| |
2. De Gothische Dom St. Maarten
de gothische dom st. maarten, opvolger van de hiervoor beschreven RomaanseGa naar margenoot+ kathedraal, is thans in eigendom en onderhoud bij de Nederlands Hervormde Gemeente. Aan de zuidzijde wordt het kerkgebouw belend door de Kloostergang met de voormalige Kapittelzaal, die beide thans deel uitmaken van de gebouwen der Rijksuniversiteit. De Domtoren is eigendom der burgerlijke gemeente.
bronnen en litteratuur. a. matthaeus Fund. blz. 3 vv; h. v(an) r(ijn). Historie ofteGa naar margenoot+ beschrijving van 't Utrechtsche Bisdom i, Stad Utrecht (Leiden 1719) blz. 80 vv; v.j. blondeel. Beschrijving der Stad Utrecht (Utrecht 1757) blz. 283 vv; m.g. dupac de bellegarde. Histoire abrégée de l'église d'Utrecht (Utrecht 1852); b.j.l de geer van jutfaas. De Dom van Utrecht (Utrecht 1861); gisb. brom, De stichter van de Dom (Verslag van het St. Bernulphusgilde 1889-1890, blz. 39-42); g.g. calkoen hs dom (3 dln aantekeningen 1897-1898, waarin posten uit de bouwrekeningen verwerkt zijn); f.j. nieuwenhuis. De Dom te
| |
| |
Afb. 120. De Dom op de achtergrond van het middenpaneel van een triptiek (ca. 1460), voorstellend de Kruisiging. Bruikleen van het Rijksmuseum in het Centraal Museum te Utrecht
Utrecht ('s-Gravenhage 1902); a.w. weissman, Talrijke artikelen over de bouwgeschiedenis in Opmerker 1904, blz. 345 vv, 353 vv, 377 vv, 393 vv, 407 vv, Bouwwereld 1905, blz. 401 vv, 1922, blz. 157 vv, 166 vv, Bouwk. Wkbl. Architectura 1906, blz. 119 vv, Oud-Holland 1905, blz. 197 vv; f.j. nieuwenhuis in Bouwk. Wkbl. Architectura 1904, blz. 563, 603, 629 (bestrijding van weissman) en in Opmerker 1904, blz. 603 en 629; g.g. calkoen in Opmerker 1904, blz. 374 vv (datering koorlantaarn); s. muller fz. Het schip van den Dom te Utrecht (in Oude bestaande gebouwen, uitgeg. 1905 door de Maatschappij t. Bev. d. Bouwk.); dez. De Dom van Utrecht (Utrecht 1906, met 30 pl. w.o. reconstructietekeningen door g. de hoog hz.); dez. in Tweemaand. Ts. Bouwk. 1908, blz. 160 vv (verbetering van de reconstructie van het westelijkste deel van het schip met de bisschopsloge op pl. i en iii resp. i en viii van de twee voornoemde werken); c.h. de jonge, De Dom te Utrecht (Wenen 1920, in de serie Kunst in Holland); g. van klaveren, De Dom van Utrecht, wegwijzer (Utrecht 1926); th. haakma wagenaar in Bouwk. Wkbl. Architectura 1935, blz. 1 vv, 17 vv en 1937, blz. 305 vv; dez. in Jb. Oud-Utr. 1934, blz. 48 vv (over drie schilderijen, xvia, met gezichten op de Dom); m. geimer, Der Kölner Domchor und die rheinische Hochgotik (Bonn 1937, blz. 88 vv); g.c. labouchère. De oude kerken van Utrecht (1939), blz. 8-13 (data voor de bouwgeschiedenis); e.h. ter kuile. De Dom van Utrecht (Maastricht2 1942); dez. in Duizend Jaar Bouwen i (Amsterdam 1948), blz. 193-197 en 264-266; g.c. labouchère. The mediaeval churches of Utrecht (1952), blz. 11-17 (evenals diens vorige brochure uitgeg. door de V.V.V. te Utrecht); m.d. ozinga en r. meischke, De Gothische kerkelijke bouwkunst (Amsterdam
| |
| |
1953), blz. 18 vv; e. zimmermann-deissler in Kölner Domblatt 1958, blz. 95 (over pijlerprofielen in de zuidelijke koorbeuk).
Over de restauratie: d.f. slothouwer in Bouwwereld 1922, blz. 21 vv (uittreksel uit een rede); d. jansen in Jb. Oud-Utr. 1939, blz. 73 vv; j.f. berghoef in Bouwk. Wkbl. Architectura 1940, blz. 18 vv.
Uitgave der bouwrekeningen: van 1395 tot 1480: n.b. tenhaeff. Bronnen tot de bouwgeschiedenis van de Dom te Utrecht, rekeningen der Domfabriek (Rijks Geschiedk. Publ. dl. 88, ii, ie stuk, 's-Gravenhage 1946); van 1480 tot 1520: transscriptie w. jappe alberts (nog slechts in hs), aangehaald resp. als Bouwrek. tenhaeff en Bouwrek. transscr. j. alberts. Litteratuur over Domtoren, Kloostergang en Kapittelzaal: zie onder respectieve afdelingen.
afbeeldingen. Gezicht op kerk en toren uit het n.w., op de achtergrond van het middenpaneelGa naar margenoot+ ener triptiek (ca. 1460) voorstellend de Kruisiging, eigendom van het Rijksmuseum te Amsterdam (Catal. 1934, nr 951a), thans in bruikleen bij het Centraalmuseum (Catal. Schild. 1952, nr 285): - Gezicht uit het n.o., op de achtergrond van een paneel voorstellend de Kruisiging, in het Prov. museum te Bonn: - Gezichten op kerk en toren uit het z.o., op drie schilderijen (xvia), n.l.: 1. middenpaneel van een altaarstuk, wederom voorstellend de Kruisiging, door de ‘meester van Frankfort’, in het Städelsches Kunstinstitut te Frankfort a/d M., 2. paneel van een Westfaalse meester voorstellend de H. Driekoningen, in het Walllraf -Richartz museum te Keulen (Catal. nr 358), 3. middenpaneel van een drieluik voorstellend de Kruisafneming, toegeschreven aan jacobus trajectensis (Jacob Claesz van Utrecht) in het Deutsches Museum te Berlijn (Catal. nr 2036); - Gezicht op de stad uit het w. (de Dom draagt hier nog het kruistorentje), gravure (1634) naar j.c. droogsloot door i.h. verstraelen = Catal. top. atlas nr 66; - Gezicht op de stad uit het n.o. (hier nog slechts de voeting van het torentje), ets (1648) door h. saftleven = Catal. top. atlas suppl. nr 82; - Gezicht op kerk en toren uit het n.w., kooldruk naar een tekening (1660) door s. van lamsweerde in het British Museum te Londen = Catal. top. atlas suppl. nr 728; - Gezicht uit het n., ets (1660) door dez. = Catal. top. atlas nr 568; - Twintig gezichten op en in de ‘Ruijnne’ na de cycloon van 1674, tekeningen (1674-1677) door h. saftleven = Catal. top. atlas nr 573, pl. i-xx; - Gezicht in het verwoeste middenschip uit het o. naar de toen nog overeind staande westgevel met traptorens, schilderij (1675) door j. van kessel = Catal. schild. 1952, nr 1107 en Catal. Centraalmus. 1928, nr 1191; - Gezicht op het verwoeste schip met het transept, het koor en de toren uit het n., oostelijk tegen de toren een ronde traptoren, kopergravure (1697, latere staat) door i. van vianen = Catal. top. atlas nr 579; - Gezicht in het ingestorte schip uit het o., tekening (1745) in O.I. inkt door j. de beyer = Catal. top. atlas nr 583; - Gezicht op het koor, het noordtransept en de Sacristie, uit het n.o., platinotypie naar een schets (ca. 1760) in de verzameling van H.M. de Koningin te Soestdijk = Catal. top. atlas suppl. nr 750; - Gezicht op het noordtransept uit het w. met overblijfselen van de onderbouw van het schip, waterverftekening (ca. 1750) door j. de beyer, in de juist genoemde verzameling; - Gezicht op de z.w. partij van het verwoeste schip met de drie zuidelijke kapellen, de doorgang (waarboven de bisschopsloge)
tussen schip en toren, een fragment van de z.w. traptoren, de ‘St. Thomaskapel’, het Kleine Kapittelhuis enz., tekening (1745) door j. de beyer, in de juist genoemde verzameling, een platinotypie hiernaar = Catal. top. atlas suppl. nr 748; - Gezicht op het koor en het zuidoostportaal uit het z.o., gekleurde tekening (ca. 1830) door a. oltmans jr, = Catal. top. atlas nr 586; - Gezicht op de westelijke muur van het noordtransept, tekening (1837) door e. koster = Catal. top. atlas suppl. nr 755, -. Gezicht op de zuidzijde van het koor uit de kloostergang, tekening (1840) in kleuren door c. springer = Catal. top. atlas suppl. nr 767; - Gezicht op het Munsterkerkhof met de Academie en het transept van de Dom met de twee zuidwestelijke schipkapellen, schilderij (1847) door h. van oort = Catal. Schild. 1952, nr 212; - Opstand van de gevel van het noordtransept, pentekening naar de tekening (1858) door n.j. kamperdijk = Catal. top. atlas suppl. nr 770; - Gezicht op het koor uit het z.o., tekening (ca. 1860) door p.g. vertin = Catal. top. atlas suppl. nr 771; - Gezicht op het (nog niet gerest.) koor uit het z.o., foto (ca. 1870) door p. oosterhuis = Catal. top. atlas nr 611; - Gezicht op het (nog niet gerest.) zuidtransept uit het z.o., pentekening (ca. 1860) door j. van liefland = Catal. top.
