Het dagboek van dr. G.H.C. Hart
(1976)–G.H.C. Hart– Auteursrechtelijk beschermdVrijdag 25 oktober 1940Feitelijk is in een week dit dagboek niet bijgehouden en dat vind ik jammer, omdat het mijn bedoeling is je later een relaas van deze maanden aan te bieden, zooveel mogelijk van dag tot dag. Maar zooals ik hierboven reeds schreef, gedurende de afgeloopen week ben ik tot schrijven bepaald niet in de stemming geweest; ik werk dus nu even bij en dat zal nog wel gaan. De weekend, die met Zaterdag 19 October begon, hebben we heel rustig doorgebracht. Alvorens na de lunch naar King's Langley te rijden, gingen we even naar de City om te kijken naar de verwoesting van onze Hollandsche Kerk in Austin FriarsGa naar voetnoot323. Het is eenvoudig ontzettend: de plaats, waar de kerk stond is een open vlakte van ongeveer 200 bij 200 meter; er is niets, maar dan ook niets meer overeind; op den grond ligt veel puin, maar uit niets valt op te maken dat hier een groote, mooie, eeuwenoude kerk heeft gestaan: weg zijn het houtwerk, het groote, prachtige orgel, alles. Diep onder den indruk reden wij weg. Een groot gedeelte van mijn Zaterdag en Zondag heb ik besteed aan het schrijven van een langen brief aan Van Mook, teneinde hem den achtergrond te beschrijven van al hetgeen er hier gebeurt, waarbij ik de critiek op de volkomen ongeschiktheid en incompetentie van vrijwel het geheele kabinet en, helaas, ook de apathie en gedesinteresseerdheid van de Koningin heb moeten beschrijven. Ik weet, dat Van Mook mijn brieven aan den Landvoogd ter lezing geeft en ik kan over allerlei zaken schrijven, waarover Welter als lid van de Regeering bepaaldelijk niet vermag te schrijven. Uit een telefoongesprek met Batavia - ik telefoneer in den laatsten tijd vrij geregeld met Indië, zij het met groote voorzichtigheid - bleek mij, dat mijn vorige lange brief (23 Juli; zie aldaar in het eerste deelGa naar voetnoot324) heel nuttig is geweest: niemand anders geeft aan deze Indische Regeering over 70 millioen Nederlandsche onderdanen eenige indicatie van de omstandigheden, waaronder wij werken en de stroomingen, die in eigen kring invloed uitoefenen. De brief, begonnen op 16 October, is veel te lang om in dit dagboek op deze plaats te plakken; ik | |
[pagina 175]
| |
denk, dat ik een ‘boekje met bijlagen’ beginGa naar voetnoot325, want het schijnt mij, dat al deze ‘inplaksels’ langzamerhand de leesbaarheid van het dagboek zullen schaden; het zal toch wel voor jou te zijner tijd een trieste en eentonige jeremiade blijken te zijn. Voorts ben ik bezig geweest aan een uitvoerige nota over de publicatie van een OranjeboekGa naar voetnoot326, waarvan ik de noodzakelijkheid en de urgentie uit den treure aan Welter heb voorgehouden en welke hij in den Ministerraad meermalen heeft bepleit. Ik heb mijn gedachten hierover nu maar weer eens op papier gezet. Steenberghe heeft beloofd nu de zaak eens in den Ministerraad te brengen, weshalve Welter, die het met mijn nota volkomen eens is, hem die nota zal geven. De nota gaat als bijlage in het nieuwe boekje. Op Maandag 21 October lunchte ik met Posthumus Meyjes, oud-Gymnasium vriend, in l'Ecu de France, waar ik Merdinger, Raad van de Poolsche Ambassade in Londen, dien ik vroeger vaak op de suikerconferenties zag, ontmoette. Hij stelde voor het oude contact weer eens op te nemen en eens samen te lunchen, hetgeen ik een goed denkbeeld vond, omdat het mij wel interesseerde, hoe men in die kringen over den stand van zaken dacht. Merkwaardig waren zijn overwegingen voor een nadere ontmoeting: ‘Il faut reprendre le contact entre nos pays pour les rapports après la guerre et surtout pendant la guerre; il faut parler sur les conspirations: vous autres hollandais, vous n'y faites pas assez d'attention’. Inderdaad, conspireeren ligt niet erg in onzen aard en wel in den Poolschen. Trouwens, voor samenzweringen in Nederland van hier