| |
| |
| |
Besluit
Het was, zoals Boyarski later zelf erkende, een schandaal dat hij de oplossing van het raadsel der drie dode dwergen niet eerder gevonden had; maar, zoals gemeenlijk het geval is, kwam dit bitter zelfverwijt ietwat laat. Toen men zich, op de avond van de ontdekking, met man en macht voor de deur van paviljoen drie vervoegde, teneinde het recht zijn beloop te geven, werd men aldaar ontvangen door een pips en schrikachtig drietal, bestaande uit de hoofdzuster en twee doktoren. Patiënt Fiedeldij had op onnaspeurlijke wijze kans gezien om het hazenpad te kiezen; het poppetje was gezien, het kastje dicht. De in allerijl gealarmeerde grensposten sloten de poorten des Rijks hermetisch, doch na meerdere dagen van vruchteloos waken moest men tot de beschamende slotsom komen, dat dokter Knup, alias Professor Georg Fiedeldij, ontsnapt was door het poezengat.
Niettegenstaande het een schandaal was, dat de Centrale Recherche van de stad Amsterdam de boosdoener niet eerder bij de kraag had gegrepen, kon de kleine inspecteur het toch niet ontkennen dat hij, in zijn hart, de zonderlinge toxicoloog veel heil en zegen wenste op diens pad. De voortvluchtige had namelijk op de sponde zijner waanzin een briefje achtergelaten, luidende: ‘Helaas verhinderd persoonlijk bij de ontknoping tegenwoordig te zijn, het antidotum bevindt zich onder de werktafel in mijn laboratorium: een kruik met grijs etiket en rood kruis. Een enkele interveneuse injectie is voldoende, kwade gevolgen zullen door de patiënten niet worden bespeurd. Met groet en hoogachting: Fiedeldij.’ Men had aan de hand van deze aanwijzing de slachtoffers van koning Henny Oertye Rouperdopouppy teruggeroepen in het aards bestaan, zij waren successievelijk ontwaakt als uit een onaangename droom en wisten zich niet te herinneren wat men hen geschied was. Een uitzondering hierop maakte Yvonne; nadat dok Moerik haar de heilzame inspuiting had toegebracht en zij langzaam de ogen had geopend in herkenning, was haar eerste vraag: ‘waar is Fiedeldij?’ Boyarski, een klein en zeer gelukkig man, had
| |
| |
geantwoord: ‘hij heeft zijn verdiende loon gekregen, sister! Hij is ontsnapt.’
En zo was het: de ontsnapping was professor Fiedeldij's verdiende loon. Boyarski en zijn vrouw berekenden het aantal keren dat zij met zekerheid hadden kunnen zeggen: Hij is de man, en hem arresteren op de plaats met overtuigend bewijs; maar zij waren blind, doof en stom geweest en hadden de snode de ruimte gegeven. Toen Boyarski uit Engeland terugkeerde, en tot de ontdekking kwam dat hij achtervolgd werd, had hij reeds kunnen weten dat de inlichting van zijn plotseling vertrek van Fiedeldij afkomstig was; buiten hèm en Yvonne was de professor als enige met zijn plan op de hoogte. Wanneer Yvonne zich de moeite genomen had om de boekwerken na te slaan, die de professor bij zijn verhandeling in het Wilhelmina-gasthuis genoemd had, had zij kunnen constateren dat zij sloegen als tangen op een varken, en dat de Hooggeleerde met de uitwerkingen van Oosterse vergiften even goed op de hoogte was als met het splitsen van een drievoudige Turkse knoop. Toen Boyarski de zolder van het huis aan het Vuile Weespad aangeveegd vond, had hij als zeer eenvoudige conclusie daaruit de gevolgtrekking kunnen maken, dat sporen in het stof door een slimme hand waren weggepoetst, en hij had kunnen weten, of althans vermoeden, dat deze sporen die van de oude piano waren geweest. Zo waren er een aantal in het oog springende feiten te melden, die alle, stuk voor stuk, met gebiedende vinger de schuldige hadden aangewezen; maar wie overdag de ogen sluit mag niet klagen wanneer men hem een slaapkop noemt, en het echtpaar droeg de nederlaag in stilte. Zij hadden zich ontfermd over de mopshond, die hun de oren van het lijf at en op gespannen voet bleek te staan met de zindelijkheid; toen de Inspecteur der Levende Have van Artis, na het gedierte gedurende enkele minuten te hebben aangehoord, de papegaai met een beleefd briefje terugzond omdat hij bang was dat deze het moreel der vogelgalerij zou vergiftigen, besloten zij zuchtend om de schreeuwlelijk
dan óók maar tot zich te nemen. Inmiddels echter bleef men, al was het mysterie dan ook praktisch opgelost, met een beangstigende voorraad onbeantwoorde vragen zitten, en men had de hoop op beantwoording reeds lang opgegeven toen een onverwachte gebeurtenis de zaak Rouperdopouppy plotseling weer bevrijdde van het stof.