| |
| |
Afb. 121. De Dom uit het noorden. Gravure naar tekening van S. van Lamsweerde, 1660
atlas suppl. nr 770*** - Gezicht op de westgevel van het transept met dienstgebouwen, krijttekening door g.w.p. van dokkum (1870-1931) = Catal. top. atlas ‘Hd 64’, (nieuwe aanwinst 1927); - Twee gezichten op het koor volgens het restauratieplan van f.j. nieuwenhuis met details betreffende de oude toestand (zie ook Bouwk. Wkbl. 1881), bekapping van de koorkapellen met lessenaarsdaken naar het restauratieplan en naar de door de minister verlangde oplossing (een en ander in een adres van het kerkbestuur aan de Tweede Kamer) = Catal. top. atlas suppl. nrs 787 en 788; - Gezicht op de westgevel vóór de laatste restauratie, foto Baer (1919) in het archief van de Rijksdienst voor Monumentenzorg - Opstanden
| |
| |
en doorsneden van het schip, reconstr. (1904) naar oude afb. door g. de hoog hz = Catal. top. atlas suppl. nrs 714 en 715.
Voor de staat van het koor en het transept vóór 1840 is de door f.c.e. van embden vervaardigde maquette van belang.
Voor het inwendige in de xviie eeuw: Gezicht in het schip en het koor uit het w. met koorhek en kanunnikenbanken, gekleurde tekening (1636) door p. saenredam = Catal. top. atlas nr 562 = Catalogue raisonné Saenredam, Centraalmus. 1961, nr 117; - Gezicht in het koor uit het w. met kanunnikenbanken, trap van het Sacramentshuis en katheder, autografie naar een met kleur opgewerkte pentekening (1636) door p. saenredam in de verzameling van H.M. de Koningin te Soestdijk = Catal. top. atlas nr 564 = Cat. raisonné nr 118; - Gezicht uit de zuidelijke schipbeuk naar het n.o., met domherengestoelte, kansel, orgelfront en een tapijtschildering tegen de kruisingpijler, met kleur opgewerkte pentekening (1636) door p. saenredam = Catal. top. atlas nr 566 = Cat. raisonné nr 119; - Gezicht naar het oosten vanuit het schip met inrichting voor de katholieke eredienst, schilderij (1672) door h.c. van vliet (Catal. Schild. 1952, nr 1346).
Voor het zuidoostportaal, de zuidelijke schipkapellen en de Sacristie zie blz. 233, 288 en 302. details: - Drie gew. pentekeningen (ca 1845) door b(oll) v(an) b(uren) in de trouwkamer der St. Jacobskerk, weergevende
a. een gedeelte van de zuidzijde van het koor met de traceringen van twee kapellen en van drie lantaarnvensters;
b. het venster in de zuidelijke transeptgevel en twee aangrenzende lantaarnvensters;
c. een gedeelte van de oostwand van het zuidtransept met tracering van het middelste lantaarnvenster;
- Opstand van de twee vensters in de zuidelijke schipkapellen, anonieme pentek. (ca 1840) = Catal. top. atlas nr 599; - Venster in de zuidelijke transeptgevel, pentekening (1858) door kamperdijk = Catal. top. atlas suppl. 770; - Opstand en plattegrond van het meest oostelijke venster in de zuidwand van de koorlantaarn, pentekening (ca 1850) = Catal. top. atlas nr 607; - ‘Doorsnede van de trap in een pilaar aan den Dom’, voorstellingGa naar voetnoot1 van twee door elkaar wentelende spiltrappen, tekening (ca 1730) in O.I. inkt door l.p. serrurier = Catal. top. atlas nr 638.
| |
1253 Stadsbrand waarbij o.a. ‘maior turris apud S. Martinum... fere combusta (Ann. St. Marie, blz. 481). |
Bisschop Hendrik van Vianden vergunt het Domkapittel te Utrecht zijn door brand vernielde gebouwen weder op te bouwen en verbiedt allen het kapittel hierin te hinderen (OkbU iii, nr 1295). |
1254 Eerste-steenlegging. Bisschop Hendrik ‘ad fundamentum novae fabricae Traiectensis lapidem primitivum imposuit’ (beka Chronica blz. 88). |
Hij wordt ‘ad eandem ecclesiam’ bij zijn voorgangers begraven (t.z.pl. blz. 88). Hiermede zijn in overeenstemming de (verdwenen) in de kerk opgehangen ‘Domtafelen’ (door oppermann na 1274 gedateerd): ‘Denique praesul Henricus coepit hanc renovare suam Ecclesiam Regis Gulielmi tempore’. Zijn grafschrift luidde volgens Batavia Sacra (ca 1714), uit onbekende bron: ‘Qui nova praecelsi fundamina templi jecit’. De Chronica de Trajecto en heda's kroniek (1642) noemen eveneens Hendrik als degene die de eerste steen legde toen de oude kerk dreigde in te storten. |
1265 Paus Clemens iv geeft te Perugia t.b.v. de bouw van de Dom van Utrecht een jaarlijkse aflaat, ‘cum itaque cathedralis ecclesia Trajectensis... constructa esse dicatur (= dicitur?)’ (OkbU iii, nr 1660). |
| |
| |
Fig. 22. De Dom vóór 1630. Axonometrische perspectief-reconstructie. In gebroken lijnen de omtrek van de H. Kruiskapel, de oostpartij van Oudmunster en de omgrenzing van het Romeins castellum
1267 Bisschop Gerard van Munster verleent, met een beroep op ‘evidentem et urgentem necessitatem operis Maioris ecclesie Traiectensis’ alle gelovigen die de heropbouw met hun aalmoezen bevorderen een aflaat van een jaar en veertig dagen (OkbU iv, nr 1722). |
1288 De elect Jan van Nassau verleent eveneens een aflaat ‘cum venerabilem matricem ecclesiam nostram Traiectensem ... cuius divina nobis favente clemencia fundator esse dicimur... pre nimia sui vetustate a fundamento omnino honorifice oporteat renovari’ (OkbU iv, nr 2349). Hij noemt zich dus de stichter van de Dom (vgl. Gisb. brom in Verslag van het St. Bernulphusgilde 1889-1890, blz. 39-42) ondanks de ‘eerste-steenlegging’ van
|
| |
| |
1254. Er moeten ‘collectores’ aangesteld worden voor de ‘reportationes’ van de giften (OkbU iv, nr 2349). Ook zes buitenlandse, merendeels Italiaanse, aartsbisschoppen en bisschoppen, verlenen een aflaat met dezelfde intentie, daar de kerk ‘pre nimia vetustate indiget reparacione et in aliquibus partibus de novo opere magis sumptuoso construitur’ (OkbU iv, nr 2364). |
1289 Dit wordt bevestigd in een ‘vidimus’ van Proost, Deken en Domkapittel, waarin zij goedkeuren dat het zegel ‘ecclesie nostre et novi operis’Ga naar voetnoot1 aangehangen wordt. |
1295 Dotatie van een altaar ‘in novo opere in medio ecclesie Maioris’ door Lambert Freso, schepen van Utrecht, en kanunnik Jan van Westende (OkbU v, nrs 2703 en 2705), wiens grafzerk in de middelste straalkapel ligt. |
1295 Deken en kapittel ten Dom kopen land en geven dit in erfpacht uit ten behoeve van het altaar van de HH. Simon en Judas ‘in novo opere’ (OkbU v, nr 2708). |
1303 Stichting van verschillende ‘vicariae in Novo opere’, op het hoofdaltaar en vijf altaren in de transkapellen, een ervan, in de middenkapel, gewijd aan het H. Kruis (s. muller fz Dom, blz. 2; h. wstinc, Het Rechtsboek van den Dom, 's-Gravenhage 1895, blz. 26 vv). |
1317 Bisschop Guido van Avesnes wordt bijgezet naast zijn voorganger Willem ii van Mechelen († 1301), wiens overblijfselen zestien jaren na zijn dood uit de St. Catharinakerk overgebracht zijn ‘ad partem chori meridionalem’ (zie hierna blz. 255) in een (eerst later naar Avesnes benoemde) kapel. |
1322 Stichting van de grafkapel van bisschop Frederik van Sierck aan de noordzijde van het koor. Het noordelijke venster vertoonde dit jaartal (s. muller fz Dom blz. 3). |
1323 Stichting van een altaar van St. Maria Magdalena in de zuidelijke kapel waarin later (resp. 1350 en 1364) Robert van Arkel en zijn broeder bisschop Jan van Arkel werden bijgezet (zie hierna blz. 249). |