uit voel ik niet zoo bijster veel: als de mogelijkheid er is, dan zal men het in Holland zelf wel probeeren. Maar het is wederom een blijk van de volkomen impotentie van deze Regeering, dat er ook niet het minste contact met Holland is en met leidende figuren daar. Wat weten wij van het werkelijke spel van Colijn, die een goed Nederlander, een heftig anti-Teutoon en een grenzelooze, rücksichtslose opportunist is. Velen hier beschouwen hem als landverrader, omdat hij in zijn brochure een min of meer op Duitsche ordening als uitgangspunt of althans als verwachtbare basis voor de toekomst van Holland aanvaardtGa naar voetnoot327. Wij hebben langs allerlei paden via Zwitserland die brochure hier gekregen; wij hebben echter niet de minste idee, hoe Holland op dit alles reageert. Dan is er de Nationale UnieGa naar voetnoot328 onder Linthorst Homan, Prof. de Quay | |
[pagina 176]
| |
en Einthoven; een aantal van ons, waaronder ik zelf, zijn overtuigd, dat deze menschen goede vaderlanders zijn gebleven en niet zonder reden twee millioen Nederlanders om zich hebben vereenigd en den N.S.B. en het Duitsche Nieuws Bureau tegen zich hebben gekregen. Maar er zijn er ook, die losweg van landverraders spreken en hen vergelijken met de Vlaamsche activisten in den vorigen oorlog. Zoo was er in ‘Vrij Nederland’ een artikel in dien geest, dat echter in het daaropvolgende nummer door Minister Steenberghe op bezadigde doch stellige wijze is weerlegdGa naar voetnoot329. Het is erg jammer, dat onze Regeering geen middel heeft kunnen vinden om met de leiders dezer beweging contact te krijgen en te houden, opdat hun en ons beleid tot grooter harmonie en eenheid in 's Lands belang kunnen worden gebracht. Dát is het soort ‘conspiratie’ waar wij mee bezig moesten zijn: ik zal er dezer dagen eens over praten, maar er gebeurt tóch niets. Op Maandag en Dinsdag hebben langdurige besprekingen plaatsgevonden tusschen Gerbrandy, Van Kleffens en Welter over het contact met de Engelsche Regeering. Ik krijg den indruk, dat men weinig is opgeschoten: Van Kleffens vindt, dat het zoo goed is, zooals het gaat, dat er voldoende contact is en dat wij goed op de hoogte zijn. Welter heeft hun toen het vragenlijstje voorgelezen, dat hier op bldz. 444 en volgendeGa naar voetnoot330 is weergegeven: beiden moesten toch wel toegeven, dat er toch nog heel wat is, dat wij niet weten. Van Kleffens zeide, dat hij geleidelijk hoopte, wat meer te zullen vernemen, doch dat dit niet zoo opeens kon worden bereikt. Gerbrandy was nu weer volkomen tevreden met den gang van zaken. De zaak zal nu wel in den Ministerraad komen, maar ik heb weer het ontmoedigde gevoel, dat zij weer in het zand gaat loopen: Welter heeft nu wel de nota Peekema over deze zaak (zie bldz. 401, 7/10)Ga naar voetnoot331 rondgezonden en mijn ‘vragenlijst’ iets omgewerkt (zie bldz. 443 ev.) aan de ministers toegezonden, en nu komt de kwestie wel weer op de agenda, maar zoolang de goedwillende en juistdenkende ministers niet bereid zijn ruzie in het kabinet te risqueeren om hun wil op te leggen, gebeurt er niets. In Londen is het wel wat rustiger, maar de schade neemt nog steeds toe. ‘Our scientists are confident of finding a solution for the night raids | |
[pagina 177]
| |
in the next fortnight’, had Halifax Van Kleffens verteld en die vond dat blijkbaar erg mooi en geruststellend; ik heb nooit gehoord, dat men zulk een groot probleem in een paar weken wetenschappelijk oplost. Het gebouw van de B.B.C. in Portland Place, waar wij de vorige maand woonden, is door een bom getroffen: tien menschen kwamen om; in die buurt is trouwens weer heel wat vernield en onze oude flat heeft geen water, gas of telefoon meer. De Britsche Minister van FinanciënGa naar voetnoot332 heeft Welter in een onderhoud gevraagd om onzen goudvoorraad in Canada (£ 22 millioen) ter beschikking van de Britsche Regeering te stellenGa naar