Sneeuwklokjes
(1878)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij
[pagina 235]
| |
Bij de uitvaart der koningin.Ga naar voetnoot1De lijkstoet vangt den treurtocht aan
Van uit het Huis-ten-Bosch,
Om naar het koningsgraf te gaan
In sombren statiedos.
In 't midden prijkt de zwarte kist,
Die 't vorstlijk lijk bevat,
Om haar, die men zoo noode mist,
Van liefdetranen nat.
Die kist is zwart, zooals het past, -
En toch, hoe vreemd getooid!
Ze is (of een bloemhof op haar wast)
Met kransen overstrooid.
Ja, vreemd! Of zelfs voor 't dier die schijn
Haar zulk een aanzien gaf, -
Zie ginds! daar zweeft een vogelkijn
Tot op dien rouwtooi af!
| |
[pagina 236]
| |
Van waar gij kleine zwerver, gij,
Hier op dit treurtooneel?
Waarom wilt ge ook, bij 't treurgetij',
Aan 't uitvaartfeest uw deel?
Zijt gij een muschken uit gindsch Bosch,
Voor wie soms de Vorstin
Broodkruimels strooide op 't geurend mos,
Der hongrenden vriendin?
Of zijt ge licht een nachtegaal,
Die dalende op uw wiek,
Uw lied mengt in uw eigen taal
In gindsche treurmuziek?
Of zijt ge een zwaluwtjen, in 't kleed
Van menglend wit en zwart,
Rouwvogeltje, als de mensch u heet,
Tolk onzer kerkhofsmart,
Maar tolk toch ook, in 't hemelsblauw,
Dat u de vlerkjes tooit,
Der hope, die in 't uur van rouw
De vleuglen openplooit?
Ja, 't schijnt wel, lichtgewiekte bô,
Als zond u God, klein dier,
Met zulk een last! Want immers zóó
Verschijnt ge ook thans ons hier!
Nauw naakt het lijk de sombre kerk,
Die de asch ontvangen moet,
Of, als uit afschrik voor haar zerk,
Herneemt ge uw vlucht met spoed.
| |
[pagina 237]
| |
Gij vliegt ten blauwen hemel heen,
Als roept ge: ‘Ween niet meer!
Het stof ontvangt het stof alleen;
De geest zoekt hooger sfeer!’
Heb dank, heb dank, lief vogelkijn!
Dank U, der vooglen Heer!
Wis zondt Ge ons hier in vooglenschijn
Een van uw Englen neêr!
|
|