1347 Stichting van de kapel van Domproost Sweder van Uterlo († 1378), eveneens aan de noordzijde. |
1396 Vermelding van een Sacristie die omtrent deze tijd uitgebroken wordt (Bouwrek. tenhaeff blz. 42 en 90).
Grote hoeveelheden steen, ‘Godesceyer’ en ‘Drakevelt’, aangekocht, ook hout, leien, lood, kalk, ‘pro choro nostro, pro solariis et arcubus’ enz. voor de koorlantaarn (Bouwrek. tenhaeff blz. 57). |
1400-1401 Betaling ‘ad fodendum fundamentum usque ad australem partem ecclesie’ waarmee vermoedelijk de oostelijke arm van de kloostergang wordt bedoeld. (Bouwrek. tenhaeff blz. 74). |
1400 en 1403 Vermelding van een ‘nova Sacristia’ en een ‘nova camera’ (t.z.pl. blz. 76 en 93). Zie hierna blz. 297. |
1424 Baldakijnen hoger geplaatst (niet nader gelocaliseerd). |
1450-1451 Vergroting van de Sacristie (s. muller fz Dom blz. 20; Bouwrek. tenhaeff blz. 258-259). |
1456 jacob van der borch geeft kwijtschelding wegens de betaling van de door hem gebouwde grafkapel van bisschop Rudolf van Diepholt aan de zuidzijde van het koor (g.g. calkoen hs Dom i, fol. 23 v). |
1497 Dit jaartal stond op het oostelijke vensterglas der Domproostenkapel (s. muller fz Dom blz. 15). |
1498 Gewelf over de Sacristie geslagen (Bouwrek. transscr. j. alberts). |
|
1440-1490 Data betreffende het dwarspand (uit Bouwrek. tenhaeff en transscr. j. alberts): |
|
1440-1441 Betaling aan de timmerman mr dirk van loenen voor arbeid ‘tam in turri quam in choro circa crucem chori’. |
| |
| |
Afb. 122. De Dom in het stadsprofiel, na de gedeeltelijke vernietiging van de dakruiter in 1630. Ets door H. Saftleven (1648)
1442-1445-1446 Betaling voor tienduizenden bakstenen, veel hout, kalk en zand; ook ‘duusteen’ (duifsteen, tufsteen) uit afbraak van de Buurkerk. |
1450-1451 vv Levering van veel Bentheimer en ook ‘Engels’ steen (krijtsteen). |
1460-1461 ‘Drakevelt’ steen ‘all ghehouwen, ligghende op een van de pande ant cruyswerck’. Een nieuwe deur gemaakt ‘besijden pant anden nyen wendelsteyn’ (traptoren tegen het zuidertransept). |
1463-1464 ‘een nye doerraempt besijden dat ny cruyswerc’. Levering van ‘verschickte’ (= bewerkte) steen ‘totten groten post (stijl) ende wengher (dagkanten)’. |
1465-1466 en 1467 resp. 32 en 36 trappen in de ‘wyndelsteen’. |
1464-1465 ‘Ontfanghen van jan rugher van zwoll 33 voet boechsteen totten groten post int cruyswerck’ (middenstijl van het transeptvenster). |
1465-1466 ‘Item ontfanghen van rugher 46 voet verschict van den groten boech vant cruyswerck’, alsook 42 voet Munstersteen, over Deventer aan te voeren. ‘Item noch 32 trappen an de wyndelsteen’. |
1466-1467 ‘Item van ijseren balcken aen die cleyn vorm besyden an dat grote venster van dat cruyswerck’ (het venster in de noordelijke transeptgevel, zie s. muller fz Dom blz. 5). Steen uit Zwolle voor tien stijlen, 56 ‘wyndeltrappen’ enz.
Aan het dak van de ‘oude kerk’ wordt nog gerepareerd. |
1467-1468 Stijlen en negsteen geleverd ‘tot die vlogell a latere chori nostri’ (transept-arm). |
1469-1471 Steen ‘totten groten cruyspijlres’. |
1475-1476 Betaling aan timmerman jan waelwyck voor ‘die grote bogen daer men die grote boghe off tymmerde’ (formelen voor de bogen)Ga naar voetnoot1. |
| |
| |
1476 ‘....groet papiers’ voor Jan Rughers ‘breder (= mallen) om die steyn na te verschicken in den berch’. |
1477 Betaling van hout voor de kap over het transept. |
1479-1480 Gordingen aan een kruisingpijler gemaakt. Duizenden tegels (‘tumelaren’) geleverd ‘daer dat cruyswerck mede gheestrickt is’. |
1481 Het orgel uit het Romaanse schip gehaald en in het noordertransept geplaatst. |
1479-1480 De timmerman gerard yrpagen maakt ‘die doren (zuidportaal?) ende dat raempt in dat cruyswerck’ en een leidekker ‘stopt’ het koor en breekt de leien af van het tijdelijke beschot ‘in den groeten boech’ aan de westzijde van het koor. Deze beschutting wordt dan overgebracht tussen de westelijke kruisingpijlers (vgl. s. muller fz Dom blz. 5). ‘Wegegelt van den loveren die an den toern (de dakruiter) staen van het cruyswerck’; betaling voor ijzerwerk ‘aan dat cruys opten toern op dat cruyswerck’ en ‘die clepell in die eerste misseclock’; aan peter victoir ‘van den pijnappell opten toern’ en ‘pro auro laborato in turri nostra super chorum’. |
1485-1486 ‘Om te stegheren aen mijns Heren (bisschop David van Bourgondië) gelas van Utrecht’ (in de noordelijke transeptgevel). |
1485-1487 ‘backsteyne thouwen totten wendelsteyne... vijftig trappen’. |
1486-1487 Aanbesteding aan adriaen van steyn en mr. ewoutsz ‘glaesmaker’ voor de lichten ‘boven int cruyswerck’. |
Enige posten betreffende het verdwenen schip (uit Bouwrek. als voren):
1466-1467 Betaling ‘pro una pecia plumbi posita super antiquam ecclesiam’. |
1471-1472 Betaling aan een chirurgijn bij de val van een werkman ‘quando frangebatur ecclesia’ (de oude kerk). |
1472-1473 Betaling aan metselaars ‘pro primo lapide posito in fundamento’. |
1478-1480 Grote hoeveelheden afbraakmateriaal (tufsteen, Bentheimersteen, lood) verkocht. |
1479 Verrekening met rugher van zwolle over steen en lood ‘de tecto veteris ecclesiae’. |
1481-1482 Betaling voor leien en vensterglazen ‘after van der older kercken te breken’. |
1481 Het orgel uit het Romaanse schip naar het nieuwe transept overgeplaatst. |
1484-1485 Betaling ‘tempore quo primus lapis fuerat positus ante turrem’ (aan de westzijde dus). |
1485-1486 Voor het ingraven van acht pijlers (voor vier traveeën) ter plaatse van het oude consistorium (zie s. muller fz Dom blz. 5) en voor het uitbreken der fundamenten ‘van die oude muren’. |
1486 Voor het plaatsen van de bovendorpels der westdeuren. |
1487-1488 Voor de voorlopige overkapping der zijbeuken en voor steigers benodigd om ‘die boegen over te slaen van der middelkercken... aen elcke syde veertien gebinden... ende mit cruysbanden ende ghecrombelt’. |
1489-1490 Voor het smeden van twee grote ijzeren roeden ‘dat anckers syn daer bey die widelstenen (aan het westeinde) tsamen mede gheanckert syn’ (zie noot 1 blz. 173). |
1490-1491 Aan lieven boegel (van Brussel) ‘de 60 gradibus jacentibus op die capel prope turrim’ (zie s. muller fz Dom blz. 19). |
1491-1492 Voor ‘het doen maken die doren roet van der kercken buyten ende binnen’Ga naar voetnoot1. Verankering van twaalf pijlers. |
1492 vv Voor arbeid aan de zuidelijke zijbeuk-kapel van Domdeken Ludolf van Veen en aan de belendende kapellen. |
1495-1499 mr. mathys keldermans levert naar mallen gehouwen steen en zendt een schip met Brabantse ‘arduynsteen’. |
1499 Voor de definitieve overkapping der zijbeuken. |
ca 1500-1512 Voor arbeid aan de lichtbeuk van het middenschip, het hoog optrekken van deze en voorbereiding van de welving door de bouw van een ‘streefpijler’ (luchtboog). |
| |
| |
1512-1515 Voor een houten overzoldering van dit schip en stenen traceringen in de bovenvensters. Voor een nieuwe houten, met leien gedekte kap na verbranding van de tijdelijke strodekking. |
1517 Voor het grote venster in de westgevel, en, als laatste werk, het funderen en tot geringe hoogte optrekken van de meest westelijke kapellen aan de noordzijde. |
1566 Beeldenstorm. |
1577 De kapittelgoederen gesaeculariseerd. De kerk met haar annexen door de Hervormden in gebruik genomen. Verwijdering van vele onderdelen van het interieur en het meubilair. |
1630 De dakruiter op de kruising door storm afgerukt. |
1672 De kerk door de Katholieken weder in gebruik genomen tijdens de Franse inval. |
1674 Een cycloon verwoest het schip op drie zuidelijke zijkapellen na. |
1677 De westgevel van het schip hersteld door Gijsbert Teunisz van Vianen met zijn zwager Melchior van den Bosch e.a. (zie P. Briët in Ts Bouw 1962, blz. 371). |
1677 vv Koor en transept voor de Hervormde eredienst heringericht. |
1825 vv Betimmering en ‘omkoepeling’ van het inwendige door t.f. suys. Portaal met dienstvertrekken tegen de westgevel geplaatst. |
1826 vv De bouwvallen van het schip opgeruimd. |
1850 Aanvang der restauratiewerken (zie hierna onder Verval en restauratie). |
1921-1938 Jongste restauratie, te hervatten in 1965. |
Ga naar margenoot+ bouwmeesters. Op grond van de overeenkomst tussen de oostelijke partijen van de Keulse en de Utrechtse Dom en hiernaast het feit dat de legger van de eerste steen, bisschop Hendrik van Vianden, vóór 1250 Domproost in Keulen geweest was, heeft men de veronderstelling geopperd, dat meester gerhard, de eerste bouwmeester van de Keulse kathedraal, welker eerste steen in 1248 gelegd was, ook in Utrecht leiding zou hebben gegeven (clemen tekent hem als ‘der wandernde Architekt’). De aanleg van de koortrans met kapellen wijst evenwel onmiskenbaar naar het zuiden.
