De Dom van Utrecht
(1965)–E.J. Haslinghuis, C.J.A.C. Peeters– Auteursrechtelijk beschermdGa naar margenoot+ C. De Kloostergang en het Groot KapittelhuisIn afwijking van de elders bestaande situatie ligt de kloostergang van de Dom niet tegen de zuidzijde van het schip der kerk, maar is hij in de zuidoostelijke hoek van de immuniteit van de Dom gedrongen, aansluitend bij de zuidzijde van het koor en het transept. Deze uitzonderlijke ligging is een gevolg van het plaatsgebrek, veroorzaakt door de dichte belending van de H. Kruiskapel en Oudmunster. De kloostergang bestaat uit een oostarm van zeven traveeën, die het zuidoostportaal met het groot kapittelhuis verbindt, een zuidarm, haaks op de oostelijke en eveneens zeven traveeën tellend en een westarm, die ten opzichte van de oostarm lichtelijk noord-noordoostwaarts convergeert, evenwijdig met de dwars-assen van het voormalig Oudmunster en de voormalige H. Kruiskapel. Deze westarm telt ook zeven traveeën en sluit aan bij het portaal van het zuidertransept. Ga naar margenoot+ litteratuur en bronnen. De Bouwrekeningen der Domfabriek, uitg. n.b. tenhaeff, Bronnen tot de bouwgeschiedenis van de Dom, blz. 42, 76, 84, 224, 352; s. muller fz. dom, blz. 22; s. muller fz., De Universiteitsgebouwen te Utrecht, Groningen 19562, blz. 9-66; g. brom. De kloostergang van de Dom te Utrecht, Utrecht 1911; in het Utrechts Gemeente-Archief berust een rapport van th. haakma wagenaar uit 1959, getiteld ‘Bijdrage tot de bouw- en sloopgeschiedenis van de kloostergang bij de Dom te Utrecht’, begeleid door reconstructietekeningen van de oorspronkelijke venstertraceringen. Van de gegevens uit deze studie is in het onderstaande uitvoerig gebruik gemaakt. Over de restauratie van 1876-1896: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 461]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Nederlandsche Spectator 28 juni 1879, blz. 207; De Nederlandsche Kunstbode 1879, blz. 149 en 213; over de kwestie van de beglazing der vensters: Bouwk. Wbl. 1911, blz. 277 (samenvatting van een nota van de Utrechtse wethouder j.p. fockema andreae, gedrukte verzameling Gemeente-Archief 1911, nr 1478 o.w. nr 31); Mémoires v. de stuers in De Beiaard 1916-1917, blz. 393-397; bull. oudhk. b. 1917, blz. 118-120 en 232-233. afbeeldingen. De voornaamste zijn: Gezicht uit de westelijke gang op de oostelijke, ongesigneerdeGa naar margenoot+ potloodtekening op getint papier, indien de toeschrijving aan saenredam juist is, dan wellicht dagtekenend uit 1636, Centr. Museum nr H.z.10.10 (catal. top. atlas nr 659; hier pl. 403); een merkwaardige tekening, die wanneer vergeleken met de vorige, in spiegelbeeld getekend moet zijn, vermoedelijk omstreeks 1700, Centr. Museum nr H.2.10.26; gezicht uit de zuidelijke gang op de oostelijke en de Dom, in oostindische inkt door g. lamberts, 1818 (= catal. top. atlas nr 663); gezicht vanuit de zuidvleugel op het zuidoostelijk deel van het koor met kerkekamer, zuidoostportaal en oostvleugel, gekleurde tekening door p. van oort, omstreeks 1824 (suppl. catal. top. atlas nr 753); twee aquarellen, een pentekening en een potloodtekening van oltmans (xixb), gezichten respectievelijk op de ingang naar de Hongaarse kerk, de 12e en 13e travee (zuidvleugel), de oostvleugel met het zuidoostportaal en de consistoriekamer, de 6e travee: hoek oost- en zuidvleugel (Archief Rijksdienst Monumentenzorg); opstanden en plattegrond, 1838 (catal. top. atlas nr 667); plattegrond, 1875 (catal. top. atlas nr 673). Van veel belang zijn de foto's van e.f. georges uit 1880 (Suppl. catal. top. atlas nr 935 en Foto-archief Rijksdienst Monumentenzorg) en de fototypie uit 1881 van het venster met de koorden door j. maes (Suppl. catal. top. atlas nr 936 en Foto-archief Rijksdienst Monumentenzorg). bouwfragmenten. Eveneens in het Centraal Museum bevinden zich enkele fragmentenGa naar margenoot+ van beeldhouwwerk, afkomstig van de kloostergang: twee zandstenen fragmenten van hogels, een tufstenen bladornament en een zwarte verglaasde vloertegel van rode gebakken aarde, alle gevonden op de gewelven van de oostvleugel (catal. centraalmus. nrs 1248-1250). In het Rijksmuseum te Amsterdam berusten de rechterhelften van twee tufstenen wimbergen, namelijk die van de eerste travee, voorstellend een gevederde draak (die door St. Martinus bestreden wordt), en van de achtste, voorstellende een bezetene (die door Martinus verlost wordt). Een Gothische schoorsteen, afkomstig uit het klein kapittelhuis, in het Centraal Museum (s. muller fz in Jb. Oud-Utr. 1924, blz. 48). geschiedenis. Uit een acte van 1227 in het archief van St. Pieter te Utrecht (‘Acta sunt hecGa naar margenoot+ in claustro beati Martini Trajectensis anno Dominice incarnationis MoCCo vigesimo septimo’, oorkondenboek van holland en zeeland i, blz. 176) en uit de ordinarius s. martini traiectensis (blz. [10] en [25]), waar eveneens van een ‘claustrum’ sprake is, blijkt, dat de huidige kloostergang een Romaanse voorganger gehad heeft, die waarschijnlijk op dezelfde plaats lag, aangezien de ligging van St. Salvator geen andere situatie toelaat. In de Bouwrekeningen van 1395-1396 worden herstellingen vermeld aan de ‘cancelli in claustro’ en het aanbrengen van nieuwe sloten aan deze (houten) hekken (tenhaeff, Bouwrek; resp. blz. 37 en 42). Aangenomen mag worden, dat in diezelfde jaren het zuidoostportaal en de gehele achterwand van de oost- en de zuidvleugel van de nieuwe kloostergang opgetrokken werden. De betaling ‘Jacobo Wilhelmi fossatori ad fodendum fundamentum usque australem partem ecclesie’ in 1400 (tenhaeff, Bouwrek. blz. 74) moet dan betrekking hebben op de fundering van de open gevels aan de hofzijde van beide vleugels. Er worden dan niet minder dan 1362 karvrachten aarde uit die fundamenten gehaald (tenhaeff, Bouwrek. blz. 74) en tevens 212 karvrachten ‘immundiciarum per totum annum de claustro’ (tenhaeff, Bouwrek. blz. 76), hetgeen zou kunnen betekenen, dat puin van het gesloopte oude pand afgevoerd werd. In de Bouwrekeningen van 1401-1402 vindt men voorts een post ‘ad faciendum novum circulum circa arborem in claustro’ (tenhaeff, blz. 84), waarna voorlopig geen sprake meer is van werkzaamheden aan de kloostergang. