Winterbloemen(1879)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 165] [p. 165] Vroege vorst. Wat prijkt die vruchtboom, rijk gezegend, Met bloesems overlaân! Of geurge sneeuw hem had beregend, Zie 'k hem in 't zilver staan. O later, als hem vrucht zal tooien, Voor zilver goud, hoe dán Zal hij zijn gulden gaven strooien, Ik zaamlen wat ik kan! Vergeefs gewacht! Een vorst der lente Valt op dien bloesemtuil. Zij rooft mij mijn beloofde rente, En al mijn hoop gaat schuil. Nu, 't zij! Wat is er meê verloren? Een jaarwinst op zijn hoogst! Straks komt op nieuw de Meizon gloren: 'k Gaâr licht een dubblen oogst! 'k Zie, jongling, hoe de Jeugd met bloesem Uw leven overstort. Maar ach,... die ijskoude in uw boezem Maakt, dat uw bloemhof dort! Bij 't jonge Holland onzer dagen Hoe schraal is 't bloeiseizoen! Hoe menig' rooven wintervlagen Des harten voorjaarsgroen! - ‘Wat nood? Straks wordt de Mei herboren!....’ Maar u bloeit zij niet meer! Is 's harten bloesem eens bevroren, Die lente keert niet weêr! Vorige Volgende