De verandering van het eerste Utrechtse bouwplan, die kort vóór 1300 is begonnen, valt gelijktijdig met het optreden van meester johannes in Keulen, in 1296 en 1299 nog slechts vermeld als ‘filius magistri Arnoldi’ (de tweede leider in Keulen), sinds 1308 bekend als de derde Dombouwmeester aldaar, degene die het koor daar voltooide en in 1325 een aanvang maakte met het transept. Ook hier is met een beroep op stijlovereenkomst de mogelijkheid geuit dat het Utrechtse plan van hem afkomstig zou zijnGa naar voetnoot1. De vraag mag echter gesteld worden of Johannes in Utrecht niet van een hier opgezet plan kennis kan hebben gehad. Deze Johannes is tussen 1330 en 1332 overleden.
Grote onzekerheid bestaat omtrent de ‘jan van den doem’ die volgens een slechts uit afschriften bekende gedenksteen (zie onder Opschriften van de toren, blz. 457) in 1321 de toren begonnen en deze in 1382 voltooid zou hebben. s. muller fz heeft hem de naam ‘jan van henegouwen’ gegeven op grond van een bericht waarin het heet dat hij ‘natus de Hannonia’ was, aldus door Ant. matthaeus (Fundationes, Utrecht 1704, blz. 32) uit een thans onvindbaar Liber Memoriarum geciteerd en door latere auteurs (h.f. van heussen, Historia episcopatuum foederati Belgii, Antwerpen 1733, i, blz. 2; v.j. blondeel, Beschrijving der Stad Utrecht, Utrecht 1757, blz. 39) herhaald. De vraag rijst echter of met deze bouwmeester niet bedoeld kan zijn de in de Bouwrekeningen van 1395-1396 vermelde Jan van den Doem, die de toren niet begonnen, doch slechts voltooid zou hebben. Een werkelijk Johannes de Hannonia geheten persoon, ondergeschikt metselaar-steenhouwer, vinden we eerst in de Bouwrekeningen van 1424-1425. Maar een ‘johanne van den doeme’ wordt duidelijk genoemd in de rekeningen van de rentmeester van de hertog van Gelre (Hertogelijk
| |
| |
Archief voorl. nr 207) in 1342-1343, waaruit blijkt dat hij dan in Oppergelder werkzaam en reizende isGa naar voetnoot1.
Pas in 1357 krijgen we vaster grond onder de voet, wanneer wij de namen van zuidelijke bouwmeesters vernemen en wanneer blijkt dat de Dom over een volledige bouwloods met een eigen vaste meester beschikt:
godijn van dormael (Dormaal, Dormailles bij Zoutleeuw of Léau), die van 1344 tot in 1367 als fabrieksmeester de werken van de St. Lambertuskathedraal te Luik leidde, waarbij hij tevens als ‘machon’ en ‘ymagineur’ optrad. In 1357 werd magister godinus de leodio in Utrecht aangenomen als bouwleider (formule van zijn beëdiging en aanstelling voor het leven door het Domkapittel in d.o. obreen, Archief voor Nederlandsche Kunstgeschiedenis dl. 5, Rotterdam 1882-1883, blz. 4-8; h. wstinc, Rechtsboek van den Dom, blz. 114). Zijn contract bepaalde dat hij verplicht was ‘eciam manu operari cum tempus sibi vacat’. Reeds in 1360 was hij weer in Luik terugGa naar voetnoot2. Vermoedelijk is hij daar in 1368 overleden; dan wordt althans een nieuwe loodsmeester voor de kathedraal benoemd. Het is onwaarschijnlijk dat de Godijn van Dormael, die volgens calkoen Hs Dom in 1384-1385 het hoogaltaar van Oudmunster maakte en daarvoor in 1385 in Namen albast ging halen om er beelden uit te vervaardigen, dezelfde meester was.
Zijn, waarschijnlijk onmiddellijke, opvolger was wederom een johannes bijgenaamd van den doem. Als zodanig komt hij voor in de Stadsrekeningen van Culemborg (1364-1381) en in die van de rentmeester der heren van Culemborg betreffende herstellingen van vestingwerken en van het kasteel te Maurik (Ned. Betuwe)Ga naar voetnoot3. In de Bouwrekeningen van de Dom wordt hij als ‘archilatomus noster’ pas in zijn allerlaatste levensjaren (1385-1396) vermeld. Uit zijn tijd dagtekenen de bovenbouw van het koor, het zuidoostportaal, de oostelijke en de zuidelijke arm van de kloostergang en de voltooiïng van de DomtorenGa naar voetnoot4. Buiten de Dom werkte hij (1379) in Utrecht aan de vensters van de St. Janskerk en (1385) aan het graf van Bernoldus in de St. PieterskerkGa naar voetnoot5. Ook als beeldhouwer deed hij zich kennen: hij leverde in 1360 vv. baldakijnen enz. aan de kerk van Tienen (Zuid-Brabant), in 1374/75 baldakijnen, kraagstenen en spuiers voor het schepenhuis van MechelenGa naar voetnoot6.
Op het eind van 1396 moet arnt bruun tot zijn opvolger zijn aangesteld. In de Bouwrekeningen vinden wij hem in die functie niet vóór 1426 vermeld, maar in 1407-1417 werd herhaaldelijk aernt van den doem naar Leiden geroepen om te adviseren bij de opbouw van het koor der St. Pieterskerk aldaarGa naar voetnoot7. In Utrecht was hij ook werkzaam aan de St. Jacobskerk, althans hij leverde daarvoor steenGa naar voetnoot8.
willem van boelre (Boelare, Boulers, in Henegouwen) was een veel aangezochte architect. Voordat hij in 1440 (volgens G.G. Calkoen in Hs Dom i, fol. 21 vo in 1438) als Dombouwmeester in de Bouwrekeningen optreedt (tevoren had hij onder Aernt Bruun gearbeid) komt hij reeds in 1395 en 1400-1414 als voorman der steenhouwers, in 1433-1437 als ouder- | |
| |
man van het steenbikkersgilde voor. In 1412 leverde hij beeldhouwwerk voor de St. Pieterskerk te LeidenGa naar voetnoot1. In 1426 ‘regierde’ hij ‘der kercken werc’ van St. JacobGa naar voetnoot2 en in 1436-1439 de verbouwing van de Buurkerk tot hallekerkGa naar voetnoot3. Buiten de stad werkte hij in 1432 aan de St. Bavokerk in HaarlemGa naar voetnoot4. In 1436 en 1438 vertoefde hij in 's-Hertogenbosch; er is echter geen enkele aanwijzing dat hij betrokken is geweest bij enige bouwbedrijvigheid daar, ook niet bij de bouw van de St. JanGa naar voetnoot5. In Utrecht wordt zijn naam nog vermeld bij werk aan de St. Maartensbrug, een verbouwing van het huis van heer Henric van de Kule en het maken van een ‘sarcofagus’ voor kanunnik Herbaren van OyGa naar voetnoot6 en van een altaarretabel voor het klooster Nieuwlicht.
