Woensdag 11 december 1940
Prins Bernhard heeft Welter een brief geschreven, zeer confidentieel, dat de Britsche Geheime Dienst hem heeft medegedeeld, dat Peekema, Hardeman, Delgorge, Hart en Mevrouw Bánszky van het Departement van Koloniën zich op zéér defaitistische wijze hebben uitgelaten, zóó, dat waren wij Engelschen geweest wij allang zouden zijn opgesloten; Z.K.H. stelt de Minister voor, dat hij ons zal aanmanen voorzichtiger te zijn in onze uitlatingen. Welter besprak dezen brief met Peekema, Mevr. Bánszky en mij: onze verontwaardiging is groot (al is Peekema's taal, ook blijkens dit dagboek, wel eens dichtbij défaitisme). Ik stel mij op het standpunt, dat ik altijd en onveranderlijk een 100% Nederlandsch standpunt heb ingenomen, altijd openhartig ben geweest en mij van deze aanmaning niets zal aantrekken: mijn geweten is volkomen zuiver. Daarom ben ik voornemens den Minister een brief te schrijven, ter doorzending aan Prins Bernhard (die overigens zelf zeker te goeder trouw is) met eisch van volledige rehabilitatie en onder mededeeling van mijn ideeen over den oorlog, voor welke, als die défaitistisch zijn, ik volkomen bereid ben in het gevang te gaan.
Achter deze kuiperij zit Van 't Sant, ontslagen hoofdcommissaris van Den Haag, vroeger in dienst van de Britsche recherche, die zich een wit voetje bij H.M. heeft verschaft en als aanbrenger bij Scotland Yard fungeert. Hij heeft al verschillende andere Hollanders in de gevangenis te Pentonville weten te krijgen, op grond van beweerde N.S.B.-neigingen of 5e kolonne-vermoedens. Nu gaat hij klaarblijkelijk nog verder en heeft hij den Prins bewerkt, omdat verschillenden van ons niet huilen met de wolven in het bosch en te intelligent zijn om critiekloos achter de Britten aan te loopen.
Van ons allemaal heb ik zeker de meeste relaties met de Engelsche ambtenaren en die apprecieeren de serviliteit van vele Hollanders zeker niet. Enfin, ik zal dezer dagen wat op schrift stellen; nadat ik jou 17