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 462]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Blijkens een uitgave van mei 1440 ‘pro laboratoribus, qui foderunt primam fossam fundamenti in ambitu’ is toen de bouw hervat en moet de grondslag gelegd zijn voor de derde vleugel, de westelijke (tenhaeff blz. 206). In 1442 worden ‘600 tegelen’ gekocht, ‘daer dat cloesterpant mede ghedeckt is’ (tenhaeff, blz. 223). Volgens haakma wagenaar beslaat dit aantal ruim 30 m2 dak, terwijl het hele lessenaardak op de westvleugel alleen al 120 m2 bedraagt, weshalve hij een bouwpauze veronderstelt, waarbij de 24 m lange achterwand provisorisch tegen weersinvloeden afgedekt werd. Vervolgens wordt in 1460 de betaling vermeld van ‘3500 estrix in dat nye pant’ (tenhaeff, blz. 352), hetgeen, de in de xive en xve eeuw gewone maat van 0,16 × 0,16 m in acht genomen, neerkomt - volgens haakma wagenaar - op 90 m2, juist het oppervlak van de vloer van de westvleugel. Tegelijkertijd dus met de voltooiïng van het zuidertransept is ook de kloostergang afgebouwd door de toevoeging van de westelijke vleugel. Daarmee stemt overeen, dat de grafstenen in deze vleugel van 1459 tot 1487 dateren, terwijl er in de oostelijke al een uit 1444 voorkomt. In 1480 wordt kalk verrekend, die gebruikt is ‘om mede te witten int pandt’, een werk dat in 1549 herhaald wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 463]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 401. Gezicht uit de zuidelijke op de oostelijke arm van de kloostergang. Tekening door G. Lamberts, 1818
Afb. 402. Gezicht uit de zuidelijke op de oostelijke arm van de kloostergang en het koor met kerkekamer en zuidoostportaal. Tekening door P.H. van Oort, 1824
Afb. 403. Vensters van de westvleugel van de kloostergang. Tekening uit omstreeks 1650?
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 464]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Vroedschapsres. 1 juli 1720). In de loop van de 18de eeuw zijn ook alle venstertraceringen verdwenen, op het venster met de koorden na. Ga naar margenoot+ restauratie. Algehele zuivering van het terrein was dan ook een eerste vereiste bij de restauratiewerken, die van 1876 tot 1896 onder leiding van Dr. P.J.H. Cuypers werden uitgevoerd. De Hongaarse Kerk werd afgebroken, evenals het Leesmuseum, welks toegang tot de kloostergang werd dichtgezet. De herstellingen werden voor de gevels van de kloostergang zeer ingrijpend. De natuurstenen bekleding van de frontgevels naar de hof werd geheel vernieuwd en aangevuld, er werden weer venstertraceringen aangebracht, de wimbergen werden door copieën vervangen, de balustrade werd naar sporadisch nog voorhanden resten herbouwd en de gevel van de westvleugel, waarvan het niet vaststaat of hij in vroeger tijd ontmanteld is dan wel tot dan toe onvoltooid is gebleven, werd volgens het systeem van de beide andere vleugels afgebouwd en van figuratief gebeeldhouwde wimbergen voorzien. Aan de zijde van het Domplein verrees een monumentale portiek in Gothische vormen, die als hoofdingang bedoeld was, maar in feite nooit dienst doet. Het portaal van de kapittelzaal in de zuidvleugel werd vernieuwd, een wand werd gebouwd tussen het zuidoostportaal en de oostvleugel. Inwendig werden boven de oostelijke uitgang nieuwe traceringen aangebracht, elders werden nistraceringen, die door het maken van ingangen vroeger beschadigd waren, weer aangevuld. De baksteenwanden inwendig werden gepleisterd en grijs geschilderd, met zwarte voegen die een natuursteenverband moeten suggereren. De traceringen werden van rode contouren voorzien. Het pannendak werd vervangen door een leiendak met dakkapellen naar Frans model. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 465]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 404. Middengedeelte van de zuidvleugel van de kloostergang in 1880
Afb. 405. Zuidelijk gedeelte van de oostvleugel, 1880
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 466]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 406. Westelijk gedeelte van de zuidvleugel, met erboven de Hongaarse kapel, 1880
Afb. 407. Westvleugel in 1880
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 467]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de gevels vernieuwd, de wimbergen werden naar die van Cuypers gecopieerd door de beeldhouwers Kees en André de Kruyff, Paulus Reinaart, Giuseppe Roverso en C. Groeneveld. materialen. De kern van de wanden bestaat uit baksteen.Ga naar voetnoot1 Alle in het gezicht komendeGa naar margenoot+ delen der gevels waren oorspronkelijk met Drachenfelser trachiet en tufsteen bekleed; het interieur toont thans nog dezelfde steensoorten, tufsteen speciaal voor de traceringen, terwijl in de westvleugel de kolonnetten tot het niveau van de onderste kraagstenen uit trachiet bestaan, daarboven uit Bentheimer zandsteen en tufsteen. De gevels werden tijdens de restauratie door Cuypers bekleed met Udelfanger zandsteen, de muurvelden tussen de wimbergen en steunberen werden met kleine tufsteenblokken bedekt. De Udelfanger is, zoals overal elders, weinig weervast gebleken en op veel plaatsen volkomen verpuind en afgebrokkeld, vaak als het ware afgeschilferd, waarbij diepe holen ontstonden. Bij de recente herstellingen werd gebruik gemaakt van Muschelkalksteen. In tegenstelling tot het vroegere werk heeft men thans de steenblokken van de muurvlakken tussen de wimbergen en de steunberen hetzelfde formaat gegeven als de stenen van deze steunberen, zodat nu over de gehele breedte van de gevels doorlopende horizontale voegen ontstaan, die de al zo zeer aangetaste authenticiteit nog verder verzwakken.
