten en het vijfhoekige bastion
en Wolvenburg; aan de noordzijde waren reeds in 1830 vv op het Begijnenbolwerk de van Wijcks- en de Begijnenkade aangelegd. Het vijfde, het bolwerk van St. Marie, aan de westzijde, is geheel afgegraven en later tot park ‘Nieuweroord’ ingericht.
Enkele regels worden nog gewijd aan de vm. dwangburcht van Karel V: Ga naar margenoot+ Van de citadel vredenburg, in 1528-1529 op het Catharijneveld ter plaatse van het oude St. Catharinaklooster en gasthuis (St. Jan) gebouwdGa naar voetnoot1 naar het ontwerp van Rombout ii Keldermans (in 1540 wordt ook Marcelis K. ‘mr. van den wercke van Vredenborch’ genoemd, z. voren, blz. 47), in 1577-1581 door de opstandige burgerij gesloopt behalve een paar bolwerken aan de veldzijde met de deze verbindende gordijnmuur, die al meer in verval geraakten, zijn in 1868-1869 en in 1881, ten slotte in 1931 de overblijfselen, n.l. van het zuidelijke bastion, waarvan een met een fraat stergewelf overkluisde ruimte, het | |
[pagina 55]
| |
Fig. 6. Sterrenburg. Plattegrond, tek. (omstr. 1840) door Eyck van Zuylichem.
Caral. top. atlas nr. 469 Fig. 7. Sterrenburg. Plattegrond en doorsneden v.d. bolwerkspunt, tek. (1854) z.n.
Catal. top. atlas Suppl. nr. 640 | |
[pagina 56]
| |
Fig. 8. Vredenburg. Plattegrond, copie naar het plan van R. Keldermans in het Rijksarchief
(Mil. k. VIII G 2088) Afb. 22. Zonnenburg. Bastion (Sterrenwacht) gezien uit het n.o.
| |
[pagina 57]
| |
‘Spanjaardsgat’ (afb. 25), in 1842 was dichtgeworpen, ten behoeve van het tweede Jaarbeursgebouw opgeruimd. Een beschrijving van deze en andere belangrijke resten van het kasteel bevat het hierboven (z. bij Afbeeldingen) vermelde rapport met opmetingen in 1869 opgesteld door de opzichter van 's Rijkswaterstaat d. van der werf. Zoals fig. 8 en afb. 24 tonen, waren de twee naar de stad gerichte bastions van Vredenburg in plattegrond ‘wie ein Lindenblat von den Streichen rund in einen Bogen gangen und vorne zugespitzt’ gelijk Speckle (‘Architectura von Vestungen’, Straatsburg 1589) ze (bij een niet geheel juiste afb.) beschreef, d.w.z. hun flanken werden gevormd door twee licht uitgebogen zijden, die in een spitse hoek samenkwamen, aldus nog iets van het middeleeuwse rondeeltype bewarende. De bastions aan de veldzijde vertoonden met hun éne rechte face reeds Italiaanse invloed. De tekenaars van de xvie-eeuwse stadsplattegronden en profielen geven van deze nieuwe bastionsvormen gebrekkige afbeeldingen. Afb. 23. Zonnenburg. Portaal met straalgewelf
In het Centraalmuseum bevinden zich:Ga naar margenoot+ afkomstig uit de Smeetoren (muurtoren, in 1642 tot Sterrenwacht ingericht, in 1854 gesloopt): een stichtingssteen (waarschijnlijk vernieuwd naar de oorspronkelijke xva) met Latijns opschrift: ‘anno dni mcxlv regis Conradi vii epi Herberti vi factum est hoc opus a prefecto Alfero’ enz. (Catal. 1928, nr 310); |
|