Het dagboek van dr. G.H.C. Hart
(1976)–G.H.C. Hart– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 140]
| |||||
Donderdag 3 oktober 1940Het valt wel te verwachten, dat deze maand bijzondere gebeurtenissen te zien zal geven; of die gunstig zullen zijn is een andere vraag. Laten we het hopen. Michiels van Verduynen verwacht stellig spoedig een nieuw vredesaanbod van Hitler: als het komt zal het van uitermate groot belang zijn, hoe de Regeering het hier ontvangt. Michiels verwacht, dat Halifax zeer geneigd zal zijn het in overweging te nemen, als het een redelijke basis geeft: ik geloof echter zeker niet, dat Churchill er ook zoo over denkt. Wat de publieke opinie in Engeland betreft, heb ik sterk den indruk, dat een eervolle vrede een geweldige opluchting zou geven, al zijn er zeker nog zéér, zéér velen, die, geleid door Regeering, radio en pers maar één einde aan den oorlog zien en maar één aanvaardbare oplossing: de vernietiging van het nazirégime en het onschadelijk maken van Duitschland. Misschien hebben zij principieel gelijk, of, liever gezegd: zij hebben principieel gelijk. Maar ik zie deze oplossing niet als mogelijk tenzij misschien na een oorlog van jaren met een uitgemergeld Europa als resultaat. Ik moet eenvoudig niet aan zoo iets, aan zulk een lange scheiding van jou denken; dan word ik volkomen wanhopig: dat zou ik zeer beslist niet uithouden. Toch vraag ik mij momenteel af, of als het Duitsche vredesvoorstel mocht komen het wel verstandig zou zijn als Engeland daarop maar aanstonds zou ingaan. Het weer was vandaag abominabel, hetgeen niet heeft belet, dat we vrij wat luchtalarmen hebben gehad, vermoedelijk van eenzame raiders. Vanmiddag had ik bezoek van eenige ambtenaren van de Board of Trade en the Ministry of Food, maar af en toe was de barrage van het luchtafweergeschut vlak in de buurt zóó luid dat de conversatie moeilijk werd. Zij kwamen praten over verkoop van Britsche textielen en andere goederen aan Indië en over import van Indische suiker, thee, rijst e.a. aan Engeland. De bespreking was nogal belangrijk en kan tot verkoopen voor Indië tot bedragen van ƒ 20.000.000 leiden. IkGa naar voetnoot250 rapporteerde een en ander dadelijk aan Welter, die overigens net nòg interessanter bezoek had gehad, nl. van den Belgischen Minister van Financiën, Gutt, die kwam vertellen, dat de Britsche Treasury hem had gevraagd om het Belgische goud in Engeland (10.000.000.000 frs Belg. = ƒ 500.000.000) voor de war effort, daar het Britsche goud langzamerhand door de groote aankoopen in Amerika opraakt. De Belg vroeg, of wij al | |||||
[pagina 141]
| |||||
zulk een verzoek hadden ontvangen en of wij het zouden inwilligen. Welter, als Minister van Financiën, had geantwoord, dat wij nog niet zulk een verzoek hadden ontvangen en er nog niet over gedacht hadden, wat we zouden doen, als het kwamGa naar voetnoot251. ‘Maar wat zijt Gij van plan’? had hij gevraagd. Gutt antwoordde dat hij maar twee mogelijkheden zag: een volledige Britsche of een volledige Duitsche overwinning; aan een remise geloofde hij klaarblijkelijk niet. Een Duitsche overwinning zou de ondergang van België beteekenen, een Britsche overwinning zou inhouden herstel. Daarom meende hij, dat men het Britsche verzoek wel niet zou kunnen afwijzen. De positie van de Belgische Regeering is overigens nogal zielig: de twee te Londen aanwezige Ministers, Gutt, Financiën, en De Vleeschauwer, Koloniën, hebben een soort algemeene volmacht van hun collega's, die ergens in onbezet Frankrijk rondzwerven en geen status hebben; de KoningGa naar voetnoot252 is nog steeds gevangen, ik geloof, in Laeken. Het schijnt mij voor die twee overigens wel een groote verantwoordelijkheid tegenover het Belgische volk zoo maar tien milliard franken in goud aan Engeland af te staan. Welter en ik bespraken nog even zeer in het algemeen, wat wij ten aanzien van zulk een - zeker te verwachten - Britsch verzoek zouden moeten doen. Ons goud is van vijferlei aard: het goud van de Nederlandsche staat in Engeland, Canada en Zuid-Afrika; het goud van de Nederlandsche Bank in de U.S.A. en het goud van de Javasche Bank. Het goud van de Javasche Bank heeft Indië zelf in zijn geheel dringend noodig; het goud van de Nederlandsche Bank doen wij verstandig intact te houden en voorloopig te zeggen, dat wij moreele bezwaren hebben om het aan te tasten; het staatsgoud in Engeland, Canada en Afrika zullen we vermoedelijk de Engelschen niet kunnen onthouden; tenslotte is hun oorlog ook onze oorlog en hun nederlaag zou onze ondergang beteekenen. Ik deed overigens een drieledig voorstel, waarmede Welter het persoonlijk eens was voorloopig:
| |||||
[pagina 142]
| |||||
Gutt had tegenover Welter de verwachting uitgesproken, dat de oorlog heel lang zou duren, maar dat zegt niet veel: de Belgen zijn, zoo mogelijk, van de situatie nog veel slechter op de hoogte dan wij. Vandaag is Chamberlain uit het Britsche kabinet getreden: het is moeilijk de beteekenis daarvan te overzien; zeker is, dat hij door zeer velen in Engeland wordt beschouwd als een der voornaamste schuldigen voor het slechte verloop van den oorlog tot dusverre, en als verantwoordelijk voor München. Mij schijnt dat erg onbillijk: ik herinner mij nog heel goed, hoe geweldig de opluchting was, toen hij uit München terugkwam; overal ter wereld, ook in Duitschland.
De luchtaanvallen zijn de laatste dagen, zoowel overdag als 's nachts, kennelijk zwakker geweest. Wat is daarvan de oorzaak? Het slechte weer? Voorbereiding van nieuwe Duitsche listen en strijdmiddelen? Verzwakking van het Duitsche initiatief? Overbrenging van het zwaartepunt van de strijd naar elders: Egypte, Gibraltar, Klein Azië? Wie zal het durven voorspellen? In dezen oorlog gaat het altijd anders dan men had verwacht en men is bang te voorbarig op een gunstige wending te hopen. En dit is nu de laatste bladzijde van dit deel van mijn dagboek. Zal ik al vroeg in het volgende deel dit werk, dat mij veel afleiding geeft en tevens het gevoel, dat ik met je zelve praat, kunnen staken, omdat we weer bij elkâar zijn en ik je alles mondeling verder kan vertellen?? Ik hoef je niet te zeggen, hoe ik daarop hoop: ik lééf eigenlijk geheel op mijn optimisme in dit opzicht.
Vandaag schreef ik een brief aan de Bräggers, hopende, dat die hen bereikt en dat ik op die manier contact met je krijg: hij gaat mee met een brief van juffrouw Wentholt, via vrienden in Zwitserland; gisteren ging een brief aan jou via Jeannie in Mexico uit; morgen sluit ik een brief in bij een epistel van onze Hongaarsche dienstbode naar Boedapest en ik zal ook aan Kaan in Nieuw York schrijven: het moet toch eindelijk gelukken! |
|