beschrijving. De muren aan de zijde van de pandhof worden verstijfd door viermaalGa naar margenoot+ versneden steunberen en bekroond door balustrades die onderbroken worden door forse, op de steunberen staande pinakels. Onder de hoogte van de gootlijst bevinden zich tegen de frontzijde van deze steunberen spuiers in de gedaante van monsters. In elke travee zijn de muren door wijde driedelige spitsboogvensters geopend, waarboven zich wimbergen bevinden die de balustrades doorsnijden. De met hogels versierde kantlijsten der wimbergen lopen in kruisbloemen uit. De spitsboogvensters zijn in de oost- en de zuidarm door een dubbele hollijst omgeven, in de westarm door één brede en één uiterst smalle hollijst. De lijsten zijn, evenals de stijlen van de vensters, van basementen voorzien, die aan de westvleugel niet alle een gelijke hoogte hebben. In de bogen gaan de stijlen in traceringen over, die verschillende patronen laten zien. In de meest noordelijke travee van de oostarm is het hele oorspronkelijke venster verwijderd om plaats te maken voor een ingang. Vermoedelijk de enige oorspronkelijke toegang tot de pandhof vanuit de kloostergang is die, welke zich nog steeds bevindt in de tweede travee (vanuit het noorden) van de westarm. Slechts één oorspronkelijke venstertracering heeft tot de restauratie van 1960 stand gehouden, en is tot dan blijkbaar als curiosum steeds ontzien, namelijk die van het ‘venster met de koorden’ aan de westvleugel, waar de vlechtingen door in steen gehouwen touwen als het ware bijeengehouden worden (afb. 418). Bij de restauratie van 1876-1896 werd echter verzuimd, een verloren gegaan onderdeel aan te vullen, dat voorkomt op de aan Saenredam toegeschreven tekening (afb. 403), waar tussen de stijlen nog een verbindingstuk met een lelie-motief zichtbaar is. De huidige traceringen in het vak noordelijk daarnaast komen, zoals uit dezelfde tekening blijkt, vrij dicht bij de oorspronkelijke toestand. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 468]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 408. Dom met Klein Kapittelhuis en school. Schilderij door H. van Oort, 1830
Alle andere venstertraceringen gaan slechts terug op de restauratie door dr. P.J.H. Cuypers, die zich daarbij grote vrijheid toestond. Op grond van de oude tekeningen en van de traceringen in de nissen binnen de kloostergang kan men aannemen, dat Cuypers' oplossing voor de oost- en zuidarm inzoverre architectuurhistorisch juist was, dat hij twee verschillende patronen alternerend toepaste. Historisch juist is ook het gedeelte onmiddellijk boven de rechtstanden, dat drie spitsbogen vertoont en tevens twee door elkaar heen snijdende rondbogen, met een drietal toten in alle openingen. De vensterkop is juist, voorzover hij door één grote cirkel gevuld is. In de westarm daarentegen is in de vensters de middenpartij sterk gemarkeerd, doordat een motief in de top niet meer breedte inneemt dan de afstand tussen de twee stijlen. Ook daarin volgde Cuypers, zoals weer uit de nistraceringen binnen in de westvleugel blijkt, het oorspronkelijk systeem, doch hier week hij in de ornamentale details al evenzeer af, daarbij slechts in het oog houdend, dat de vlechtingen in de westarm speelser, meer flamboyant van karakter waren dan de strenge klassieke geometrische patronen in de andere vleugels. Een nauwkeurige proeve ener reconstitutie is in de reeds vermelde studie van haakma wagenaar geleverd, die in de traveeën op de hoek van de oost- en zuidarm twee aparte traceringspatronen tekent. De wimbergen boven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 469]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de vensters hebben figuratieve reliëfs bevat, waarvan twee overblijfselen in het Rijksmuseum bewaard worden (blz. 461). Nieuwe reliëfs werden onder leiding van Cuypers vervaardigd, deels naar de bijgeboetseerde oude resten en deels - aan de westvleugel namelijk - naar een middeleeuws borduurwerk, het antependium uit de Sint Maartenskerk te Luik, thans in het Koninklijk Museum van Kunst en Geschiedenis te Brussel, dagtekenend uit de xve eeuw (bestudeerd en afgebeeld door m. calberg, L'antependium de l'église Saint-Martin de Liège et son frontal historié du xve siècle. Bull. des Musées d'Art et d'Histoire, Bruxelles 1939). Want acht van de negentien taferelen ontbraken geheel: de wimberg in de vierde travee van de oostvleugel was er niet meer en alle wimbergen aan de westzijde ontbraken: het is de vraag of zij daar ooit aanwezig zijn geweest. Tijdens de jongste restauratie zijn al deze reliëfs gecopieerd. De volgorde der figurale voorstellingen gaat van links naar rechts, zij hebben betrekking op het leven van Sint Martinus, de patroon van de Dom. Een aantal historische en legendarische episoden uit zijn leven zijn in beeld gebracht, zoals die door zijn biograaf sulpicius severus in de ive eeuw beschreven zijn (vgl. l. réau, Iconographie de l'Art Chrétien. Tome II, Iconographie des Saints, 2e partie, Parijs 1958, blz. 900-917 en de daar genoemde oude biografieën):
Afb. 409. Zuidwesthoek van de kloostergang in 1919
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 470]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 410. De Kloostergang thans, west-arm
Afb. 411. De Kloostergang thans, oost-arm
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 471]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 412. Nistracering in de oost-arm, vierde travee van links
Afb. 413. Zuid-arm, meest westelijke travee
Afb. 414. Zuid-arm, tweede travee van links
Afb. 415. Zuid-arm, zevende travee van links
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 472]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 416. West-arm, eerste travee van links
Afb. 417. West-arm, derde travee van links
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 473]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 418. West-arm van de Kloostergang, meest linkse travee. Het venster met de koorden in 1880, vóór de restauratie
Afb. 419. Frontaal 5 van de kloostergang
De balustrades boven de wimbergen van alle drie vleugels bestaan uit een simpele spitse arcatuur. Grote partijen hiervan waren sinds lang verdwenen, maar bij de afbraak van de Hongaarse Kerk kwam een deel van de oorspronkelijke balustrade weer tevoorschijn, zij het zonder pinakeltoppen en kruisbloemen; Cuypers heeft het exact nagevolgd en aangevuld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 474]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 420. Interieur van de kloostergang, west-arm
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 475]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de hof, waar nu een fontein met een door L. Brom vervaardigd bronzen beeldje van een lezende monnik (1913) staat, bevond zich oorspronkelijk een ‘pyroen’ in de vorm van een kruis op een voetstuk als symbool van de geestelijke immuniteit (s. muller fz. dom blz. 22 en oud-holland 1922, blz. 7-13). De buitenmuren van de kloostergang aan de straatzijde komen alleen bij de ingang Achter de Dom en aan de westzijde in het gezicht, waar de huidige bakstenen muur door herhaalde veranderingen in verband met verbouwingen van de ervoor gelegen panden geen aanwijzingen meer bevat omtrent de oorspronkelijke bouwmuur van de kloostergang. Vóór de deur naast het universiteitsgebouw, die Cuypers zich als hoofdingang gedacht had, heeft hij een neo-Gothische portiek geplaatst. De dichtgemetselde poorten links daarvan gaven vroeger toegang respectievelijk tot het Groot Kapittelhuis en (in later tijd) tot het Leesmuseum. De kloostergang wordt gedekt door een simpele kapconstructie onder lessenaardaken. De bedaking bestond oorspronkelijk uit leien; later zijn deze door pannen vervangen. Tijdens Cuypers' restauratie werd een leidak in Rijndekking gelegd. Tevens bracht hij dakkapellen aan om de lange dakvlakken te onderbreken (een vereenvoudiging van het voorbeeld van viollet-le-duc, Dictionnaire t. vi, fig. 7 op blz. 194).