Slechts ruim een jaar fungeerde mr henric van bontsfort (Boschvoorde, Boisfort, bij Brussel), als ‘archilatomus’ in 1442-1444 vermeld. Ook hij leverde beeldhouwwerk, o.a. aan het in 1443 nieuwe Sacramentshuis (Bouwrek. blz. 236). Misschien was hij de zoon van de Brusselse steenhouwer Mr Jan van Boutsfoort, Boutsvoert of Boutsvert, die tegen het einde van de xive en in de eerste jaren van de xve eeuw als lid van het steenbikkelerenambacht te Brussel ingeschreven stondGa naar voetnoot7. Een heynric van boutsvoirde, mr steenhouwer, wordt in 1434 genoemd als pachter van een erf te AmsterdamGa naar voetnoot8.
Belangrijke arbeid werd uitgevoerd onder leiding van jacob van der borch (1444-1475). De Bouwrekeningen kennen hem sinds begin 1445, allereerst als steenleverancier, vervolgens herhaaldelijk als architect. Het transept, de westelijke arm van de kloostergang en het Groot Kapittelhuis zijn in zijn tijd tot stand gekomen. In 1456 tekende hij een quittantie voor de bouw van de kapel van Diepholt (zie blz. 265). Voor het ‘maken ende setten’ van twaalf Apostelbeelden en een beeld van St. Cornelis tegen pijlers van de Buurkerk ontving hij in de jaren 1458-1461 en 1463 betalingGa naar voetnoot9. In 1465 vv. was ‘mr Jacob in die loets’ als steenleverancier en -houwer bij het werk aan de St. Nicolaaskerk betrokkenGa naar voetnoot10. Volgens de rekeningen van de Kruisbroederschap dier kerk (Catal. v.d. Broederschappen in het Gemeente-Archief nr 321) werd mr Jacob in die Oudel (Oude Delle), tevoren ‘mr Jacob in die loets’ genoemd, in 1468 uitbetaald voor ‘dat werck dat hij gemaect heeft in onze cappel daer ons cruus in staen sel’. Dit moet betrekking hebben op de kraagstenen onder het gewelf dezer ten zuiden van het St. Nicolaaskoor gelegen KruiskapelGa naar voetnoot11. Buiten Utrecht vinden wij in 1465 vv. zijn naam genoemd bij de opbouw van het koor der Nieuwe Kerk te Delft, waarvoor ‘meester Jacob van der Burch,
meester ten Doem te Utrecht’, de zuilen leverdeGa naar voetnoot12. In 1466 droeg bisschop David hem de inspectie op van zijn kastelen Wijk-bij-Duurstede, Ter Horst, Abcoude, Ter Eem en VreelandGa naar voetnoot13. Buchel (Wapenheraut 1905, blz. 74) heeft zijn grafsteen gekend met het opschrift: ao mcccclxxv sterff Jacob van der Borcht... meyster van den Dom...’ (wapenschild: een burcht met twee torens).
| |
| |
Fig. 23. Metselaarstekens
1. toegang z.o. traptoren |
2-3. sluitingpijlers |
4. overgangspijler |
5. wandpijler noordbeuk |
6-25. transeptpijlers westzijde |
6 en 14. schalken Groot-Kapittelhuis |
26-48. schipkapellen |
49-52. transept-triforium |
53-57 z.w. traptoren |
58-61. Domproostenkapel |
62. kapel van Diepholt |
63-69. zuidarm kloostergang |
70-75. westarm kloostergang |
76. Michaelskapel |
77. spiltrap zuidoostportaal |
| |
| |
In 1476 gewagen de Bouwrekeningen van een reis ‘in causa novi magistri fabrice in lodsa’, even verder blijkt deze de naam van cornelis de wael te dragen. In het volgende jaar reisde hij naar Namen voor de aankoop van steen. Een groot deel van het nu, op een paar zijkapellen na, verdwenen schip, misschien ook nog de bovenste afwerking van het transept, moeten hem worden toegeschreven. Ook werd onder zijn leiding het gewelf van het Groot Kapittelhuis verhoogd door Jacob Jansz. Stampblock (in 1469-71 als opperknecht genoemd)Ga naar voetnoot1. In 1502 maakte Cornelis de Wael een ontwerp voor de benedenpartij van de (weldra weer afgebroken) stenen kruistoren van de St. Bavo in Haarlem, waarvan in hetzelfde jaar de uitvoering begonnen werdGa naar voetnoot2. In 1503 ging hij het werk bezichtigen. Hij overleed in 1505 (zijn testament in: k. heeringa, Inventaris van het Archief van het Kapittel ten Dom nr 2196).
Verantwoordelijk voor de laatste werkzaamheden alvorens de bouw geheel gestaakt werd, was alard van lexweerd (1505-1517). Hij wordt in 1507-1508 genoemd als ‘magister in die loedse’ bij een uitbetaling voor twee kolommen en basementen in het koor der St. PieterskerkGa naar voetnoot3. In 1509 werd hij als ‘archilatomus’ beëdigd (g.g. calkoen Hs Dom 1).
In 1517 werd claes martensz (mertenss, nicolaus martinij) van ‘lapicida’ tot ‘archilatomus’ bevorderd. Hij stierf in 1551. Als opvolgers van deze vinden wij nog vermeld tielman tap en (in 1560) gerard heeze.
Ga naar margenoot+ metselaarstekens. Van de gevonden metselaarstekens (meestertekens, steenhouwers- of quittantiemerken), die voorshands nog niet als middel tot datering van bouwdelen kunnen dienen tenzij door analogieën,Ga naar voetnoot4 geeft fig. 23 een overzicht. Daarbij kan nog het volgende opgemerkt worden. Opvallend is dat in het koor geen merken voorkomen. Ook in het oudste werk van de Dom van Keulen, het koor, zijn vrijwel geen merken aanwezig. Enkele van de steenhouwersmerken die men op de, uit ca. 1440 vv. dagtekenende, westelijke pijlers van het transept aantreft, komen ook voor op de jongere kraagstenen in de zaal van het Groot Kapittelhuis (zie blz. 488). Nr 53, aanwezig in de zuidarm van de kloostergang, bevindt zich ook in de bovenbouw van de traptoren tegen het noordertransept, die wellicht in 1407 voltooid is (Bouwrek. blz. 151).
Nr 18 vindt men juist zo in het transept en schip van de Bovenkerk in Kampen, waar het uit de xve eeuw moet dagtekenen, terwijl nr 47 er met juist omgekeerde haken voorkomt (zoals ook aan de zuidtoren van de Dom van Keulen) en nr 49 met een naar links doorgetrokken dwarslijn.
Nr 23 is ook in de Grote Kerk van Den Briel aanwezig.
De nrs 14, 19, 21, 72, 73 en 107 bevinden zich ook in de St. Jan te 's-Hertogenbosch (j. mosmans, De St. Janskerk te 's-Hertogenbosch ('s-H. 1931), blz. 316 afb. 216 waarin resp. de nrs 83, 36, 78 (omgekeerd) 39 (omgekeerd) en 107 (omgekeerd)), nr 21 in de Bovenkerk van Kampen.
In de Dom van Keulen treft men nr 3 aan op een steunbeer van het koor, de nrs 21, 24, 25, 34, 42, 55, 60 en 66 in de tussen 1350 en 1390 tot stand gekomen noordelijke zijbeuken van het schip, nr 39 aan de eerste noordelijke schippijler; een aantal merken in de zuidtoren toont verwantschappen met Utrechtse merken (1, 47, 51, 73, 75).
Ga naar margenoot+ verval en restauratie. De ruïne van het door de cycloon van 1674 verwoeste schip bleef hierna anderhalve eeuw grotendeels liggen, voorzover er niet materiaal voor nieuwe bouwsels
| |
| |
Afb. 123. Uit het westen
Afb. 123-138. De Domkerk na de cycloon van 1674, tekeningen van H. Saftleven, 1674-1677.
Afb. 124. Doorgang tussen kerk en toren uit het noorden
Afb. 125. Uit het noorden
Afb. 126. Uit het noorden
| |
| |
Afb. 127. Schip uit het zuidoosten
Afb. 128. Noordelijke schipkapellen uit het zuidoosten
Afb. 129. Noordelijke schipkapellen uit het zuiden
Afb. 130. Noordbeuk uit het zuidoosten
| |
| |
Afb. 131. Noordbeuk uit het zuiden
Afb. 132. Noordbeuk uit het zuidwesten van het noordtransept
Afb. 133. Schip naar het westen
Afb. 134. Pijler van de noordbeuk, door het geweld van de storm omgedraaid
| |
| |
Afb. 135. Noordelijke schipkapellen uit het zuidwesten
Afb. 136. Noordwesthoek van het schip uit het zuiden
Afb. 137. Noordbeuk en noordelijke schipkapellen uit het zuidwesten
Afb. 138. Dom vanuit de westelijke ingang van de St. Pieterskerk
| |
| |
Afb. 139. De Dom uit het noorden in 1697, kopergravure door I. van Vianen
uitgesleept werd. In 1826 vv. werd het Domplein van de laatste stukken bouwval gezuiverd en toen verdween ook het als ‘Soepkapel’ bekende overblijfsel van de H. Kruiskapel.
