Het dagboek van dr. G.H.C. Hart
(1976)–G.H.C. Hart– Auteursrechtelijk beschermdZondag 14 juli 1940Heb een groot deel van de dag gewijd aan het uitwerken van een denkbeeld om met onze sterling en goud-saldi goederen te koopen. Het idee om ‘in de goederen te vluchten’, kwam van Philipse, terwijl het mij voorkwam, dat hieruit een uitstekend systeem kon worden opgebouwd om Holland op zeer snelle en doelmatige wijze van eerste levensbehoeften te voorzien, zoodra de omstandigheden zulks zouden toelaten. Minister Welter was voor het denkbeeld sterk geporteerd en vroeg mij hetzelve voor te brengen in den vorm van een ontwerpbrief aan Minister de Geer. Als alles meeloopt kan het een groot project worden; daarom plak ik het concept, dat vrijwel ongewijzigd is uitgegaanGa naar voetnoot79 hierin.
‘Hoewel bij de volkomen duisternis ten aanzien van de verdere ontwikkeling van de internationale politieke verhoudingen, elke gissing betreffende de economische toekomst van de wereld zelfs als werkhypothese waardeloos schijnt, kan men niettemin met eenigen grond voor verwezenlijking zekere verwachtingen uitspreken nopens enkele incidenteele aspecten van dat toekomstbeeld. Zoo kan men wel vaststellen, dat, op welke wijze de oorlog ook moge eindigen, er op het vasteland van Europa en vermoedelijk ook in het | |
[pagina 45]
| |
Vereenigd Koninkrijk een ontstellende en schier onverzadigbare vraag naar eerste levensbehoeften zal ontstaan, de bevrediging van welke vraag haar begrenzing zal vinden eenerzijds in de noodlottige ineenschrompeling van koopkracht, anderzijds in de bezwaren van het op korten termijn beschikbaar krijgen van goederen en transportmiddelen om aan die vraag te voldoen. Wat het tekort aan koopkracht betreft valt te verwachten, dat die slechts in beperkte mate zal worden verminderd door reliefuitgaven, die de plaats van militaire uitgaven zullen innemen: wat het tekort aan vervoermiddelen en goederen aangaat, zal men althans aanvankelijk op groote moeilijkheden stuiten. Beschouwen wij in dit verband de positie van ons eigen Rijk, dan vallen aanstonds enkele elementen op, die relatief in ons voordeel kunnen zijn, indien momenteel nog onbekende of onoverzienbare factoren dezelve niet neutraliseeren. De verwoesting in het Moederland schijnt, hoewel op enkele plaatsen ontzettend, niet van dien aard, dat zij de functionneering van het economisch leven (landbouw, veeteelt, nijverheid, handel, scheepvaart, visscherij) op korten termijn zoodra dat weder zijn kans krijgt, onmogelijk maakt. Onze overzeesche gewesten zijn - tot dusverre - ongerept en, hoewel geestelijk zwaar geslagen door de overweldiging van het Moederland en materieel door het verlies van vele hunner afzetmarkten, dragen zij veel bij en zullen zij onder bepaalde omstandigheden nog meer kunnen bijdragen tot het reeel en ononderbroken voortbestaan van ons Koninkrijk. De postitie van onze Regeering is, wat hare wettigheid betreft, veel sterker dan die van België en van Noorwegen, om van Polen en Tsjecho-Slowakije niet te spreken; ook vergelijkingen met de positie van de Regeeringen van Frankrijk, Denemarken, Roemenië en andere valt, in breeder verband bezien, in ons voordeel uit, alles weder aannemende, dat het snel wisselende lot van den oorlog daarin geen wijzigingen brengt. Wij beschikken, rechtstreeks en middellijk, over een aanzienlijken goudschat, dien wij eenerzijds grootendeels in veiligheid hebben kunnen brengenGa naar voetnoot80, anderzijds niet in zorgwekkende mate behoeven aan te spreken voor de oorlogvoering. | |
[pagina 46]
| |
Een belangrijk deel van onze scheepsruimte is bij de overeenkomst met de Britsche Regeering tot onze vrije beschikking gebleven. De combinatie nu van deze voorshands gunstige factoren moet m.i. op de meest doeltreffende wijze in het Landsbelang worden benut. Het wil mij voorkomen, dat zulks zou kunnen geschieden door reeds thans een aanvang te maken met het op groote schaal aankoopen van goederen, waaraan ons land schrijnende behoefte zal hebben op het moment, dat, naar wij allen vurig hopen het zijn vrijheid en zijn toegankelijkheid herkrijgt of althans weder gelegenheid heeft om voor zichzelf te zorgen. Mijn voorstel is nu, dat onze Regeering aanstonds in verschillende deelen van de wereld de eerste levensbehoeften en andere goederen aanschaft en betaalt, welke wij zullen noodig hebben om ons land bij de eerste de beste gelegenheid - en ik vrees wel, dat dit eerst bij een wapenstilstand of vrede zal kunnen zijn - in zoo ruim mogelijke mate te voorzien van hetgeen noodig is om den nood te lenigen en het economische leven en daardoor de werkgelegenheid tot zoo hoog mogelijk peil op te voeren. Ik denk daarbij allereerst aan onze overzeesche gewesten voor veevoeder (coprakoeken, mais en gaplek), aan plantaardige oliën en vetten (copra, palmolie en aardnoten) voor minerale oliën, voor koffie, thee en, misschien zetmeelproducten, indien noodig, voor kunstmeststoffen, voor