Elize
(2004)–Betsy Hasebroek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 197]
| |
BesluitDeze christelijke hoop is thans reeds voor de vrome lijderes vervuld, lezer. Doch ook hem, die zij meer dan zichzelf beminde en ter wille van wie zij zich als een vrouwelijke Winkelriedaant. moedig elke speer in de kranke borst drukte, heeft haar dood de vrede geschonken die zij voor hem afgebeden had. Ik meen dat ik u reeds meedeeldeaant. dat het bericht van haar ontslapen Mevrouw Van Arkel vreselijk schokte en zulks was inderdaad het geval. Zij had zich niet voorgesteld dat het waarlijk zo ver met de kranke gekomen was als haar echtgenoot haar gezegd had en thans was het - te laat. Elize was gestorven, zonder dat zij haar vergiffenis geschonken, zonder dat zij uit haar mond vernomen had dat zij haar steeds beminde. Deze slag trof haar hevig en een zware ziekte tastte haar aan. Van Arkel verzorgde haar met de tederste liefde. Hij offerde aan de kranke gade zijn eigen smart over Elizes sterven op en troostte en bemoedigde haar met de verzekering van beide, zijne en Elizes liefde. Toen brak eindelijk het overmoedige en verharde hart van de schone vrouw, zij legde het matte hoofd berouwhebbend aan de borst van haar edele echtgenoot, bekende hem alles en ontving zonder enige bitterheid ook van zijn kant de belijdenis van hetgeen sedert haar afwijzing in zijn hart was omgegaan. Elize rustte. In haar naam werd de verzoening gesloten en uit haar as rees als een feniksaant. die kalmer genegenheid op die hun volgend leven met een stille vrede vervulde. De trouw van Johannes aan de nagedachtenis van de zoete heilige verhindert hem niet alles voor zijn thans waarlijk beminnelijke gade te zijn en gaarne staat Eddy op haar beurt iets af aan de engelachtige, die haar had alles afgestaan en het geluk dat zij voortaan in de verbintenis met Johannes vond, met haar eigen ongeluk geboet had. En nu nog een enkel woord van de andere kennissen, die ik hoop dat u niet geheel onverschillig gebleven zijn. De heer Van Oedenrode aanbidt de twee dochtertjes van zijn Cecilia, zoals hij vroeger de moeder deed. Hij zou ze bij uitstekaant. gaarne bederven, maar daarvoor is Ellington te waakzaam. Met al zijn goede wil daartoe, kan grootvader er volstrekt niet in slagen, hetgeen niet nalaat hem tussen beide wat te hinderen. ‘Cecilia heb ik nooit iets geweigerd, altijd kreeg zij haar zin en is er van haar geen allerliefste vrouw geworden?’ vroeg hij eens aan zijn schoonzoon. Ellington meesmuilde en zweeg. ‘Nu Mylord, antwoord, bid ik u’, zei zijn dartele gade, hem met haar schalkachtige ogen uittartende. ‘Leeft er nog een tweede vrouw gelijk uw Cecilia?’ ‘Zeker vaderlief’, zei Francis, haar met de vinger dreigende, ‘ik zou mij geen andere echtgenoot wensen, maar...’ ‘Maar mogelijk zouden mijn meisjes geen tweede Ellington ontmoeten om haar te vormen, was dat uw mening niet, mijn zedige heer gemaal?’ viel Cecilia er spottend op in. Maar terstond een ernstiger toon aannemend, reikte zij | |
[pagina 198]
| |
hem de hand, met innige tederheid vervolgend: ‘Gij hebt geluk, Francis, zo ik u niet gevonden had... laten wij de lieve meisjes niet aan die onzekere kans wagen. Er zijn weinig zulke mannen als mijn Ellington.’ ‘Zou er nog een vrouw zo beminnenswaardig zijn als die waarmee ik gezegend ben?’ vroeg deze, haar met innige liefde in de vrolijke ogen ziende, terwijl hij haar aan zijn hart sloot. Mevrouw Mournly heeft, na haar stormachtig en zwervend leven, eindelijk de gewenste rust in het huis van haar zoon gevonden. Zij gaat voort haar lieve kwekelinge, die zij voor hem opvoedde, te leiden en te raden en geniet daarvoor de tederste liefde van haar schoondochter. Ook Eddy schenkt haar thans zuivere vreugde en Johannes is haar een beminde zoon. Freule Agatha ontvangt voortdurend van de edelmoedigheid van haar broer een ruim pensioen, hoewel hij haar sedert haar liefdeloos gedrag zijn huis ontzegd heeft. Zij gaat voort met het geven van damessaletten, waarop zij onder het schenken van een glaasje bisschopaant. telkens aan de schare van haar aandachtigen opnieuw vertelt hoe ondankbaar haar broer haar behandeld heeft, door haar nadat zij Cecilia's luimen verdragen en haar tot een welopgevoede jonkvrouw gevormd had, uit, zijn huis te verstoten. ‘O die mannen!’ zegt zij, de grijze ogen naar boven slaand en de dunne lippen samentrekkend. Toen Charles van Almhoven het bericht van de verloving van zijn schone nicht vernam, had hij veel lust zich voor de kop te schieten, om door dit luidruchtige verwijt voor altijd haar rust te storen. Maar dat hij eerst nog zijn nieuwe uniform aantrok om in volle tenue te sterven, was zijn behoud, want het kon hem niet van 't hart het regiment van een zo knappe officier te beroven, ‘en dat wel’, zoals hij zei, ‘omwille van een schepseltje dat niet zwaarder woog dan de pluim op zijn hoed, ofschoon zij even bevallig was als deze.’ ‘En nu gijzelf?’ vraagt misschien de een of andere deelnemende lezeres. Wie gij ook zijn moogt, wees gedankt voor uw vriendelijke belangstelling. De oude heer Van Arkel nam mij tot zich en als ik soms vooruitzorgaant. wat mij nog te wachten staat, als hij naar zijn Anna zal gegaan zijn en de arme wees opnieuw haar eenzaam pad in harde dienstbaarheid zal moeten lopen, dan verschijnt Elize, die geduldige lijderes van een levenslange smart, bemoedigend voor mijn geest en het is mij als hoor ik nog evenals weleer van haar lippen: Op rozen gaan,
Langs effen paân,
Is voor de voet
Zo zacht, zo zoet.
Op dorens treên,
Wie voelt er geen?
Is voor 't gemoed
Uitstekend goed.aant.
|
|