voetnoot333; na het onderhoud, dat Welter als Minister van Financiën eenigen tijd geleden met den Belgischen Minister van Financiën Gutt heeft gehad (zie bldz. 376 eerste deelGa naar voetnoot334), was dit verzoek wel te verwachten, maar we zitten er nogal mee in. Sir Kingsley Wood zei: ‘I would not ask you this, if it were not very urgent’ en 't is moeilijk dit aan de bondgenooten zonder meer te weigeren; zij hebben in het geheel geen goud meer over, zeggen zij, en het is maar voor korten tijd, dan is Amerika (via de presidentsverkiezingen) in den oorlog en dan komt het in orde. De situatie is, zou men zeggen, voor de Britten dan wel zéér slecht; ik ben - gelukkig - lang niet zeker, dat de V.S.A. in den oorlog komen en nog minder, dat zij dat op korten termijn zullen doen. Maar bovendien, al kómen zij in den oorlog, dan zie ik hen nog heelemaal niet aanstonds voor de Britten credieten openen, of aan hen (of aan ons!) voor sterling leverenGa naar voetnoot335. Het is voor ons een uiterst moeilijk probleem: weigeren is héél lastig, maar als wij toegeven, zijn wij op een hellend vlak. De volgende stap zou een verzoek zijn het goud van de Nederlandsche Bank in de V.S.A. los te laten en dan verliezen wij volkomen onze onafhankelijkheid tegenover de Britten en worden huurlingen gelijk de Polen en de Tsjechen en de aanhangers van De Gaulle. Bovendien hebben wij te zijner tijd dat goud dringend noodig voor de ravitailleering van Nederland. En als wij het goud ‘voorschieten’, zooals de Britten misschien willen, welke zekerheid, welke verwachting hebben wij dan, dat wij het terug krijgen? Vooral als Amerika niet in den krijg komt. 't Is een zware beslissing! De Chancellor of the Exchequer heeft voorts al opgave gevraagd van de hoeveelheid goud, welke wij in de V.S.A. hebben; ik hoop, dat wij daarop beleefd maar beslist antwoorden, dat hem dat niet aangaat. | |
[pagina 178]
| |
Hij heeft nog een derde voorstel gedaan: dat al onze overzeesche producten door ons in Londen - dus tegen sterling - zullen worden verkocht; dat de Engelschen dus de dollars krijgen en zij in onze dollarbehoeften ‘within reason’ zullen voorzien: een impertinente, meer dan ergerlijke suggestie, die Indië tot een soort Britsche kolonie zou maken. Dinsdag 22 October hield Churchill een rede tot de Franschen, eerst in Engelsch, daarna in Fransch; Welter en ik vonden het abominabel slecht en volstrekt on-Fransch: hij vergeleek Frankrijk met een poularde, die door Hitler et song petti cómplic Mussolini ‘gepotongd’ wordt: de een kreeg ‘oun couisse, de ander oun aile ou oung peu dou blang’Ga naar voetnoot336. Of de Franschen het prettig vonden, dat la belle et douce France met een kip, die stukgesneden wordt, wordt vergeleken, waag ik te betwijfelen. Ondertusschen duren de besprekingen van Hitler met Laval en daarna van Hitler met Franco voort: iedereen vraagt zich af, wat er nu weer voor duivelswerk wordt uitgebroedGa naar voetnoot337; de rede van Churchill had vermoedelijk de bedoeling de Franschen te waarschuwen en gunstig voor Engeland te stemmen tegelijk: het middel schijnt nog weinig effectief te zijn geweest. Wij hebben nu op King's Langley ook eenige bomaanvallen gehad: Dinsdagavond hoorden wij dicht in de buurt een tweetal bommen omlaag fluiten, Woensdagavond acht achter elkaar; in 't dorp zijn een aantal huizen vernield en wat menschen gewond; wat ze hier zoeken, weet ik niet, misschien den spoorweg naar Schotland, die hier dicht langs loopt. Londen wordt nog elken nacht bestookt en er is telkens wat nieuwe verwoesting. Ook overdag is er telkens een airraid en er vallen nogal eens bommen in de buurt van Stratton House, maar steeds minder menschen onderbreken hun werk om naar den shelter te gaan; als men dat wél deed, zou de boel langzamerhand geheel in de war loopen. Een paar zijn wel erg geschokt: Peekema en Mevrouw Bánszky, de secretaresse van den Minister. De laatste is zelfs een tijdje uit de stad gegaan, naar Croome Court bij Worcester, om op haar verhaal te komen: ze heeft ook heel wat mee- | |