het geval onze moederlandsche productie onverhoopt niet aanstonds tot onze beschikking mocht staan. Dat Nederlandsch-Indië veel kan leveren van hetgeen het Moederland behoeft, bewijzen wel de tientallen millioenen guldens beloopende Regeeringsaankoopen aldaar in de acht eerste maanden van den oorlogGa naar voetnoot81. Daarnaast en ten minste even belangrijk schijnen aankoopen van granen voor mensch en dier in Amerika, waarbij Argentinië [wellicht de voorkeur zou verdienen boven Canada, om eventueele]Ga naar voetnoot82 requisitie door de Britsche Regeering voor eigen behoeften te voorkomen. Het schijnt denkbaar, dat bij langeren duur van den oorlog de Nederlandsche veestapel, evenals die van Denemarken, ernstig zal hebben te lijden door gebrek aan veevoeder, door afslachting en door roof zijdens onze vijanden; maatregelen om daarin te voorzien schijnen zeer wel te overwegen. Ik ben mij volkomen bewust, dat ik, ter adstructie van deze overigens | |
[pagina 47]
| |
nog onuitgewerkte denkbeelden, ook het terrein betreed van onze ambtgenooten van Handel, Nijverheid en Scheepvaart en van Landbouw en VisscherijGa naar voetnoot83, doch zulks schijnt ter verkrijging van een algemeen beeld onvermijdelijk. Ook industrieele grondstoffen als katoen, rubber, wol komen wellicht in aanmerking, vooral echter die, waaraan niet tevens voor oorlogsdoeleinden thans groote vraag bestaat en die mitsdien veeleer abnormaal laag dan hoog geprijsd zijn. Het spreekt vanzelf, dat die voorraden voor onze rekening en te onzer beschikking, hetzij in de productie gebieden moeten blijven, hetzij naar door ons aan te wijzen, zoo onaantastbaar mogelijke, zoo gemakkelijk mogelijk te bereiken bewaarplaatsen, moeten worden vervoerd. Wat aan bederf of achteruitgang onderhevige goederen betreft zullen natuurlijk maatregelen tot verzekering van behoorlijke rouleering van de voorraden noodig zijn. Trouwens een goede organisatie, ook in de aankoop gebieden, verbonden aan een snel mobilisatiestelsel van onze beschikbare [scheepvaart, zal moeten worden ontworpen]Ga naar voetnoot84 opgezet. Voor zooverre wij niet zelf over voldoende en geschikte personen mochten beschikken om het benoodigde apparaat te vormen, ben ik overtuigd, dat Nederlandsch-Indië aanstonds bereid zal worden gevonden, hetzij de taak van aankoop en beheer, volgens aanwijzingen en onder supervisie van de Nederlandsche Regeering uit te voeren, hetzij in voldoende mate, ambtenaren en personen uit het bedrijfsleven, die ruime ervaring op soortgelijk gebied bezitten, te onzer beschikking te stellen. Ik moge mij nog enkele algemeene opmerkingen veroorloven. In de eerste plaats zullen wij bij de aankoopen uiteraard moeten gebruikmaken van ons gulden /sterling tegoed, hetwelk wij niet op andere wijze kunnen benutten. Wel niemand zal een groot vertrouwen kunnen hebben in de internationale waarde van onze sterlingsaldi en in ieder geval is het gewenscht die niet meer dan onvermijdelijk is, te laten aangroeienGa naar voetnoot85. Daarnaast echter zullen wij voor dit nationale doel bereid moeten | |
[pagina 48]
| |
zijn onze goudsaldi aan te spreken en wel om twee redenen. De meest voor de hand liggende is wel, dat het doel van die besteding volkomen valt binnen het kader van de reconstructiepolitiek, welke ons reeds voor oogen staat. In de tweede plaats ben ik ook niet zoo zeker van de intrinsieke waarde van goud als waardemeter, ruil- en betaalmiddel in een Europa en Azië, die na den oorlog van goud volkomen zullen zijn gedraineerd: het schijnt niet wel denkbaar, dat 250 millioen menschen, die bovendien een groot deel van de grondstoffen der aarde beheerschen, hun onderlinge economische verhoudingen blijven zullen laten beheerschen door een metaal, welks brieven van adeldom reeds in den tijd, dat Europa groote goudvoorraden bezat, deerlijk gehavend waren. Doch ook indien men niet bereid is mijn twijfel ten deze te deelen, dan zal men toch moeten erkennen, dat wel nooit tevoren een vlucht in begeerde goederen zoozeer op een aanval op aantrekkelijke stelling zal gelijken als in de omstandigheden, welke ik voor oogen houd. Stelt men de aankoopen uit, dan zal men heel hooge prijzen moeten betalen, met bovendien de kans, dat een klein en verslagen land in het geheel niet aan bod komt. Er is nog een punt, dat ik hier wil aanvoeren, doch niet meer dan dat: de Regeering is noodgedwongen niet op Nederlandsch territoir. Is er wel een middel denkbaar dat haar afwezigheid uit eigen land beter zal kunnen rechtvaardigen, beter zal kunnen doen spreken tot het Nederlandsche volk, dan dit: dat onze terugkeerende Vorstin Haar volk kan aankondigen, naast een verjongde constitutie en een sprekende maatschappelijke herleving, het Hollandwaarts onderweg zijn van vele Nedelandsche schepen met levensbehoeften op een moment, dat de rest van een zieltogende wereld bezig is te overwegen, hoe de nood zou kunnen worden [gelenigd]’Ga naar voetnoot86. |
|