Kerkvoogden begonnen maatregelen te treffen voor de ‘verbetering’ van het in stand gebleven gedeelte, hetgeen echter tot menige verminking leidde. Zo werd in 1825 vv. inwendig een door architect t.f. suys ontworpen zware betimmering, de ‘hoedendoos’ of het ‘amphitheater’ of ‘omkoepeling’ aangebracht, waarvoor stukken uit de muren en de pijlers gehakt werden. De kerk werd gewit en in grijze tinten gesausd.
Tegen het middendeel van de west (transept) gevel trok dezelfde bouwmeester, ook om de westelijke kruisingpijlers aan deze zijde te schoren, een neo-Gothisch bouwsel op dat het door twee dienstvertrekjes geflankeerde hoofdportaal en hierboven een vertrek ten dienste van het vernieuwde en vergrote orgel (1831) bevatte (afb. 161). In 1847 werd de meest westelijke van de drie staande gebleven zuidelijke schipkapellen, de kapel van Soudenbalch, opgeruimd. Reeds in 1824 vv. waren door suys en de stadsfabriek f.c.e. van embden voorzieningen getroffen aan de daken en de westgevel (een stuk vensterboog was hier naar beneden gestort), waarin de vensters dichtgezet en door enkele ronde lichten vervangen werden. Een verdienstelijke daad verrichtte van embden door een geschilderde houten maquette (afb. 140) te laten vervaardigen (nog in het Centraalmuseum aanwezig, Catal. nr 1195), waaruit men de staat van het gebouw in 1830, ook de toegepaste steensoorten, leert kennen (de zuidelijke schipkapellen ten w. van het dwarspand ontbreken evenwel).
Van 1840 tot 1860 werden verschillende restauratieplannen opgesteld door architect j. van maurik, de opzichters k. van vlaanderen, boll van bueren en w.j. kamperdijk (tot 1875). Het was vooral de laatstgenoemde die niet-weerbestendige materialen (Gildenhauser en Udelfanger zandsteen, ook ongeïsoleerd ijzer) in schijnvormen toepaste. Onder zijn toezicht werden de grote noordelijke en zuidelijke transeptvensters en de beren ernaast, ook de gevels
| |
| |
erboven onderhanden genomen, de oude sacristie (een tijdlang door een drukkerij en een gasstokerij ingenomen) tot kosterswoning ingericht, de geheel verwaarloosde zuidwestkapellen aan de orgelmaker Bätz verhuurd. Vele hogels en kruisbloemen op de frontalen werden in terracotta uitgevoerd. In de westgevel bewerkte Kamperdijk o.a. enkele frontalen boven de (gedichte) bovenlichten.
In 1860 wendde het kerkbestuur zich tot de regering met verzoeken omtrent steun voor de voortzetting der restauratie, waaraan de gemeente reeds f 100 000, - had besteed. Het vroeg een subsidie van f 18 000, - voor de herstelling van het grote venster van de zuidelijke dwarsarm en stelde een volgorde in de herstellingswerken voor: eerst de noordzijde, dan de koorsluiting, vervolgens de zuidzijde en ten slotte de ‘dakgaanderij der hooge kap met de pinnacles, de krappen en kruisbloemen...’. Het werk aan de noordzijde betrof met name de Sacristie en de aangrenzende Librie en de noordelijke transeptgevel.
Het duurde tot 1875 eer er schot kwam in de subsidiëring van Rijkswege. In die tijd trad de Commissie van Rijksadviseurs in werking. Een request der Kerkvoogdij van 1874 klaagde over de verwaarloosde toestand van het gebouw, wees op de noodzaak het voorgebouw van 1825 te verwijderen, evenzo de stovenhokken en de consistoriekamer ten z. van het koor. De kerkmeesters van 1850, zo heette het, hadden wel ijver getoond, maar verkeerd materiaal en verkeerde vormen toegepast: Portland cement i.p.v. natuursteen, ornamenten van gebakken aarde, kruisbloemen en frontalen te kort, te zwaar en te eenvoudig gemaakt, het glas in de zuidelijke transeptgevel heette ‘drukwerk’ enz. De som van f 135 000, - van 1850 tot 1866 verwerkt voor het herstel van ‘de twee dwarsbeuken’ (= het transept), het bovenschip van het koor, alsmede de ten z. hiervan zich bevindende ingang kon, zo luidde het oordeel, als weggeworpen geld worden beschouwd.
Onder leiding van architect f.j. nieuwenhuis, de opvolger van Kamperdijk, en toezicht van de Rijksadviseurs werden sinds 1875 eerst aan de oostzijde de herstellingswerken krachtig ter hand genomen en op meer verantwoorde wijze, ofschoon juist over Nieuwenhuis' opvatting van zijn verantwoordelijkheid weldra een scherp geschil rees. Het betrof de wijze van afdekken der straalkapellen. Afwijkend van het eerst door hem voorgelegde plan ontwierp de architect, naar analogie van xiiie-eeuwse voorbeelden in het buitenland en afgaand op enkele bouwsporen, een omgaand lessenaardakGa naar voetnoot1 - en voerde het over twee kapellen uit zonder de adviseurs hierin gekend te hebben. Vergeefs verzet van dezen, met name van p.j.h. cuypers en e. gugel, gesteund door v. de stuers. Het lessenaardak werd over de gehele kooromgang voortgezet, de Rijkssubsidie dientengevolge in 1881 voor geruime tijd ingetrokken, waarna de herstellingswerken uit de eigen middelen der Kerkvoogdij werden bekostigd: aan de kapellen van Arkel en van Avesnes, de bovenbouw der straalkapellen met de contreforten en de luchtbogen (1886 vv.), de vensters der zuidwestkapellen (1887, 1891) enz. Jammer genoeg paste ook Nieuwenhuis nog al wat niet weerbestendige (Gildenhauser, Udelfanger) steen voor het buitenwerk toe.
Na lange onderhandelingen legde sinds 1914 de steun van het Rijk weder gewicht in de schaal. Onder toezicht van de Rijksarchitect ad. mulder begon men met de verwijdering van verschillende latere aanbouwsels ten z. van het koor, zoals de kerkeraadskamer en stovenhokken. Het zuidoostportaal onderging toen een belangrijke herstelling en vernieuwing.
Tenslotte diende in 1921 de nieuwe door Kerkvoogden benoemde algemene leider der werken, ir. d.f. slothouwer, een omstandig rapport in volgens hetwelk de restauratie, behoudens enkele belangrijke successieve wijzigingen, tot uitvoering is gekomen. Het dagelijks toezicht erover had de heer w. chr. de haanGa naar voetnoot2.
Ga naar margenoot+ inwendig. 1921-1922. De houten ‘omkoepeling’ van Suys met de banken en trappen, de preekstoel enz. verwijderd, de witsellagen afgeschuurd, waardoor moeten van blind maas- | |
| |
werk aan het licht kwamen, natuursteenwerk afgeloogd. Onderzoek der vloerenGa naar voetnoot1, waarbij de grondslag van een (tijdelijke) koorsluiting van de Romaanse Dom onder de oostelijke koortravee te voorschijn kwam. Tapijtschilderingen tegen de koorpijlers door jacob por blootgelegd. Onderzoek der zuidelijke kapelmurenGa naar voetnoot2. De koorlantaarn van het o. af onder handen genomen, in het bijzonder de gewelven en het triforium. Het westelijke muurveld boven het orgel dichtgemetseld. Het schijngewelf over de kruising hersteld.
1923. Het transept van het z. naar het n., de noordbeuk en de kapel van Sierck, de zuidbeuk met de kapellen.
1924. De straalkapellen en de kooromgang. Het grote venster van het noordtransept. De zuidwestelijke kapellen (enkele zerken uit het dwarsschip hierheen overgebracht). Een lage muur die tussen de kapel van Diepholt en de Domproostenkapel was gezet, ook de muur tussen de kapel van Sierck en de St. Blasiuskapel gesloopt. De gang tussen de kapel van Sierck en de noordarm aan de zijde van deze laatste dichtgemetseld.
Preekstoel, banken en betimmering van w. penaat geplaatst.
1925. Het herstelde interieur in gebruik genomen.
uitwendig. 1924-1925. De westgevel van het z. af behandeld. Twee bovenlichten in het zuidelijk deel aangebracht. Een ingang in het noordelijke vak dichtgemetseld.
1925-1926. Het grote venster in de zuidtranseptgevel met de glasschildering van r.n. roland holst.
Vele vensterharnassen hersteld of vernieuwd, vervolgens het muurwerk, de contreforten, de luchtbogen. De kappen op de schipkapellen.
Voor een aantal terracotta-stukken van Kamperdijk kwamen door de beeldhouwers n. van der schaft en w. konijnenburg vervaardigde tufstenen hogels en kruisbloemen in de plaats, ten dele naar een in het Centraalmuseum bewaard, later naar een in situ aangetroffen kleiner exemplaar. Verreweg de meeste frontalen hebben echter de terracotta's behouden.
