Den nieuwen Katwycker christelyke Zee-vaert, versien met nieuwe christelijcke gezangen
(1732)–Floris Willemsz. van der Hart– AuteursrechtvrijToon: Ag! schoon Kariklia.
DE Rym-konst is vermaart
Ver boven alle Konsten die men vind;
Van ouds is zy op Aard
Door Gods geleerde Mannen, seer bemind;
Gelyk ons de Schriftuere klaar,
En opentlyck maackt openbaar.
| |
[pagina 29]
| |
De Rijm-konst is gepleegt,
En ruym drieduysend Jaar in stand geweest;
want als men overweegt
het geen dat men (Exodus vyftien leest)
Soo vind men klaer beschreven staan:
Dat d'Rym-konst doe al is gedaan.
want Moses song aldaar,
Een Lof-zang, voor Godts groote Majesteyt,
En hier uyt ziet men klaer,
Dat d'Rijmkonst heeft gebloeyt, in Heerlykheyd,
En doe ter tydt al was in 't ligt,
Na dien hy desen Lof-zang digt.
Sy is oock voortgeplant,
En heeft van tyd, tot tyd, genomen aan
Ziet hoe dat naderhand,
Van Debora, een Lof-zang is gedaan:
Ziet hoe Godts Naam Verheerlykt zy,
Door Konst ons God gebied,
Daar Paulus tot den Colossensen seyt,
Verbreyt Gods Lof door Lied,
En Psalm, en Lof-zang, in der Eeuwigheyd,
Zoo dat die Konst dan Godt behaegt,
Als men daar door zyn eer opdraagt.
Dit porde my nu aan,
(Hoewel mijn konst ten hoogst' is onvolmaakt)
Om Gods Eer voor te staan,
Door dit mijn Boekje, 't welk in 't ligt geraakt:
's Is om dat yder mensch hier door
Sou treden op het regte spoor.
wel aan als gy dan Singt,
Soo overweegt de woorde die gy spreekt,
Singt Godd'lyk, dat het dringt,
En door den Sterren Hemel hene breekt:
Maar schrikt voor Godes Majesteyt,
Als gy 't Singt in Lichtveerdigheyd.
Onthout doch Paulus leer,
Op dat Godes Naam hier door verheerlykt wert:
| |
[pagina 30]
| |
Galm uyt en Singt den Heer,
In dese Zee-vaert, met een Godd'lyk Hert,
Singt in Geloof en liefd' bequaam:
Dat sal Godt wesen aangenaam.
Mijn Zee-vaart geeft u stof:
En leyt u op den regten weg der deugd,
wel Singt dan Gods Lof:
En haekt na d'eeuwige gewenste vreugt,
waar mede gy zult zijn omringt:
Als gy uyt den geloove Singt.
En als gy ook soo leeft,
Gelykerwys dit Boeckje u gebiet:
Als gy God d'eere geeft,
En al u doen tot zynen Lof geschiet:
Ja als gy zijnen roem verbreyt:
Van nu tot in der Eeuwigheyt.
Dan zult gy zeekerlyck,
Door 't Sterven van Gods wel beminde Soon:
In zijn schoon Koninghryck,
Eeuwiglyk Triumpheeren op een Throon:
En Singen altyd zynen Lof,
In 't noyt volpresen Hemels Hof.
Oorlof dan al te saam,
Gy die dit Boekje sonder spot besiet:
Verheerlyckt Godes Naam,
Vernedert u, en vreest hem met eerbied:
Aanbid voorts zijn Majesteyt,
Op dat hy u ten Hemel leyd.
F. van der Hart. |
|