Het dagboek van dr. G.H.C. Hart
(1976)–G.H.C. Hart– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 181]
| |
van King's Langley naar Londen en teruggaan, krijg ik veel te weinig beweging. Verder heftige discussies tusschen Welter en Peekema eenerzijds en mij anderzijds over den politieken toestand in het algemeen en de onderhandelingen van Hitler met Pétain, Laval en Franco in het bijzonder. Welter en Peekema hebben de hinderlijke gewoonte om al hetgeen van Duitsche zijde komt als geloofwaardig, knap en brillant te beschouwen en alles wat Engelsch is te kleineeren en te be ‘sneeren’. Ook ik erken, dat de Engelschen langzaam, stuntelig en zelfgenoegzaam zijn in hooge mate, maar ze staan toch aan onzen kant en van hén, niet van de Duitsche woordbrekers en moordenaars zullen wij het tenslotte moeten hebben. Ik heb werkelijk wel hard genoeg, wellicht standvastiger, openhartiger en onvermoeider dan wie ook hier, gestreden voor een eigen politiek, voor staken van de serviliteit tegenover Engeland, voor een vrede door overleg als onze onafhankelijkheid maar volledig is gehandhaafd, maar dat stelselmatige, bijkans blijde pessimisme over onze zaak en dat voortdurend onderstrepen dat onze zijde den oorlog eigenlijk al verloren heeft, maakt mij helsch en tegelijk ontmoedigd; ik haal Welter er vaak boven uit, maar Peekema met zijn cynisch intellect en bestudeerde amoraliteit, trekt hem telkens weer omlaag. Men vindt eigenlijk de houding van Pétain en Laval verstandig en patriotisch, maar ik walg dikwijls van dat défaitistische gepraat. Vanavond heb ik mij dan ook vanaf een bepaald moment maar in diep en somber stilzwijgen gehuld, nadat ik eens erg fel mijn opinie heb gezegd. Maar mijn weekend maakt het niet prettiger: ik had zóó wel op den trein naar Londen willen stappen, maar dat had nogal een kinderachtigen indruk gemaakt. Op zoo'n avond voel je je wel erg eenzaam. |
|