Het dagboek van dr. G.H.C. Hart
(1976)–G.H.C. Hart– Auteursrechtelijk beschermdVrijdag 1 november 1940De Grieken schijnen voorloopig vrij goed stand te houden; zeker hebben de Italianen daarop niet gerekend; ook de Engelschen trouwens niet, want Halifax zei nog slechts enkele weken geleden tegen Van Kleffens, dat men wél op de Turken, maar niet op de Joego-Slaven en Grieken rekende. Steeds meer kom ik tot de conclusie - en ook Welter is geneigd die te aanvaarden - dat de inval in Griekenland een politieke fout is geweest én wat het feit en voorál wat het tijdstip betreft; slechts als er zéér groote strategische voordeelen uit kunnen voortvloeien, zou die fout - vlak vóór de Amerikaansche verkiezingen - op den koop toe te nemen zijn, maar op dit moment zie ik die militaire voordeelen niet, als Engeland nu eindelijk de koe krachtig bij de horens vat (of: kan vatten). Turkije doet voorloopig niet mee, hetgeen niet anders te verwachten | |
[pagina 186]
| |
valt; wordt Bulgarije door Duitschland aangevallen, dan komt de situatie misschien anders te liggen. Ik geloof nog steeds niet aan een Duitschen stormloop door Bulgarije, Turkije, Syrië en Palestina naar den rug van de Engelschen in Egypte. Ik laat voorlopig nog niet los mijn hypothese, dat de inval in Griekenland voor Mussolini een onvermijdelijke prestige-coup is geweest, in verband met de publieke opinie in Italië en tevens voortvloeiend uit den wensch om in den Balkan een tegenwicht te creeeren tegen den groeienden en Italië onwelkomen invloed van Duitschland. Het komt mij voor, dat de asgenoot aan Italië schoorvoetend heeft moeten toelaten zijn gang te gaan, op hoop van zegen: de opzet noch het tempo schijnen mij voorts Duitsch van conceptie. Nog altijd is er niets gepubliceerd over de onderhandelingen tusschen Frankrijk en Duitschland: in het midden latend, wat Hitler Pétain tenslotte zal kunnen afdwingen, gaat het den Führer toch klaarblijkelijk niet zoo erg voor den wind. Ik begin over te hellen naar Welter's standpunt, dat de Franschen op meesterlijke wijze en niet zonder succes den diplomatieken strijd voeren, voor Frankrijk en alléén voor Frankrijk, doch daardoor indirect en tevens zeer krachtig voor ons allen. Hij stelt, dat Pétain nu feitelijk, juist door de militaire zwakheid en ontreddering en verslagenheid en verdeeldheid van Frankrijk, persoonlijk met zijne Regeering tegenover Duitschland een bijzonder machtige positie inneemt: weigert hij te zware Duitsche en misschien Italiaansche eischen, dan kan hij zeggen, dat hij het bijltje erbij neerlegt, wel wetende, dat hij met Weygand momenteel de eenige Regeering is, die in Frankrijk het gezag kan uitoefenen; gaat hij weg, dan zullen de Duitschers zelf voor het bestuur en de orde in geheel Frankrijk moeten zorgen, een taak die voor hen juist thans niet aantrekkelijk kan zijn. De Fransche Regeering praat veel over bereidheid tot samenwerking met Duitschland, maar de wereld wacht reeds ruim tien dagen op een concreet resultaat en de Rijksdag kreeg reeds ruim een week geleden bevel om zich gereed te houden voor een samenkomst, teneinde een verklaring van Hitler te hooren; dat is bij mijne herinnering nog nooit tevoren gebeurd. De Engelsche pers spreekt telkens van meeningsverschillen tusschen Pétain en Laval, maar men moet veeleer gelooven aan een sluw, dilatoir spel van den aartsintrigant Laval, die in schijn zich aandient als zeer geporteerd voor samenwerking met Duitschland en vermoedelijk telkens, evenzeer in schijn, wordt geremd door den ouden, koppigen maarschalk. Natuurlijk zijn dit allemaal supposities, doch zij hebben, dat moet ik | |
[pagina 187]
| |
erkennen, bij scherp nadenken, betere fundeering in de Fransche psyche dan de Britsche voorstelling, dat Pétain en zijn medewerkers er, bijvoorbeeld uit dépit tegenover Engeland, op uit zouden zijn toe te stemmen in een zoo groot mogelijke vernedering en depouilleering van Frankrijk. Ik zie nog een versterking van deze zienswijze in het verblijf van Weygand in Afrika, onbereikbaar voor de Duitschers en Italianen, met Fransch Marokko, Algiers en Tunis, militair vermoedelijk nog geenszins ontredderd, geheel achter zich, met name als Pétain de onderhandelingen met Duitschland en Italie zou moeten afbreken; Graziani in de Lybische woestijn zal over zijn schouder wel eens een onrustigen blik werpen, als de politici te Rome al te begeerige oogen slaan op Nice, Corsica, de Haute Savoie en Tunis. Onze diplomatieke berichten uit Syrie zijn volkomen tegenstrijdig: één tendens is die van anti-Pétain gezindheid, de andere van volkomen loyaliteit aan VichyGa naar voetnoot350. Maar wel zeker is, dat als Weygand het wachtwoord zou geven namens Vichy tegen de Italianen, dat op de Fransche strijdkrachten ook daar zou kunnen worden gerekend. Over De Gaulle wordt nauwelijks meer gesproken: ik denk dat ook de Engelschen blij zijn ‘dat hij thans Koning van Kameroen’ en niet Voorzitter van een Commissie in Whitehall is. De telegrafische berichten van Loudon uit Washington van heden zijn, dat Wendell Willkie ‘is gaining rapidly’ op Roosevelt en dat de weddenschappen thans 50-50 zijn (gisteren 5 tegen 4 voor Roosevelt). Kennelijk is het Amerikaansche volk zeer overwegend tegen actieve deelneming aan den oorlog en gelooft het niet erg, dat Roosevelt er ook zoo over denkt. Dit en de ingewortelde bezwaren tegen een ‘third term’ zullen Roosevelt misschien ten val brengen; wie er ook wint, schijnt het schrikbeeld van Amerika's deelneming aan den strijd voorloopig wel van de baan. Er is nog altijd geen bericht, dat Engeland Kreta heeft bezet. |
|