[pagina 179]
| |
gemaakt. Welter meent dat de Duitschers het op ons Stratton House hebben gemunt, maar ik geloof dat niet, al zullen ze zeker wel weten, waar we zitten. Het gevaar neemt wel toe en ik moet, afgezien van persoonlijke veiligheid, erkennen, dat het nogal riskant wordt: raakt een bom ons gebouw, dan is met één slag de geheele Nederlandsche Regeering daar bijeen ‘wiped out’. Laten we er maar het beste van hopen; eigenlijk leven we maar voort, langzamerhand afgestompt en fatalistisch: we zijn gelukkig niet de minderen van het groote Londensche publiek, dat rustig, gedrukt, nobel en zonder eenige ophef zijn bestaan voortzet. Er worden tegenwoordig veel minder Duitsche vliegmachines neergeschoten en de verliezen van de Engelschen zijn lang niet meer in zulk een gunstige verhouding tot die van de vijand als tevoren: soms zelfs maakt de B.B.C. grootere Engelsche dan Duitsche verliezen bekend. Waaraan dat is te wijten valt moeilijk te zeggen, maar het maakt de menschen wèl bezorgd, al spreken ze er niet graag over. Het zou nog niet zoo erg zijn, als men niet gewend was geraakt aan zulke geweldige Britsche voorsprongen. Woensdag 23 October schreef ik je weer een brief: één onzer medewerkers op Financiën, Mr. de Beus, heeft nl. een vriend in Lissabon, die bereid is voor hem voor doorzending van brieven naar Holland te zorgen en ik mocht van deze gelegenheid gebruik maken. Ditmaal heb ik zorgvuldig vermeden, dat uit den brief zou blijken, dat hij van je man komt: dat zie je - als je hem krijgt - wel aan het handschrift; dit is mijn 17e poging en ik heb nog slechts twee antwoorden: één via 't Roode Kruis en een eigenhandige brief van 12 Juli, dus van ruim 3½ maand geledenGa naar voetnoot338. Aldoor komt de dwaze hoop weer bij mij op: als je er eens in slaagde via Zwitserland en Portugal hierheen te komen met de jongens, en dan zie ik wel dadelijk in, hoe volkomen onmogelijk dat is en dat het bovendien niet verstandig is jullie hier te wenschen, al zouden jullie veilig buiten kunnen wonen. Maar áldoor komt weer die fantastische hoop bij mij op: als ik jullie maar bij me had. Ik ben trouwens dezer dagen weer bezorgd over jullie: ondanks de Duitsche toezegging, dat ze na de evacuatie van Duitsche vrouwen uit Indië de ‘gijzelaars’ uit de interneering zouden loslaten en geen nieuwe interneeringen zouden doorvoeren, zijn er weer 130 personen in Holland opgevat en naar Duitschland gestuurdGa naar voetnoot339. Verder schijnt er in Holland een begin te zijn gemaakt met de invoe- | |
[pagina 180]
| |
ring van de Duitsche wetgeving tegen de Joden: Joodsche ambtenaren moeten worden ontslagenGa naar voetnoot340; ik ben zoo bang, dat jij nu ook je magere toelage - áls je die inderdaad hebt, zooals men beweert - kwijtraakt. En wat dan? Ik vertrouw maar zoo'n beetje op onze goede vrienden, maar die angst en machteloosheid zijn dikwijls vreeselijk en bijna niet te dragen. Op Donderdag 24 October lunchte ik met Welter, Steenberghe en Lamping, ter bespreking van de Britsche finantieele voorstellen. Steenberghe wil er bepaald niet op ingaan en wil er een portefeuillekwestie van maken; Welter denkt daar ook over. Als zij weggaan, zal ik vermoedelijk ook ontslag nemen: het is nauwelijks langer met je geweten overeen te brengen deze impotente Regeering te blijven dienen. Alles wat wij aan constructiefs en noodzakelijks voorstellen strandt op onverstand, indolentie en slapheid: het Indië-plan, contact met de Britten, het eigen oorlogsdoel. Onze ravitailleeringsvoorstellen voor Holland van 14 JuliGa naar voetnoot341 beginnen nu eindelijk belangstelling te verkrijgen.
En daarmede heb ik het hiaat (blz. 453)Ga naar voetnoot343 weer zoo goed en zoo kwaad als dat mogelijk is, aangevuld. |
|