Sneeuwklokjes
(1878)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij
[pagina 195]
| |
De zonnestraal.Ik zit in mijn eenzame kamer,
Herstellende kranke, ter neêr!
Het duurt nu reeds zoovele weken...
Hoe lange, hoe lang nog, o Heer?
Men heeft mij gezegd: ‘Hoop op beter!
Gij hebt nu wél 't langste gezucht:
U faalt slechts de laatste geneesheer:
De frissche en versterkende lucht!’
Nu zit ik hier weêr voor mijn venster,
Maar hoe ik ook tuur in 't verschiet,
Het luchtje, dat mij moet genezen,
Dat lieflijke luchtje komt niet.
Ik heb van een plantje gelezen,
Met bloemen als klokjes in schijn,
Sneeuwwit, maar met kleurige randen,
Die helrood als klaprozen zijn, -Ga naar voetnoot1)
| |
[pagina 196]
| |
Maar vindt gij die klokjes gesloten, -
Zoo zegt men - steeds blijven ze dicht:
Geen warmte der trekkas kan ze oopnen,
Geen schijnsel van 't helderste licht, -
Één toov'naar slechts leeft er, wiens invloed
Dit plantje nooit afweren kon;
't Ontsluit zich alleen voor een straaltje,
Hoe zwak ook, maar straaltje der zon!...
Uw lot is het mijne, lief bloempje!
De lucht roept naar buiten mij heen:
Het windeke zingt: laat me u kussen!
't Viooltje roept: 'k bloei voor uw schreên!
Maar 'k wacht op een straaltje der zonne,
Dat d' adem van 't windje verwarmt,
En over de borst van den lijder
Zich kozend en koeltrend ontfermt.
Tot hoe lang nog zal ik u wachten?
Ik smacht naar een vonk van uw schijn;
Lief zonnetje, kom en bestraal mij:
Geen bloempje zal dankbaarder zijn!
Geen klokje.... mijn hart zal zich oopnen,
En verven mijn wang met zijn kleur,
En, als uit een bloemenkelk, rijzen
Mijns dankoffers hemelsche geur!
|
|