inwendig. De oostelijke en de zuidelijke vleugel zijn overkluisd door kruisribgewelven,Ga naar margenoot+ die rusten op schalkenbundels. Deze pijlers vertonen boven een hoog basement peerkralen tussen hollen en gaan zonder kapiteel in de gewelfribben, gordel- en muraalbogen over, die dus soortgelijke profielen hebben. Eenvoudige sluitstenen, versierd met bladwerk, vormen het middelpunt van de gewelven. De gewelfconstructie in beide vleugels is uitgevoerd ‘en tas de charge’. Aan de binnenzijde zijn de vensters van de oost- en de zuidvleugel omgeprofileerd met twee hollijsten, gescheiden door een peerkraal en geflankeerd door rondstaven, die met basementjes op de vensterdorpel staan, evenals de stijlen van het venster. De wanden tegenover de vensters hebben tussen de pijlers spitsbogige nis-indiepingen, die omgeven worden door lijsten met hetzelfde profiel als die van de vensterneggen en die versierd zijn met traceringen. Langs deze wanden is een bank aangebracht, waarop de basementen van de nisomlijsting en de stijlen der tracering rusten. De traceringen van al deze nissen in de oostelijke en de zuidelijke arm zijn nog oorspronkelijk, behalve die in de noordelijke en oostelijke nis van de travee tegen het zuidoostportaal, die vrij door Cuypers zijn aangebracht. Ook hier worden, evenals in de vensterreeks, patronen alternerend toegepast. Tussen de vierde en vijfde travee van de oostarm ligt echter een caesuur en van daar af worden twee nieuwe motieven toegepast, dezelfde namelijk, die oorspronkelijk ook de meeste vensters van beide vleugels sierden. Alle komen echter in hun grondtrekken overeen: de stijlen worden bovenaan vervlochten tot drie spitsbogen en twee rondbogen, in het boogveld daarboven domineert een grote cirkel. De patronen zijn strak en streng geometrisch gehouden. In de zuidvleugel vindt men twee ingangen, één naar de Kapittelzaal (vierde travee) en een (twee traveeën verder naar het westen) die aanvankelijk (1598) leidde naar een claustraal huis van het kapittel van Oudmunster, later naar de Hongaarse Kerk en thans toegang geeft tot het Universiteitsgebouw. De ingang van het Groot Kapittelhuis (aula of groot auditorium) is rechthoekig omlijst, de latei rust op kraag- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 476]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stenen en in het boogveld daarboven bevindt zich een versiering in de vorm van een ‘crête’ met bladwerk aan de toten. Boven de andere ingang is de bovenpartij van de oorspronkelijke nistracering bewaard. Het inwendige van de westvleugel wijkt in de plastische details aanmerkelijk van dat der beide andere vleugels af. Het wordt overkluisd door stergewelven, die een hogere geboorte en grotere kruinhoogte hebben dan de gewelven in de andere vleugels. Bovendien rusten hun gordelbogen op driekwart-ronde kolonnetten met kapitelen en hoge basementen, terwijl de ribben daarnaast worden opgevangen door korte kolonnetjes, die eveneens een kapiteel hebben en rusten op kraagstenen. De vier snijpunten van de ribben van elk stergewelf zijn versierd met sluitstenen in de vorm van rozetten. Het profiel van de gordelbogen bestaat uit een riem tussen hollen, dat van de ribben uit een peerkraal tussen hollen. De gewelven zijn hier niet ‘en tas de charge’ geconstrueerd, waardoor de dragende wanden zijn gaan slepen. De omlijsting van de vensters en van de nis-uitdiepingen in de wanden daartegenover vertoont hollijsten tussen rondstaven, die, evenals de stijlen der traceringen, met basementjes op de bank rusten. Het basement van de buitenste staaf wordt zelfs langs de voorzijde van de bank nog voortgezet. De vensterharnassen zijn (het koordenvenster is getrouw gecopieerd in 1960-62) geen van alle authentiek. De traceringen in vijf van de nissen daarentegen zijn oorspronkelijk en hebben een uitgesproken flamboyant patroon, dat, op één geval na, in alle nissen verschillend is, en in tegenstelling tot het klassiek geometrische van de traceringen in de andere vleugels vegetale motieven vertoont zoals lelies, uitbottende loten en bladwerk. In de middelste travee is de nistracering tijdens de eerste restauratie nieuw aangebracht, nadat zij vroeger grotendeels door het uitbreken van een ingang verloren gegaan was. Haar patroon volgt dat van de tweede travee vanuit het noorden. Een ingang van buiten tot de kloostergang bevindt zich in de tweede travee vanuit het zuiden, tegenover het koordenvenster dus. Dit poortje heeft een rondbogige omlijsting met een rolstaaf en een hollijst. De rechte latei wordt door twee consoles geschraagd en is voorzien van een brede, met bladwerk versierde kraagsteen, die wellicht een beeldhouwwerk gedragen heeft, dat zich tegen het boogveld heeft bevonden. De traceringen rond het poortje hebben hetzelfde karakter als die in de nissen. muller acht het waarschijnlijk, dat deze ingang eerst in de xvie eeuw in de muur is uitgebroken, om de leerlingen van de Domschool toegang te geven tot het Domkoor. De traceringen van de nis ter plaatse zouden daartoe afgehakt zijn en de afgeknotte einden met Gothische ornamenten bezet. De achterwand van de travee vóór het portaal aan het transept is de enige, waar de rode contouren, door Cuypers aangebracht of opgehaald, ontbreken, omdat dit muurvlak tot de kerk gerekend werd en dus niet in 1876-96 is gerestaureerd. Opmerkelijk is nog dat in de zuidwesthoek van de buitenmuren, boven de gewelven, een brok natuursteen zichtbaar is dat een overblijfsel van een ouder gebouw schijnt te zijn, over welks identiteit overigens niets met zekerheid te zeggen is. Ga naar margenoot+ bouwperioden. Niet alleen het zuidoostportaal in zijn eerste opzet is gebouwd onder leiding van jan van den doem († 1396), maar ook de kloostergang moet door hem ontworpen en begonnen zijn. De meeste nistraceringen in de oost- en de zuidvleugel verraden zijn hand en zijn ten nauwste verwant aan de oorspronkelijke, in de vorige eeuw gewijzigde nistraceringen in het zuidoostportaal en de traceringen in vensters en nissen van het koor. Al deze partijen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 477]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vertonen de doctrinaire Utrechtse stijl van het laatste kwart van de 14de eeuw. Tussen de werkstukken in deze stijl liggen - blijkens oude afbeeldingen ook in de vensterreeks - echter meer geavanceerde partijen in