Het dagboek van dr. G.H.C. Hart
(1976)–G.H.C. Hart– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
Maandag 3 juni 1940Gisteren een Zondag, vrij van oorlog, vol rust, maar toch geheel van den oorlog vervuld. Met Figg en zijn vrouw, waar ik logeer voor de weekend, twee en een half uur over de weiden en akkers van zijn boerderijen gezworven onder de warme, weldadige zon: overal een praatje makend met de vriendelijke menschen, die ploegen en zaaien en oogsten; eten en slapen, trouwen en kinderen ter wereld brengen; die bidden en werken, een beetje kwaad doen en een beetje meer goed; die lachen en mopperen, maar die zeker geen oorlog willen en niet begrijpen, waarom zij al die zorgen moeten hebben. Waarom zij geen veevoer genoeg kunnen krijgen en zóó weinig kippenvoer, dat zij twee derden van hun pluimvee moeten slachten; waarom zij zelfs stukken grond moeten beplanten, die vrijwel niets zullen opbrengen; waarom de jongens moeten vechten in België en Frankrijk en waarom er velen niet zullen terugkomen. Maar ze begrijpen wel, dat dit voor hen pas het begin is: zij hooren het schieten in de verte en de couranten en de radio geven allang geen optimistische berichten meer uit. Men praat niet veel over de directe oorlogsgebeurtenissen, maar over repercussies op het leven, op bekenden en vrienden en men doet Engelsch ‘gewoon’, ‘Carry on’; ‘business as usual’, in de steden en op het land. ‘Remember to put your scrap-iron by the garden gate today; there is not enough petrol for the truck to come round twice’! ‘It 'll be there, sir’. ‘Colonel A is back from Flanders. And glad I am to hear it, sir’. ‘B has not heard from his son since March’. ‘Doesn't look to good, sir’. ‘Don't forget the anti-parachutist drill tonight’. ‘I'll be coming, sir’. Niet het gewone leven, maar een sympathieke, kinderlijke, dwaze, stilzwijgende afspraak tusschen alle standen op het platteland om het gewone leven te blijven acteeren. Britsche hypocrisie of Britsch karakter.
's Middags ging ik met de Figgs naar de kerk: een héél klein kapelletje van het gehucht Little Hampden, gebouwd in de twaalfde eeuw: zwarte, onbehouwen balken, kruimelendeGa naar voetnoot36 baksteenen, grauwe en roestroode kalkmuren. Om het kerkje stonden witte en rose meidoorns in overweldigenden bloei. Binnen was ruimte voor ongeveer veertig menschen, boeren uit den | |
[pagina 23]
| |
omtrek met domme, eerlijke gezichten en veel jonge kinderen. De binnenmuren waren als die van buiten; grijs en bruin, verregende kalk. Maar in die kalkvlakken waren half vervaagde fresco's in vaal rood en vaal blauw:een opgeheven arm, een bijkans uitgewischt gelaat, een speer, een paar biddende handen, een verbleekte figuur, devoot geknield. De oude, witharige geestelijke met 't steenroode, gegroefde gezicht en de vierkante trekken van den Engelschen buitenman, leidde den dienst met dat karakteristieke anglicaansche mengsel van schablone en sterk persoonlijken invloed. Zijn mooie, overtuigende, overredende stem golfde op en neer door het kerkje, rustgevend, in simpele beelden, die Christendom en landelijkheid dicht en vertrouwelijk bijeenbrachten. De zon van den prachtigen dag straalde door de ongekleurde, verweerde ramen; de brave boeren zongen hun zorgen weg; de dunne muziek van 't kleine orgel vulde de kerk en ik moest al maar denken aan twee bijbelregels, die mij in het ingewikkelde leven misschien meer dan iets anders de werkelijkheid en de essentie van religie hebben doen voelen: ‘Zalig zijn de armen van geest, want hunner is het koninkrijk der hemelen’ en vooral ‘Komt herwaarts tot mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en ik zal U rust geven. Neemt mijn juk op U, en leert van mij dat ik zachtmoedig ben en nederig van hart en gij zult rust vinden voor Uwe zielen. Want mijn juk is zacht, en mijn last is licht’Ga naar voetnoot37.
Inderdaad, slechts de armen van geest, die los zijn van alle ingewikkeldheden en obsessies en hypotheses en voorspellingen, voelen het juk aan als zacht en de last als licht. Zulk een dienst brengt de armoede van geest, die de overtuiging schenkt, dat het allemaal weer goed zal worden als we maar vertrouwen op God en niet zelf willen uitdenken en dóórdenken, wat we toch in dezen ontzettenden tijd minder dan ooit kunnen omvatten. Vertrouwen, Joke, dat we allemaal weer eens gelukkig bijeen zullen mogen zijn. De ‘armoede van geest’ alléén geeft dat. Die dienst heeft mij veel gegeven: althans een tijdlang den rijkdom van de armoede van geest, die verwarmend vertrouwen schenkt. |
|