1927-1934. De vensters van de koorlantaarn en de luchtbogen van het z.w. af. De bovenlichten in de oostmuur van de zuidarm.
1931. Spanten over zuidbeuk en omgang vernieuwd. De bekapping van de kooromgang vernieuwd en met lood bekleed.
1933 vv. De buitenwand van het triforium aan de oostzijde van de noordarm hersteld, ook de traptoren bij de noordoosthoek.
1936-1937. De zuidtranseptgevel met top en steunberen, de traptoren op de zuidwesthoek. Het grote gebrandschilderde raam van R.N. Roland Holst voor de noordtranseptgevel voltooid.
Een onderzoek van arch. th. haakma wagenaar wees uit, dat de vensterharnassen en de traceringen in de frontalen van de koorlantaarn in het algemeen gehandhaafd waren, met uitzondering van het maaswerk in het meest westelijke venster in de zuidwand. Anders is het met de bovenlichten van het transept: slechts het zuidelijke en het middelste in de oostwand van de noordarm beantwoorden aan de oorspronkelijke toestand, de andere zijn normaliserende neo-Gothische vindingen van Kamperdijk. De vullingen van de westelijke transeptvensters zijn overgenomen van die in de oostwand.
1937-1939. De vulmuren in de westgevel beklampt, de fundering versterkt; de rondboognis van deze travee bekleed, het metselwerk erboven gesloopt. De traceringen in de frontalen vernieuwd. De gevels van de kapel van Diepholt en de Domproostenkapel hersteld.
1938. Het portaal van Suys vóór de westgevel gesloopt. De noordtranseptgevel met steunberen en top hersteld. Het tweede gebrandschilderde raam van R.N. Roland Holst aangebracht.
| |
| |
Afb. 140. Maquette van de Dom, 1830
In deze laatste jaren is de bekapping over de kruising vernieuwd en de hangconstructie voor de welving gesteld. Tenslotte zijn het windverband, de gordingen en sporen van de hoofdkap hersteld of vernieuwd.
Wat de Sacristie en de daarmee verenigde Librie aangaat, deze zijn in 1934-1936 grondig gerestaureerd nadat de kosterswoning eruit verwijderd was. In het aan de Librie grenzende vak is het stergewelf van deze herhaald hoewel er zich een kruisribgewelf bevond; er zijn zes nieuwe kraagstenen aangebracht en in de westmuur nissen gemaakt. De neo-Gothische vensters van het gelijkvloers zijn verwijderd en boven de aldus verblinde muur de (ten dele dichtgezette) vensters heropend en van nieuw stijl- en boogwerk voorzien. De oostgevel is in dezelfde trant geheel vernieuwd. Een spitsboogbalustrade met pinakels langs de nieuwe tentdaken opgetrokken.
Bij de restauraties gebezigde natuursteen: voor het oudste oostelijke werk trachiet, voor het transept, het koor en de traceringen der bovenlichten Bentheimer, voor de balustrade boven de straalkapellen, voor de stijlen en traceringen der vensters van deze kapellen Udelfanger zandsteen, aan de luchtbogen machinaal bewerkte en ook natuurlijke tufsteen, verder voor de koorlantaarn vooral Gildenhauser zandsteen, ook Baumberger, Oberkirchner en Ledesteen, voor het triforiummaaswerk schelpkalksteen.
Thans verkeert een groot deel van het natuursteenwerk aan de buitenkant weer in zo slechte toestand, dat een nieuwe restauratie noodzakelijk geacht wordt en in voorbereiding isGa naar voetnoot1.
| |
| |
Afb. 141. Maquette van de Dom
Afb. 142. Maquette van de Dom
| |
| |
Ga naar margenoot+ ligging. Het bouwwerk waarvan de nog overeind staande partijen benevens de toren deel uitmaken, staat ongeveerGa naar voetnoot1 in het midden van een rechthoekig terrein, aanmerkelijk kleiner dan het vm. Romeinse Castellum binnen hetwelk de immuniteiten van de Dom en van Oudmunster besloten waren. Aan de oostzijde liep een smalle gracht (overblijfsel van een Rijnloop?) t.pl.v. de tegenwoordige straat Achter St. Pieter, de grensscheiding met het gebied van deze abdij. Aan de noordzijde bevond zich een reeks diepe percelen, waarvan de meeste met claustrale huizen bezet, aan welker achterzijde een smalle gracht (oorspr. Rijntak?) en hierbuiten het ‘Oud Kerkhof’. Zuidelijk en zuidwestelijk drong de immuniteit van Oudmunster zeer dicht op die van de Dom: in 1892 ontdekte men een smalle gracht lopend van de zuidoosthoek van de Domkruisgang zuidoostelijk in de richting van de Nieuwegracht, het noordelijke rooster van Oud-Munster lag ongeveer t.pl.v. het tegenwoordige ontvangstgebouw van de Dom. Dicht ten oosten hiervan lag de H. Kruiskapel (z. blz. 153 en 156) t.pl. waar de uiterste zuidwestelijke kapellen van het Domschip hadden moeten komen (boven een gedeelte van het Romeinse Praetorium). Aan de zuidzijde van de hier beschreven rechthoek stonden claustrale huizen en het kerkhof van Oudmunster en hier buitenlangs liep de grensscheiding met de St. Paulusabdij. Aan de westzijde tenslotte waren gelegen, te beginnen van het noorden: het tot claustrale huizen verbouwde (z. blz. 78) paleis Lofen ten dele over de Romeinse muur (z. blz. 42), enkele dienstgebouwen als het bisschoppelijke Gruithuis (aan de tegenwoordige Servetstraat) en, dichter bij de Domtoren, de Kasteleiny van het Oude Bisschopshof (z. voren blz. 84), dan, op de hoek van de Donkere Gaard en het Wed, het vergrote Bisschopshof.
In 1955 zijn in de bestrating van het Domplein de buitenmuren en de pijlers van het verdwenen gedeelte der kerk gemarkeerd met gele steen, de omtrekmuren van de H. Kruiskapel met zwarte basaltsteen. Ten zuidoosten van de koorkapellenkrans is een steen gelegd die de plaats van de oostelijke poort van het Castellum aanduidt.
Op een bronzen plaquette, aangebracht tegen de zuidmuur van de meest westelijke schipkapel, is eveneens de plattegrond aangegeven. |
-
voetnoot1
- Op de achterzijde nog: ‘waarop men op twee diverse wegen konde opgaan als uit de kerk van (lees: en?) de Bisschop uit zijn huis op den toorn’. Zie ook de vorengenoemde gravure (1697) door i. van vianen. In de Bouwrek. 1489-1490 (transscr. j. alberts) wordt melding gemaakt van twee gesmede grote ijzeren roeden ‘dat anckers sijn daer bey die widelstenen tsamen mede gheankert sijn’. Het woord ‘tsamen’ wekt het vermoeden dat deze post betrekking heeft op bovenvermelde dubbele trap. De westelijke traptorens zijn nl. in deze tijd opgetrokken. Zie ook bij de beschrijving van de Bisschopsloge en de Samenvatting van de Bouwgeschiedenis, resp. blz. 335 en 343.
-
voetnoot1
- De benaming ‘nieuw werk’ blijkt, zoals elders, b.v met betrekking tot de St. Jan in 's-Hertogenbosch, zeer bestendig: nog in 1423 wordt het altaar van de HH. Petrus en Paulus (in een der straalkapellen) gelocaliseerd ‘in het nieuwe werk’ tegenover het nog niet gesloopte deel van de ‘antiqua ecclesia’ (zie Catal. v.h. Archief der Heren van Montfoort Utrecht 1920, regesten nr 231).
-
voetnoot1
- In 1476 nog: ‘Men gheeft gheleide allen denghenen, die alhier binnen onse stat komen sellen, bi die eersame 'heeren van den Doem tUtrecht, om aan hem te bestaden ende an te nemen alsulck crucewerc, als si setten willen op hoer kerc van den Doem voersz., nu rechtevoert ingaende ende durende verthien daghe lanck naestcomende...’ (Buurspraeckboeck, zie dodt's Arch. 1846, blz. 117). Volgens de Bouwrek. kwamen hiervoor werklieden van buiten de stad. Gezien de samenstelling van de oostelijke kruisingpijlers (zie blz. 269) schijnt dit raadsbesluit te wijzen op het plan tot stenen overwelving van de kruising.
Kan de rekeningpost (‘Extraordinarie’) van 1463 aangaande loon betaald ‘nuncio ecclesie Coloniensis qui intimavit novitates ecclesie Coloniensis’ (Bouwrek. tenhaeff blz. 384) betrekking hebben op bouwnieuws? Er werd in deze tijd in Keulen o.m. aan het transept van de Dom doorgewerkt (clemen, Der Dom zu Köln, blz. 63).
