Winterbloemen(1879)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 171] [p. 171] Een lied der liefde. Ik zing, en wie 't niet hooren kan, Hij sluite eenvoudig de ooren dan: 'k Moet zingen om te leven. Ik verg niet, dat gij naar mij hoort, Maar zong ik niet, waar zangdrift spoort, Ik moest den geest dan geven. De wereld is zoo groot, zoo wijd, Zoo ruim, zoo maatloos ruim de tijd, Zoo eng des levens grenzen, En 'k vat zoo gaarne in 't hart bijeen Al wat beweegt rondom mij heen De bonte schaar der menschen. Zie 'k duizend schoone bloemen staan, Geen, of er hangt een dauwdrop aan, Met eigen glans bepareld, En plaatst ge u in haar kring, terstond Vormt zij een krans om u in 't rond, Die rijkbebloemde wareld! Ja, slaat gij naar den hemel 't oog, 't Gesternte omkranst u mede omhoog, En doet Gods liefde u zingen. De liefde, waar ons hart van slaat, Is 't, die door alle heemlen gaat, En heerscht door alle kringen! (Rückert.) Vorige Volgende