het zuidoostportaal, de oost- en de zuidvleugel, waarin een voorkeur blijkt voor wentelende visblazen als triquetra of vier- en vijfspakig zonnerad, motieven die typerend zijn voor het aandeel van aernt bruun in de Dombouw, de opvolger van Jan van den Doem van 1396 tot 1424. Gelet op deze stijlverschillen en op de gegevens uit de Domrekeningen, kan worden aangenomen, dat juist rond 1396 de afwerking van de oostelijke en zuidelijke achterwanden van de kloostergang en van het zuidoostportaal haar beslag kreeg. In 1400 is dan een begin gemaakt met de gevelfronten, uitgevoerd volgens ontwerp van Jan van den Doem, maar met nieuwe inventies van Aernt Bruun voor enkele der venstertraceringen. grafstenen. In de kloostergang werden de lekenbeambten der kerk en de scholierenGa naar margenoot+ van de Dom begraven (h. wstinc, Het Rechtsboek van den Dom, ed. s. muller, 's-Gravenhage 1895, blz. 261: ‘In cymiterio et in vrijthof sepeliuntur layci officinarum nostrarum et familiares nostri et scolares’). Al of niet met wapens versierde opschriften bij hun graven werden gebeiteld op stenen, die in de achterwanden van de kloostergang werden ingemetseld. Er lagen drie graven in elke travee. In 1638 besloot de Utrechtse vroedschap, het ‘ora pro nobis’ van de inscripties op deze stenen te doen weghakken (Vroedsch. Resol. 6 aug. 1638). Maar ook het overige van de stenen heeft ernstig geleden en vrijwel geen opschrift is in zijn geheel meer leesbaar. Voor het ontbrekende komen verschillende grafschriften in aanmerking die door buchelius mon. templ. (fol. 27 vo), engelen (blz. 81-85), lely (blz. 29-30) en gen. herald. gedw. (blz. 212) zijn opgetekend. Gaande van het oosten langs het zuiden naar het noordwesten (van links naar rechts) ziet men de volgende stenen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 478]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Groot KapittelhuisHet Groot Kapittelhuis, thans Aula van de Rijksuniversiteit, ligt tegen de zuidzijde van de kloostergang, doch springt aanmerkelijk ver oostwaarts daarvan uit en maakt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 479]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met zijn oostgevel deel uit van de straat de Trans. Aan alle andere zijden is het geheel ingebouwd.
litteratuur. v. de stuers, Het Groot Auditorium te Utrecht (Haarlem 1881); s.Ga naar margenoot+ muller fz., De Universiteitsgebouwen te Utrecht (Utrecht 1899, herziene vermeerderde druk verzorgd door j.w. smit, 1956), vooral blz. 17-20; heringa, Oratio de Auditorio, (Utrecht 1825); th. haakma wagenaar, De Aula van de Rijksuniversiteit te Utrecht (in: Bouwk. Weekbl. Architectura 1937, blz. 13-16); -restauratieberichten: g.c. bremer, Kort geschiedkundig overzicht van de Aula der Rijksuniv. te Utr. (t.z.pl. blz. 29-30); Mbl. Oud-Utr. 1961, blz. 42.
geschiedenis. Het kanunnikencollege van de Dom heeft over verschillende opeenvolgende,Ga naar margenoot+ maar ook over gelijktijdig bestaande kapittelhuizen beschikt. In de bouwrekeningen is niet altijd duidelijk aangegeven welk gebouw bedoeld is: herhaaldelijk is er sprake van een klein, een groot, een oud en een nieuw kapittelhuis. Het eerst wordt een ‘domus capituli apud ecclesiam Maiorem’ genoemd in een oorkonde uit 1294, wanneer de kapittels van de Dom en van Oudmunster hun broederschap hernieuwen en overeenkomen zich vier maal per jaar in een algemene vergadering te verenigen (OkbU i, nr 2631). Uit een oorkonde van 1322 blijkt dat de bisschopskeuze plaats vindt in het kapittelhuis van de Dom (berkelbach van der sprenkel, Regesten van Oork. betr. de bisschoppen v. Utr., Utr. 1937, nr 520). Waar dit Kapittelhuis precies stond, blijft onbekend, evenals de vorm en plaats van een kapittelhuis ten behoeve waarvan volgens de Bouwrek. van 1396/97 46 voet glas voor twee vensters geleverd werdGa naar voetnoot1. De werkzaamheden die in 1442/44 aan een nieuw kapittelhuis verricht worden en de wijzigingen in de inrichting in 1484/86 lijken betrekking te hebben op het Klein Kapittelhuis dat tot 1836 tegen de westzijde van de westarm van de kloostergang gestaan heeft (zie bij Kloostergang, blz. 462). De posten voor een kapittelhuis in de Bouwrek. van 1462-1467 daarentegen hebben onmiskenbaar het nog bestaande Groot Kapittelhuis op het oog. In 1462/63 wordt een betaling gedaan aan ‘famulis construentibus novam domum capitularem ecclesie nostre’ (Bouwrek. blz. 371); in 1464/65 worden ‘36000 leynagell tot dat nye capittelhuys’ en ‘ijseren bouten opt grote capittelhuys’ betaald, evenals een ‘hangende houten guet aen den wijdelsteen an dat groten capittelhuys’ (Bouwrek. blz. 390 vv). Het nieuwe gebouw is dan al zo ver gereed dat het oude (met fundamenten en al) gesloopt kan worden (‘de fractura antique domus capitularis et de extractione lapidum ex fundamentis dicte domus et de mundificacione dictorum lapidum’). De rekeningen van 1465/66 vermelden: ‘Item Johanni Bonick de salario in magna domo capitulari que habuit speciale defectum; van balcken swepen (=zwiepen: tegen zijdelings uitwijken) ende hanghen’ en in 1466/67: Item om 8 grote eykenhouter, tstuck 20 voet lang, om schoren aff te maken onder die balcken opt grote capittelhuis’. Intussen heeft henric was (=quass) in 1465/66 betaling ontvangen voor ‘sittenen mit kisten in novo (sic) domo capitulari’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 480]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 421. Oostgevel van het Groot Kapittelhuis
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 481]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reeds spoedig wordt tot een verbouwing overgegaan: in 1495 wordt loon uitbetaald aan ‘jacobo joannis dicto stampblock (zie over hem ook blz. 180) van dat ghewulft van ons grote capittelhuys op the vueren’ en in 1496 blijken ‘die glasen vermaect’ te zijn door dirck weyman en jan beernts, nog juist tijdig genoeg dat de bisschopsverkiezing (die Frederik van Baden op de cathedra zal brengen) in het vernieuwde gebouw kan plaats vinden. In 1496/97 ontvangen ernest van schayck en dirck schaey loon ‘pro deauratura et ornatura maioris domus capitularis unacum parva camera episcopi adiacente’. Waar we dat belendend bisschopskamertje moeten zoeken blijft onzeker. In 1521 tenslotte heeft jan van oy enig nieuw meubilair voor de zaal gemaakt: zitbanken en een ‘kantoer’ voor de kapittelnotaris.
