Het dagboek van dr. G.H.C. Hart
(1976)–G.H.C. Hart– Auteursrechtelijk beschermdWoensdag 31 juli 1940Zooals ik wel verwachtte, is het Indië-planGa naar voetnoot118 weer op de proppen gekomen, doch thans in een uitermate ongewenschte vorm. De Koningin, die feitelijk nimmer Haar ‘kleine’ plan heeft losgelaten, nl. om een aantal ministers, waaronder den premierGa naar voetnoot119, naar Indië te doen gaan, is hierop teruggekomen en wel in zulk een definitieven vorm, dat er bijna niet aan te ontkomen schijntGa naar voetnoot120; we zijn weer geheel in de | |||||||
[pagina 66]
| |||||||
sfeer van de Koninklijke kabinetten van voor 1848 en de ministers zijn daartegen in geenendeele opgewassen. Vanmiddag hadden wij op Selsdon Park daarover een lang gesprek: Welter, Steenberghe en ik en later Lamping. Er is een sterke indruk, ja, meer dan dat, dat H.M. De Geer beslist kwijt wil en als dat niet lukt, hem uit de buurt wil hebben; dan moeten er een paar mee. Voor die ‘déportation élégante’ zijn vermoedelijk drie redenen:
Nu zou het aftreden van De Geer m.i. - en ik heb zulks in het gesprek met de beide ministers niet onder stoelen of banken gestoken-allerminst een ramp zijn: het argument, dat dit door de Duitschers zou worden uitgespeeld als een blijk van verdeeldheid bij de Nederlandsche Regeering, geldt niet, want het aftreden van één man van zeventig jaar om gezondheidsredenen, na al wat hij heeft doorgemaakt, zou volkomen begrijpelijk worden gevonden in Holland. Ook het argument, dat dan Van Kleffens premier zou moeten worden en dat die een erge bête noire in Berlijn zou zijn, kan bezwaarlijk als serieus worden beschouwd. De Ministers waren het eigenlijk geheel eens, maar niemand wil de kat de bel aanbinden en De Geer erop wijzen, dat hij ontslag behoort te nemen. Men meent, overigens, dat de Koningin nog een drietal andere ministers kwijt wil: Bolkestein, Albarda, Dyxhoorn en dat althans eenigen van hen, als pis aller, om een kabinetscrisis te vermijden, mee naar Indië zouden moeten gaan. Ik wees erop, dat dit wel hoogelijk ongewenscht zou zijn, nu er juist een Japansche delegatie onder een ambassadeur op komst is, om te onderhandelen over onderwerpen, die men niet eens heeft opgegeven, terwijl men zelfs over het zenden van de heeren onze goedkeuring niet heeft gevraagd. 't Is een rare tijd. Gedachtig aan de benoeming van ambassadeur Nagaoka in 1934, omdat de Japanners meenden, dat Colijn voor hén naar Indië kwam, wees ik de beide ministers er nadrukkelijk op, dat de komst van den Nederlandschen premier naar Indië, samenvallend met de komst van de Ja- | |||||||
[pagina 67]
| |||||||
pansche delegatie, zonder eenigen twijfel, en ondanks elke tegenspraak, aan de andere zijde zou worden beschouwd, als een bereidheid om met Japan over de grootste politieke kwesties te onderhandelen, tot over gebiedsafstand toe! En hoe moest 't gaan met den Minister van Koloniën: gaat hij mee naar Indië, dan doubleert hij, bij 't ‘kleine’ plan (niet bij het ‘groote’, d.i. inclusief de Koningin) slechts den Gouverneur-Generaal; bovendien, hoe kan de Regeering in Londen beslissingen nemen over vitale koloniale kwesties, als de Minister van Koloniën de besprekingen niet meemaakt? En als hij in Londen blijft, hoc is de positie van den Nederlandschen premier dan in Indië, om niet te praten van zijn hem vergezellende ambtgenooten? En indien de Japanners met den Premier willen onderhandelen? In andere tijden weigert men zoo iets, maar wij leven nu eenmaal in deze tijden en wij hebben de delegatie zelf ook niet kunnen weigeren. Het ‘kleine’ plan is funest en bij uitvoering daarvan komen we in een nog onmogelijker positie dan de Belgen, van wier Regeering - voor zoover valt na te gaan! - één lid in den Congo is, één lid in EngelandGa naar voetnoot122, een aantal leden in het onbezette deel van Frankrijk en de KoningGa naar voetnoot123 gevangen te Laeken. Maar die hebben momenteel geen Japansche dreiging. 't Is ontzettend, dat wij onze rampen en zorgen, alsof die nog niet erg genoeg zijn, gaan verergeren, enorm gaan verergeren, door de Regeering over de heele wereld te gaan versnipperen en het laatste stukje eenheid moedwillig gaan vernietigen. Het ‘groote’ plan was goed en is goed, maar het beperkte heeft niets dan groote en evidente nadeelen. |
|