-
voetnoot1
- Zie a.e. rientjes ‘De rode deur aan de Dom van Utrecht’, in Jb. Oud-Utr. 1934, blz. 31-39 (aan de kerkdeuren werden vonnissen van de bisschoppelijke officiaal aangeplakt en andere bekendmakingen; rood geldt als de kleur die recht en gerechtigheid verzinnebeeldt); a.j. maris in Mdbl Oud-Utr. 1950, blz. 46-48 en 1953, blz. 105-108.
-
voetnoot1
-
g.c. labouchère in de brochure ‘The mediaeval churches of Utrecht’ (Uitg. V.V.V. Utrecht 1952) blz. 12-13; zie ook p. clemen, Der Dom zu Köln (Kunstdenkm. d. Rheinprovinz vi, Abt. iii, Bd. 1, 3, Düsseldorf 1937), blz. 54-60 en 123; m. hasak, Der Dom zu Köln, Berlin 1911.
-
voetnoot1
- In de navolgende, ons door de Rijksarchivaris van Gelderland medegedeelde posten: fol. 38 vo: 11 augustus 1342: ‘Philipscken ghesant mit brieven aen d'amptlude van Stralen, van Ghelre, van Goch, ende van Embric, ten tolner van Lobede, den here van Zulen ende tot Bredervord nae meister Johanne van den Doeme te comen tot Monfort’ (uit de geografische ligging der andere genoemde plaatsen kan men opmaken dat hier Montfort bij Roermond bedoeld is). Fol. 40 ro: hierin wordt geïnformeerd naar de confirmatie van de kerk van Montfort (deze kerk, de St. Catharinakerk, in 1853 gesloopt, werd in 1344 van kapel tot parochiekerk verheven; een verbouwing der kerk kan daaraan voorafgegaan zijn).
Fol. 63 vo: ‘Des anderen daegs na sente Andreas daghe (1 december) te Lobede meister Johanne van den Doeme te hoeftheden ende voer sine cleder 30 schulden valet xxxii Lb.’
-
voetnoot2
-
d. roggen en j. withof, Grondleggers en Grootmeesters der Brabantse Gothiek (in Gentsche Bijdragen tot de Kunstgeschiedenis 1944), blz. 172.
-
voetnoot3
-
a.j. van de ven, Meester Jan van den Doem te Culemborg werkzaam (in Jb. Oud-Utr. 1934), blz. 40-47.
-
voetnoot4
-
j.w.c. van campen, De opschriften van den Domtoren (in Jb. Oud-Utr. 1951), blz. 49-51.
-
voetnoot5
-
g.g. calkoen, Hs Dom 1; s. muller fz in Bull. Oudhk. B. 1905, blz. 149.
-
voetnoot6
-
d. roggen en j. withof t.a.pl. blz. 88; d. roggen, Het beeldhouwwerk van het Mechelse schepenhuis, (in Gentse Bijdragen 1936, blz. 89.)
-
voetnoot7
-
e.h. ter kuile, Geïllustreerde Beschrijving van Leiden (Nedl. Mon. v. Gesch. en K. vii, i, 's-Gravenhage 1944), blz. 59 en 60
-
voetnoot8
-
th.h.f. van riemsdijk, Bijdr. tot de geschiedenis v.d. kerspelkerk v. St. Jacob te Utrecht (Leiden 1888), blz. 56.
-
voetnoot2
-
th. haakma wagenaar, De bouwgeschiedenis van de Buurkerk (Utrecht 1936) blz. 169.
-
voetnoot3
-
th. haakma wagenaar t.a.pl. blz. 168; e.j. haslinghuis, De Buurkerk en hare bouwgeschiedenis, (in Bull Oudhk. B. 1926, blz. 122-148).
-
voetnoot4
-
r. meischke in Bull. Oudh.B. 1952, kol. 196.
-
voetnoot5
-
f.a.l. van rappard, De Rek. v.d. kerkmeesters der Buurkerk (Utr. 1879), blz. 48; j. mosmans, De St. Janskerk te 's-Hertogenbosch ('s-Hertogenbosch 1931), blz. 544.
-
voetnoot6
-
j.c. overvoorde, Rekeningen uit de bouwperiode van de St. Pieterskerk te Leiden
(in Bijdr. Gesch. Bisd. Haarlem 1906, blz. 76).
-
voetnoot7
- Veronderstelling geopperd door m.d. ozinga-r. meischke, De Gothische kerkelijke bouwkunst (Amsterdam 1953), blz. 25; d. roggen en j. withof t.a.pl. blz. 176; j. duverger, De Brusselsche Steenbickeleren der xive en xve eeuw (Gent 1933), blz. 34, 36, 38.
-
voetnoot8
-
w.r. veder, Het Archief v.d. Gasthuizen te Amsterdam (Amsterdam 1908) blz. 77-78, nr 346-347.
-
voetnoot9
-
th. haakma wagenaar t.a.pl. blz. 237 en 72; e.j. haslinghuis t.a.pl. blz. 115.
-
voetnoot10
-
e.j. haslinghuis, Bouwgeschiedenis der St. Nicolaaskerk te Utr. (Bull. Ned. Oudhk. B. 1933, blz. 12-13).
-
voetnoot11
- Het ‘in het ruw zetten’, de ‘épannelage’, geschiedde door een ander, n.l. harmen van heumen. Voor het beeldhouwwerk zie bij de beschrijving van de kapel van Diepholt en de daar genoemde litteratuur (blz. 264).
-
voetnoot12
-
d.p. oosterbaan, Kroniek van de Nieuwe Kerk te Delft, (in Haarlemse Bijdragen 1958, blz. 224); zie ook de daar genoemde litteratuur betr. Jacob van der Borch.
-
voetnoot13
- Officiatorium van David van Bourgondië, in d.th. enklaar, Landsheerlijk bestuur in het Sticht Utr, ged. de regering v. bisschop David van Bourgondië (Utrecht 1922), blz. 203.
-
voetnoot1
- In 1498 werd aan ‘Jacop Janss. geheten Stampbloick’ aanbesteed om in de St. Jacobskerk ‘die nye sunt Jacobs capelle voirt op the metselen soe die nv begrepen is, ende alle dat ghewenge the houwen van backsteen...’ enz., zie th.h.f. van riemsdijk t.a.pl. blz. 303.
-
voetnoot2
-
a.w. weissman, Gegevens omtrent de Bouw en Inrichting van de St. Bavokerk in Haarlem, (in Oud-Holland 1916 blz. 171-172).
-
voetnoot4
- Volgens w. wiemer, Die Baugeschichte und Bauhütte der Ebracher Abteikirche (Kallmünz Opf. 1958), die voor deze kerk de groepen merken heeft getoetst aan de bouwperioden en andersom, en volgens k. oettinger in zijn nawoord hierop, is in de xiiie eeuw het merk nog geen strikt individuele signatuur, maar kan het overgaan van de ene steenhouwer op de andere en generaties later weer optreden. In de xve eeuw daarentegen is het doorgaans aan één persoon gebonden. Waar het in een bouwdeel zelden voorkomt is dit het gevolg ofwel van het feit dat de gesigneerde zijde niet aan de dag ligt of dat slechts één steen van een hele voorraad gesigneerd is. Het volledig ontbreken van een merk kan erop wijze dat het steenhouwwerk niet in stukloon maar in dagloon verrekend is (Wiemer blz. 13, 18, 82-83).
-
voetnoot1
- Zie voren onder Afbeeldingen: de schetstek. bij het adres (1881) aan de Tweede Kamer.
-
voetnoot2
- Aan wiens maandrapporten het volgende overzicht grotendeels is ontleend. Een beknopt overzicht van deze herstellingswerken geeft d. jansen in Jb. Oud-Utr. 1939, blz. 73 vv.
-
margenoot+
-
Overzicht der restauratie van 1921 tot 1938
-
voetnoot1
- Onder de kapellen van Avesnes, van Diepholt en de twee zuidwestelijke kwamen grafkelders voor de dag, waarin overblijfselen van m.e. medegiften: onder de kapel van Avesnes een verguld zilveren Miskelk, een stuk bisschopstaf, fragmenten van een gewaad en een ring met zwarte steen; onder de kapel van Diepholt fragmenten van een bisschopsstaf en van een mijter, verder een gouden ring met saffier. Onder het dwarsschip fragmenten van een vloer van gebakken en verglaasde tegels, waarvan een gedeelte naar het Centraalmuseum is overgebracht (Catal. nr. 1206).
-
voetnoot2
- Reeds bij het vooronderzoek waren in 1919 geprofileerde piscina- en andere nissen ontdekt in enkele straalkapellen. Verder in de noordwand van de kapellen van Arkel en van Avesnes nissen bevattend resp. een zandstenen St. Annaretabel (xvd) en een muurschildering (Kruisiging) van ca. 1430, zie blz. 354 en 347.
-
voetnoot1
- Over de toestand van de zeer verschillende soorten natuursteen (oorspr. en bij de restauraties toegepaste) berust een door de heer A. Slinger in juni 1961 uitgebracht rapport in het archief van de Rijksdienst voor Monumentenzorg.
-
voetnoot1
- De lengte-as is ca 12 m noordwaarts verschoven t.o.v. die van het Castellum.
|