bestemming. Het gebouw diende niet voor de gewone kapittelvergaderingen - dezeGa naar margenoot+ vonden in het Klein Kapittelhuis plaats - maar voor buitengewone gelegenheden: voor het kapittel-generaal, als de vijf kapittelen van de stad tesamen vergaderden, en - tot de afstand van de temporaliteit aan Karel V in 1527 (zie voren blz. 21) - voor de vergaderingen van de Staten van Utrecht. De secretaris van het Domkapittel was tevens secretaris van de Staten. Op 25 januari 1579 werd in het Groot Kapittelhuis de Unie van Utrecht gesloten. In 1634 werd het Groot Kapittelhuis door de vroedschap bestemd tot auditorium van de toen gestichte Illustere School die twee jaar later tot Academie verheven werd. Door een muur werd de gewelfde benedenzaal in tweeën gedeeld en een tweede ingang werd in de kloostergang gebroken; de twee zalen werden met banken en katheders uitgerust door de kistemakers lambert olofss en wynant jacobss (het werk van de laatste te zien op een tekening die een gezicht geeft naar de westwand van de kapittelzaal, Catal. top. atlas Suppl. nr 1444). Op het dak werden in 1661 de leien door blauwe dakpannen vervangen.
restauraties. In 1824/25, naar aanleiding van de verheffing der Hogeschool totGa naar margenoot+ Rijksuniversiteit, een decennium eerder, is de zaal door verwijdering van de scheidsmuur weer tot één aula gemaakt. De stenen traceringen werden toen, voorzover ze al niet verdwenen waren, uit de vensters gebroken en vervangen door een indeling van gegoten ijzeren roeden. In 1867 werden nog, ten behoeve van een gang ten zuiden langs het gebouw, de ondergedeelten van de steunberen gesloopt en de bovengedeelten daarvan door middel van ijzerwerk aan de gewelven opgehangen, die dus toen door de beren belast i.pl. v. gesteund werden. In 1876-1879 werd het Groot Kapittelhuis onder leiding van p.j.h. cuypers gerestaureerd. In de vensters werden weer traceringen gemaakt; de oost- en westwanden kregen trapgevels; het interieur van de benedenzaal werd witgeschilderd met rode voegen om een natuursteenverband te suggeren; het benedendeel der wanden werd met tapijtmotieven versierd; de kolonnetten met hun kapitelen en kraagstenen en de gewelfribben werden gepolychromeerd en verguld op grond van toen teruggevonden overblijfselen van bonte beschildering. Later, nadat de pedelswoning aan de Trans tegen het kapittelhuis was afgebroken, werd het sinds lang dichtgezette venster in de oostwand geopend. De zaal werd van neo-Gothisch meubilair voorzien. In 1935 vond opnieuw een restauratie plaats, ditmaal onder leiding van g.c. bremer. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 482]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 422. Kapittelzaal naar het westen, omstreeks 1910
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 483]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het gewelf werd versterkt, de wanden werden afgebikt, ruw en grauw gepleisterd, een podium van Noorse leisteen gelegd, een nieuwe toegang vanuit het Universiteitsgebouw gemaakt. Het grote oostvenster werd weer dichtgemetseld. joep nicolas maakte gebrandschilderde glazen: een allegorie op de Unie van Utrecht, allegorische verbeeldingen van de goede eigenschappen die de Universiteit aankweekt. Meubilair werd ontworpen door a.a. van hemert, tussen 1935 en 1941 gobelins met voorstellingen van de Unie van Utrecht, het Rijk der Nederlanden, de stad Utrecht en de zes faculteiten, door willem van konijnenburg en chr. de moor, een tapijtloper door t. poggenbeek. Voor de gobelins werden in de noordwand rechthoekige uitgediepte velden gehakt. In de wand waartegen de katheder staat zijn twee reliëfs ingemetseld, voorstellende St. Maarten (door a. termote) en Minerva (door d. bus). Tenslotte werd de aula in 1960-61 opnieuw hersteld, onder leiding van de Rijksgebouwendienst. Het pleisterwerk is door fijner en blanker vervangen; het natuursteenwerk van venstertraceringen en gewelfribben is vernieuwd, evenals de kapbalklaag en het dakoverstek. Aan de zuidzijde is de afdekking van de steunberen veranderd: gekapte baksteen i.pl.v. leien en het gangetje dat langs de zaal loopt verlaagd.
