Winterbloemen(1879)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 43] [p. 43] Dorens. Inter spinas. Daar groeien dorens Alom op aard; Gods hand ook plantte er In onzen gaard. Dat kost vaak dropplen Van moeizaam zweet, Van zwoegers-arbeid En tobbers-leed. En zweet niet enkel, Soms ook een traan, Den doorn bedauwend, Blinkt mede er aan. Ja, 't kan gebeuren, Als 't erger prangt, Dat aan den stekel Een bloeddrup hangt. [pagina 44] [p. 44] Toch schelde ik 't nimmer Bloot treurensstof, Dat dorens groeien In onzen hof. 'k Weet, dat die spitsen Als prikklen staan, Die onze traagheid Al gees'lend slaan. Dat dringt tot werken; Dat dwingt tot strijd; En strijd en arbeid Brengt vrucht altijd. Zóó, tusschen dorens, - Elks haat altoos, - Bloeit ieders lievling, De malsche roos. Zóó, op de slapen Van 's Menschenzoon Vervangt de palmkrans De dorenkroon. Zóó, kerk- bij kerkschild Herhaalt gestaâg: ‘'k Blink, roos of lelie, In 's dorens haag.’ Zóó, geeft historie Oranjes plaats, Zij toont hen strijdend Met Spinola's. [pagina 45] [p. 45] Zóó roept de volksstem: ‘Nooit roze bloeit, Waar aan den stengel Geen doren groeit.’ Dies roem ik beiden, En dankt mijn hart Voor 's roosjes geuren, Voor 's dorens smart. 't Is ééne Liefde - Juicht eens wie maait - Die rozen plantte En dorens zaait! Vorige Volgende