Het dagboek van dr. G.H.C. Hart
(1976)–G.H.C. Hart– Auteursrechtelijk beschermdWoensdag 21 mei 1940't Werken in Grosvenor House was geen bijster behagelijke geschiedenis: reeds vóór de Minister uit Parijs was aangekomen had ik voor ons samen een werkkamer erbij genomen, maar toen daar nog twee typisten bijkwamen werd het onhoudbaar en ik huurde nog een kamertje. In die twee kamers werkten: Hardeman, Mühlenfeld, Peekema, Delgorge (oud-hoofd van de opiumfabriek, die uit Genève was gekomen en onze administratie op zich nam), de kolonel Verniers van der Loeff, de kapitein Klein, twee typisten en ik zelf. Vaak zat de minister er ook nog en er kwamen heel wat bezoekers. In die dagen stelde bovendien de | |
[pagina 16]
| |
Internationale Rubber Regelings CommissieGa naar voetnoot25 haren tweeden secretaris Westermann tot mijn beschikking, en die kwam er natuurlijk bij. Behalve de gesprekken ratelde de telefoon voortdurend en als achtergrond zorgden de beide schrijfmachines voor een aanhoudend en levendig trommelvuur. Telegrammen uit Indië stroomden binnen; telegrammen naar Indië stroomden uit: waarom gebeurt dit niet? Wat vindt Ge hiervan? Weet Ge waar die zit? Hoe bereik ik dien? We hadden nog geen archief; wisten nog niet, hoe onze taak zou zijn; waren nog bezig zoo goed mogelijk het werk te verdeelen. Wel een zeer groot deel van het werk lag dadelijk op economisch gebied en viel dus mij toe. Tusschen al het andere door waren er voortdurend besprekingen dan op de kamer van dezen, dan van dien Minister, meestal over vitale onderwerpen, die veel tijd vorderden. Het is wonderlijk, hoeveel er in die eerste weken, ondanks al deze handicaps en nadeelen toch nog is verricht. |
|