beschrijving. uitwendig. Het Groot Kapittelhuis is een langwerpig rechthoekigGa naar margenoot+ zaalgebouw van baksteen (gemetseld in kruisverband; formaat: 28 à 30 × 14 × 6 à 7 cm., 10 lagen 85 cm.) met een hoog, door pannen gedekt zadeldak tussen twee trapgevels aan de smalle zijden. De noordzijde wordt ten dele belend door de zuidarm van de kloostergang en springt oostwaarts daarvan uit over de lengte van één (diepere) travee. De noordmuur daarvan staat koud tegen de kloostergangmuur aan en wordt aan de buitenkant bedekt door een woonhuis aan de Trans. De zaal wordt aan de zuidzijde geschraagd door zes steunberen die haar in zeven traveeën delen, wordt van die kant verlicht door zes smalle spitsboogvensters en in de meest oostelijke travee door een iets breder venster terwijl in de oostgevel een groot hoogopgaand rondboogvenster aanwezig is. Dit laatste venster heeft, in tegenstelling tot de venster aan de zuidzijde, nog het patroon van zijn oorspronkelijke tracering bewaard: het is in drie getote rondbogen gedeeld, waarboven de kop een eveneens getote cirkel bevat, doorsneden door twee cirkelsegmenten die samen de top vormen van een accolade welke de drie deelbogen overspant. Aan weerszijden van de cirkel en in combinatie met de accoladeboog bevinden zich sferische driehoeken met spitsdriepassen. Het profiel van de ondiepe bakstenen dagkant van het venster bestaat uit een hol. De geveltop daarboven wordt doorbroken door twee kleine rechthoekige vensters waarvan het onderste een stenen kruiskozijn bevat, het bovenste een stenen kozijn met een middenstijl. Te weerszijden van het grote rondboogvenster bevinden zich beneden twee verdiepte ronde velden (met baksteen van zeer klein formaat dichtgezette lichten), daarboven dichtgemetselde smalle rechthoekige vensters (halve kruiskozijnen). De gevel wordt aan de noordzijde geflankeerd door een ronde, bovenaan achtkante, traptoren, waarvan het oostelijk vlak één geheel vormt met de gevel. De traptoren heeft een eigen toegang aan de noordzijde en ontvangt licht door smalle spleten, welke versierd zijn met natuurstenen hoek- en negblokken. Te halver hoogte en bovenin heeft de toren aan de noordzijde bovendien een met een luik gesloten rechthoekige vensteropening, onderscheidenlijk overtoogd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 484]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 423. Kapittelzaal in 1962, naar het westen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 485]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 424. Kapittelzaal. Drie middelste traveeën van de noordwand in 1935.
door een bakstenen ontlastingsboog en een natuurstenen latei en beide eveneens versierd met natuurstenen hoek- en negblokken. De toren wordt bekroond door een ranke naaldspits.
De ronde traptoren, jonger dan de zaal blijkens een doorgaande voeg in het metselwerk, laat ter hoogte van de vroegere verdieping inwendig een dichtgemetselde deuropening zien. Na de bouw van het huidige gewelf is de toren met een achtkant verhoogd; zowel het metselwerk als de houten spiltrap binnen tonen de sporen van deze verlenging. Met dezelfde verbouwing hangt de dichtmetseling van de kleine vensters in de oostgevel van het zaalgebouw samen, die erop wijzen, dat het gebouw oorspronkelijk een lager beganegronds en een bovenverdieping had. Ook aan de zuidgevel zijn bij de opeenvolgende restauraties telkens sporen van de oorspronkelijke vensterreeksen in het afgebikte metselwerk in het zicht gekomen, waarmee inwendig de moeten van de schildbogen der oorspronkelijke, lage gewelven corresponderen. Het merkwaardige daarbij is, dat de benedenvensters, die door segmentbogen overtoogd schijnen te zijn geweest, ongelijk van hoogte waren. De hoogte van de onderdorpel tot de boogaanzet wisselt van 65, 55 en 63 tot 75 cm., bedraagt in de derde travee vanuit het westen zelfs 125 cm. De sporen werden gevonden aan weerszijden van de dagkanten der huidige spitsboogvensters. Van de vroegere bovenvensters zijn de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 486]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 425. Kapittelzaal, kraagsteen aan de noordzijde
Afb. 426. Kapittelzaal, kraagsteen aan de noordzijde
Afb. 427. Kapittelzaal, kraagsteen aan de zuidzijde
Afb. 428. Kapittelzaal, kraagsteen aan de zuidzijde
Afb. 429. Kapittelzaal, kraagsteen aan de noordzijde, door W. Mengelberg
Afb. 430. Kapittelzaal, kraagsteen door W. Mengelberg, aan de zuidzijde
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 487]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opgaande tufstenen dagkanten bewaard. De traceringen van de huidige zuidvensters zijn in 1879 naar vrije ontwerpen van Cuypers aangebracht.
inwendig. Het inwendige omvat een overwelfde benedenzaal en een zolder. DeGa naar margenoot+ lange wanden van de zaal zijn in zeven traveeën ingedeeld door wandpijlers met afgeschuinde kanten, die boven als spitsbogen tesamenkomen en schildbogen vormen. De noordwand is geheel blind behoudens dat zich in de tweede travee vanuit het westen een rechthoekige ingang bevindt, oorspronkelijk de enige toegang tot de zaal die alleen vanuit de kloostergang bereikbaar was. De vensters in de zuidwand en het grote venster in de oostwand hebben geheel vlak gehouden dagkanten. Tegen de wandpijlers bevinden zich 3/4 ronde schalken met basementen, op 1,95 m. hoogte gedragen door gebeeldhouwde kraagstenen en bekroond door bladkapitelen, die de ribben en gordelbogen der gewelven opvangen. Deze hebben de gedaante van netgewelven met een eenvoudig patroon van in elke travee vier ruiten en driehoeken daartussen, in de bredere oostelijke travee iets gecompliceerder door aanwezigheid van een dwarsrib (zoals in de twee behouden gebleven zijbeuktraveeën van het schip van de Dom). Zij lijken, door de gedrukt halfronde vorm der gordelbogen op een tongewelf met kleine steekkappen. Zowel van de gordelbogen als van de ribben bestaat het profiel uit een peerkraal, die middels een kleine bieskraal overgaat in een hol, dat gevolgd wordt door weer een kraal en een riem. Op de kruispunten van de ribben zijn de profielen zo met elkaar vervlochten dat een kraal uitmondt in een hol of teniet loopt op een riem. In de aanzetten boven de kapitelen zijn de profielen door elkaar heen gestoken. Kleine rozetten sieren de knooppunten. De schalken die het gewelf steunen worden gedragen door zestien kraagstenen welkeGa naar margenoot+ deels uit figuratief, deels uit vegetaal beeldhouwwerk (in de vier hoeken) bestaan. Zij tonen aan de zuidzijde door elkaar heen twee priesters, profeten en monniken, de profeten dragen banderollen, de anderen opengeslagen en gesloten boeken; aan de noordzijde drie profeten, een met banderol, een ander met open boek, een burgerman met open boek en een priester met een banderol. De figuren hebben een realistische, bijna caricaturale uitdrukking in de brede koppen en zijn deels ten halve lijve, deels dicht ineen gehurkt weergegeven en gehuld in grof geplooide kledij. In hun hoofdbedekking zijn zij het sterkst gevarieerd: behalve de monnikskap komen bonnetten voor: met kussenvormige bol, aangeknipte rand van achteren en rond uitgesneden oorlappen, een bonnet alleen met oorlappen, een met opgerolde rand; een puntmuts met opgeslagen rand en oorlappen. Al deze typen bonnet waren aan het einde van de xve en het begin van de xvie eeuw in de mode, hetgeen overeenkomt met de datering van de verbouwing der kapittelzaal in 1495 vv.
