Het dagboek van dr. G.H.C. Hart
(1976)–G.H.C. Hart– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 92]
| |
Donderdag 15 augustus 1940Welter vertelde mij gisteravond, dat De Geer in den ministerraad had medegedeeld, dat hij naar Zwitserland wilde gaan om te trachten de financiën voor zijn vrouwGa naar voetnoot167 te regelen en tevens om daar een paar weken te blijven voor herstel van gezondheid in de bergen: klaarblijkelijk is de Koningin hiermede dus al accoord gegaan. Dit zal wel het voorspel van zijn aftreden zijnGa naar voetnoot168: de Koningin heeft nl. pas laten weten, dat Zij definitief afstand doet van Haar denkbeeld om eenige ministers naar Indië te zenden en daarvoor zal De Geer's heengaan wel de prijs zijn. Hij is een behoorlijk man, maar niet tegen de taak opgewassen, maar dat moet men, helaas, van bijkans alle ministers zeggen; hadden wij hier maar menschen als Colijn met al zijn gebreken - die juist thans in Holland blijkbaar op hoogst bedenkelijke wijze tot uiting komenGa naar voetnoot169 -, Oud, Van Dijk, De Wilde en vooral een staatsman als Van Karnebeek. Dan zouden we ons zeker tegenover de Engelschen laten gelden en dat zou ook in hun eigen belang zijn. Er gebeuren hier heele rare dingen: Van 't Sant, de superdetective, die met de Koningin destijds is medegekomen om Haar persoonlijk te beschermen, schijnt langzamerhand de positie van een Fouché te krijgen: er zijn aanwijzingen, dat hij tegen Steenberghe aan 't wroeten is, wie weet ook tegen WelterGa naar voetnoot170. 't Gaat nu zoover, dat het geheim van den Ministerraad niet safe schijnt te zijn en dat zij, die niet door dik en dun het Engelsche beleid prijzen, gevaar loopen als défaitist in de knel te | |
[pagina 93]
| |
raken. Die ministers, die in geen enkel opzicht défaitist zijn, maar slechts een reëele politiek willen volgen, die ons de grootst mogelijke kans zal bieden op volledig herstel van onze onafhankelijkheid en op de integriteit van ons gebied door open kaart met de Engelschen te spelen en hun te vragen wat hun plannen zijn en waarop hun optimisme is gegrond, durven hun mond niet meer opendoen. Ik bezweer Welter telkens - en dezer dagen ook Steenberghe - om het kabinet tot een flinker en stelliger houding te bewegen, welke ook de Engelschen tenslotte zullen waardeeren en zeker begrijpen - het gaat tenminste evenzeer om onze belangen als de hunne! - maar zij zeggen, dat dit hoogst gevaarlijk zou zijn op dit moment, niet tegenover de Britten maar in verband met verholen stromingen in eigen kring. En ik moet erkennen, dat als zij tengevolge van gekuip weg zouden moeten gaan, de situatie van onze Regeering er allerbedenkelijkst zou uitzien. Welter wacht af, op grond van een recente bespreking met Michiels, die hem, zeer geheim, vertelde, dat er in September weer een vredespoging van Duitsche zijdeGa naar voetnoot171 zal komen, die een positiever onthaal aan Engelsche zijde zal ontvangen dan de vorige. Maar als dan maar niet Japan in den oorlog is gesprongen en de toestand voor de Engelschen - en voor ons! - niet nog meer geembrouilleerd is.
De laatste dagen is de luchtoorlog zeer verscherpt en eindelijk heeft ook Londen telkens luchtalarm. Men krijgt wel den indruk, dat de Royal Air Force, hoewel numeriek nog steeds veel zwakker, veel meer Duitschers neerhaalt dan zij zelf aan vliegtuigen verliest, maar van de schade aan havens, schepen en fabrieken in Engeland hooren wij niet veel in de pers. Doch naar wat men telkens verneemt van menschen uit de provincie is die schade toch aanzienlijk. De Britten richten vermoedelijk ook flinke schade in Duitschland en Italië aan, maar 't is voor de Duitschers een enorm voordeel, dat zij vlak bij Engeland zitten en dus fighters kunnen meezenden, hetgeen de Engelschen vanwege den grooten afstand niet kunnen en weshalve zij hun aanvallen dus hoofdzakelijk 's nachts moeten uitvoeren. De Duitschers komen thans practisch alleen op klaarlichten dag, soms met 1000 tegelijk. |
|