Het dagboek van dr. G.H.C. Hart
(1976)–G.H.C. Hart– Auteursrechtelijk beschermdWoensdag 17 juli 1940Gisteren met Lamping bij Michiels geluncht, de eerste keer na onze terugkeer te Londen na de war trade agreement-onderhandelingen. Minister van den Tempel, die ook ‘aanzat’, vertrok spoedig, waarna wij gelegenheid hadden Michiels' opinie over enkele vraagstukken te polsen. Hij was voorloopig tégen het plan, dat de Koningin en de heele Ministerraad naar Indië zouden gaan en wel omdat hij het moment ongeschikt vond; over twee maanden bijvoorbeeld zou 't te overwegen zijn. Op 't moment leek hem aanwezigheid van de Regeering te Londen zéér noodig. Hij zinspeelde duidelijk op pogingen van beide partijen om contact met elkaar te krijgen. Die geruchten in kleinen kring nemen in de laatste dagen toeGa naar voetnoot88. Men wacht zich wel die te uiten, want 't is in de laatste weken in Engeland gevaarlijk geworden zich over vrede of Duitsche successen anders dan met ongeloovigheid te spreken. Welter, Peekema en ik aten bij Denham: tevoren waren de Minister en ik op kamers uitgeweest, omdat we schoon genoeg hebben van Selsdon Park, waar we elken avond weer tegenover elkaar zitten en de politieke situatie bepraten tot het bedtijd is. Goddank, heb ik het overdag nog zeer druk; anders hield ik het niet uit. Maar de kamers, die we zagen in Londen, waren afschuwelijk somber en we konden niet besluiten ze te nemen. Ik weet wel, dat tienduizenden en honderdduizenden momenteel in | |
[pagina 51]
| |
veel en veel grooter ellende zitten, maar 't gaat mij toch langzamerhand wel zwaar aanpakken, dit eenzame hotelleven vanaf September 1939, met een paar keer een korte onderbreking thuis en nu een volkomen onzekerheid van naar huis keeren ..... Bij Denham lieten we ons over die sombere kamers uit en hij bood ons dadelijk zijn flat in onderhuur aan, want hij en zijn vrouw gaan de volgende week voor zes maanden naar Amerika en Indië. Welter was erg sterk voor aannemen en alléén kan hij het niet. 't Zal wat goedkooper uitkomen dan op Selsdon Park, maar toch altijd nog meer dan ik feitelijk bereid ben uit te geven, in dezen tijd. Maar ik mag Welter niet alléén laten, dan gaat hij er zeker onderdoor van gedeprimeerdheid en pessimisme en 't is een landsbelang en een Indisch belang dat hij fit, energiek en strijdlustig blijft. Het zal een vrij sombere mess worden, vrees ik, maar ik geloof, dat het mijn plicht is hem nu niet in den steek te laten. Hardeman en Mühlenfeld zijn voor deze taak niet geschikt, hebben geen enkel politiek inzicht. Peekema trekt zich van de zaak geen laars aan; woont op een flat. Ik zal er maar eens een nacht over slapen; als ik mijzelf er boven op kan houden, kan ik misschien Welter nog op den koop toe nemen. |
|