litteratuur: d.p.r.a. bouvy blz. 94-95.Ga naar margenoot+
Deze sculpturen zijn deels hersteld, deels vernieuwd door w. mengelberg in 1879 vv. Aan de zuidzijde zijn, van west naar oost gerekend, de eerste (bladwerk) en de tweede geheel nieuw, aan de vijfde boek en handen aangezet, de zevende en de achtste (bladwerk) nieuw. Aan de noordzijde, eveneens van het westen uit, zijn de eerste (bladwerk) en de tweede nieuw, aan de derde is een neus aangezet (inmiddels weer verdwenen en weer aangezet), aan de zesde het hoofd toegevoegd, de zevende en de achtste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 488]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 431. Kapiteel in de noordwesthoek van de Kapittelzaal
(bladwerk) nieuw. In de kraagstenen zijn steenhouwersmerken gebeiteld die men ook aantreft op de westelijke pijlers van het transept (zie voren blz. 179). Zij elk bevinden zich op de schalkbasementen: nr 6 van fig. 23 vindt men op de vierde aan de noordzijde en op de derde, vierde en zesde aan de zuidzijde; nr 14 op de derde, vijfde, zesde en achtste aan de noordzijde en op de vijfde en achtste van de zuidzijde.
De kapitelen op de schalken zijn versierd met bewegelijk verwaaide, bultige bladeren, waarvan de nerven en lobben diep uitgestoken zijn. De afgeschuinde wandpijlers behoren, blijkens het metselwerk, tot de oorspronkelijke bouw, de schalken met hun kraagstenen en kapitelen, welke evenals de gewelfribben van Bentheimer zandsteen en trachiet zijn, tot de verbouwing van 1495 vv., waarbij het huidige gewelf, dat op ongeveer 9,45 m hoogte ligt, werd aangebracht. Bij de restauraties kwamen, zoals al vermeld, moeten van schildbogen op ongeveer 6,30 m vanaf de vloer, voor de dag, sporen dus van het eerste gewelf. In de westwand van de zaal is in 1935 een tweede, spitsbogig omlijste ingang gemaakt met in het boogveld daarboven een decoratie die de herinnering bewaart aan een wandschildering welke oorspronkelijk deze wand als een fries te halver hoogte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 489]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
versierde. Hier waren namelijk in de xvie eeuw, in opdracht van de Staten van Utrecht de wapens geschilderd van het Sticht, van Brabant, Holland, Gelre, Kleef, Bentheim, Cuyk en Goor. Het wapen van Utrecht stond in het midden, de andere waren schuin daarheen gericht. Erboven waren hun benamingen te lezen en het onderschrift luidde: dit . syn . die . edele . man̄en . van't . sticht . utrecht. Deze voorstelling van zaken ging terug op het (valse) zogenaamde Memoriale Adelboldi van 1021, volgens hetwelk de heren van genoemde landen dienstmannen (ministeriales) van het Sticht waren (heda hist. ep. blz. 111). Toen de Staten hun vergadering naar het Minderbroedersklooster overbrachten in 1579, lieten zij daar dezelfde wapenschilden aanbrengen (v. de stuers t.a.pl. blz. 10). De schildering was verscheidene malen vernieuwd, in 1798 ondergewit, in 1879 opgehaald, in 1935 tenslotte onder de pleister verborgen, waarna boven de nieuwe ingang in geheel andere compositie de wapens opnieuw afgebeeld zijn. Nu een orgel tegen de westwand geplaatst is, heeft men deze wapens op de balustrade van de tribune geschilderd.
In de meest westelijke travee is tijdens de recente restauratie van de zaal een tribuneGa naar margenoot+ met een orgel ingebouwd. Het borstwerk van dit orgel is in 1738 door Albertus Anthoni Hintz (Hinsch), orgelbouwer te Groningen, vervaardigd voor de Lutherse Kerk te Deventer. Later is het, na allerlei omzwervingen, in de N.H. Hulp- of Winterkerk te Edam geplaatst, waar het in 1960 voor de Utrechtse Universiteit is aangekocht. Het instrument is, op enkele registers na, in de oorspronkelijke staat gebleven: orgelkas, windladen, tractuur en een groot deel van het pijpwerk zijn origineel. Tussen 1961 en 1963 is het door de Fa. flentrop te Zaandam gerestaureerd en uitgebreid met een rugpositief en een vrij pedaal. De kas van het borstwerk omvat drie halfronde, door kroonlijsten overdekte paviljoens met pijpenbundels, en wordt versierd door vergulde opengewerkte kantstukken en eveneens verguld ornament boven en onder langs de frontpijpen. Aan dit snijwerk in Lodewijk xiv stijl is de versiering van het nieuwe rugpositief aangepast. Dit laatste wordt door twee hoge paviljoens met pijpenbundels geflankeerd en is, evenals deze, verbonden met een eenvoudige balustrade, waarvan de paneelvelden beschilderd zijn met de acht wapenschilden van de landen der ‘dienstmannen van het Sticht’, welke men tevoren in het boogveld boven de westelijke ingang kon zien. Een wit beeld van de harp spelende Koning David bekroont het borstwerk, twee eveneens witte beelden van musicerende knaapjes staan op de zij-paviljoens van het rugpositief.
boven de gewelven ziet men in de vlakke muren een travee-indeling door middelGa naar margenoot+ van muurstijlen en korbelen. Daartussen bevinden zich de reeds vermelde sporen van smalle vensters, welker tufstenen dagkanten nog aanwezig zijn. De eenvoudige kap omvat een laag zolderbalken en daarboven twee lagen spantbalken op stijlen en korbelen. |
|