Het dagboek van dr. G.H.C. Hart
(1976)–G.H.C. Hart– Auteursrechtelijk beschermdVrijdag 19 juli 1940Ik had in een nota aan den Minister de vorige week mijn denkbeeld van een volkomen herorienteering van de Indische economische politiek tegenover Japan weer opgenomen: een politiek van principieele toenadering inplaats van principieele afweer, met behoud natuurlijk van de maatregelen tegen politieke en economische penetratie. De Minister en vervolgens Minister van Kleffens vereenigden zich beiden met mijn denkbeelden, die samengevat werden in een telegram van Juli aan den Gouverneur-Generaal, om zijn inzicht te vernemen. Bij zijn onderhoud met de Koningin had Welter Haar over die heroriëntatie gesproken en Zij had om die nota verzocht, die Haar ook is toegezonden. Die nota is veel te lang om haar hier in te plakken, maar ik lasch hier achter het telegram aan den LandvoogdGa naar voetnoot90 in, waarin het geheele denkbeeld kort is samengevatGa naar voetnoot91: misschien is dat interessant voor later: ‘Ontwikkeling internationale verhoudingen heeft mijn reeds geruimen tijd groeiende overtuiging versterkt, dat wij in ons politiek en economisch beleid tegenover Japan geleidelijk en onuitgesproken, doch niettemin doelbewust en uiterlijk merkbaar accent moeten verleggen van negatief naar positief, van afweer naar toenadering. Uiteraard daarmede geenszins bedoeld onze defensiepolitiek wijzigen. Ook onze concrete economische en politieke afweermaatregelen zouden niet moeten worden prijsgegeven zoolang die noodwendig zijn ter voorkoming politieke of economische penetratie, doch wel: primo dat die maatregelen inplaats van grondslag en richtlijn onzer politiek principieel daarop uitzonderingen, desnoods talrijke, worden; secundo dat basis beleid op elk gebied dat niet op goede gronden moet worden uitgezonderd worde eenigszins spectaculair streven naar goede en vruchtbare nabuurschap | |
[pagina 53]
| |
waartoe ter bereiking grooter doel aanvaarding van zekere beperkte gevaren of nadeelen niet bij voorbaat uitgesloten dient te zijn; tertio schijnt van groot gewicht bij elke gelegenheid te trachten Japansch wantrouwen tegenover ons weg te nemen. Dat wantrouwen is immers kennelijk in sterke mate gebaseerd op bijkans onuitroeibare obsessie van Japanners dat wij reeds jaren geheel in Anglokielzog varen welke obsessie uiteraard door zakenloop zeer versterkt en in Japansche oogen bewaarheid schijnt geworden. Wij moeten telkens als gelegenheid voordoet opwijzen, dat door omstandigheden voor ons ontstane oorlogssituatie Europa geen invloed heeft op onzen vasten wil in Pacific onze beproefde zelfstandigheidspolitiek voortzetten, hetgeen impliceert dat wij geen enkele behoefte hebben in Pacific in welke combinatie ook verzeild te raken of gedrongen te worden; quarto gestreefd zou kunnen worden ook naar positieve maatregelen die als uiting toenaderingswensch kunnen en zullen worden gezien. Uw telegram 58 hetwelk als nota op 6 Juni aan Japansche regeering aangebodenGa naar voetnoot92 was van door mij bedoelden toenaderingsgeest voortreffelijk voorbeeld. | |
[pagina 54]
| |
den kunnen nemen tot wederkeerige prestaties en hoffelijkheden. Zou zeer waardeeren indien U vorenstaande denkbeelden waarmede Van Kleffens geheel instemt in spoedige en gezette overweging zou willen nemen en mij Uw oordeel kenbaar maken’Ga naar voetnoot93. De nota, waarvan dit telegram een kort uittreksel is, is de weergave uit mijn hoofd van een uitgebreide studie van deze zaak, welke ik begin Mei in Den Haag den Minister had aangeboden: hij was het er geheel mede eens, maar de invasie van ons land belette toen de zaak, zooals voorgenomen, met Buitenlandsche Zaken op te nemen. Hetgeen wel héél jammer is, omdat wij dan wellicht eerder en tijdiger onze politiek hadden kunnen heroriënteeren. |
|