| |
| |
Men mag namelijk van onze grenswacht zeggen wat men wil, degelijk is zij zeker: wanneer eenmaal een signalement ter aanhouding is verstrekt dan blijft dit levend voor haar ogen tot de jongste dag. Op zekere avond werd het hoofdbureau van politie te Amsterdam opgeschrikt door de melding uit Oldenzaal dat men de heer Professor Doctor Georg Fiedeldij, overeenkomstig de opgave, had aangehouden en in verzekerde bewaring gesteld toen hij de grens trachtte over te komen, van Duitsland uit. Een order voor onmiddellijk transport werd per omgaande teruggezonden, en een volgende dag arriveerde een verontwaardigd man in een Zwarte Maria. Toen hij geboeid werd voorgeleid kon de heer commissaris Poesiat niet anders doen dan uitgebreide excuses maken en onmiddellijke invrijheidstelling gelasten, want de aangehoudene bleek weliswaar onbetwistbaar duidelijk de heer Professor Doctor Georg Fiedeldij te zijn, doch wekte slechts in zijn uiterlijk herinneringen op aan de boosdoener van het Vuile Weespad. Boyarski, in allerijl ontboden, verzocht de beledigde hoogleraar minzaam op enkele zeer dringende vragen te willen antwoorden, en nadat zulks na enig murmureren koel was toegestaan, kwam een zonderlinge aap uit de mouw van de professor.
Professor Georg Fiedeldij, specialiteit in Oosterse Vergiften en aanverwante artikelen, sinds ettelijke jaren in Amsterdam woonachtig, had, ongeveer vijf maanden geleden, aan de uitnodiging van de Columbia University te New York gehoor gegeven en was overgestoken naar Amerika. Tijdens een kort verblijf in Londen had hij zijn tweeling-broer ontmoet, die hij in geen twintig jaar tijds gezien had. Deze broer was altijd het zwarte schaap van de familie geweest; op dertigjarige leeftijd was hij naar Afrika vertrokken met onbekende bestemming, na afgestudeerd te zijn in de medicijnen. De beide broers hadden elkander slechts zelden geschreven, de ontmoeting in Londen was dan ook even onverwacht als vreemd geweest. De heer Professor Fiedeldij was des morgens naar de barbier gegaan om zich te laten scheren, toen hij de deur naar de salon wilde openduwen viel het hem als hoogst zonderling op, dat deze plotseling voorzien zou zijn geworden van een spiegel, terwijl hij toch zeker meende te weten dat er de vorige maal glas in gezeten had. Eerst toen hij gewaar werd dat zijn spiegelbeeld een deukhoed ophad die hij niet kende kwam hij tot de slotsom dat zijn tweelingbroeder Jacob aan de andere kant van de
| |
| |
deur stond te duwen. Zij hadden, na de begroeting, gezamenlijk het noenmaal genuttigd, Jacob had verteld dat hij van zins was om naar Amsterdam over te steken, teneinde zijn geboortestad nog eens weer te zien; Georg had hem daarop welwillend zijn huis aan het Vuile Weespad als verblijf aangeboden, op voorwaarde dat broer Jacob zich met de zorg voor papegaai en Puk zou belasten. Er was slechts een oude bediende in de woning aanwezig, die Jacob eventueel kon aanhouden of ontslaan, al naar het hem goeddocht. Zij hadden een genoeglijke dag doorgebracht, Georg had verteld van zijn werk, zijn leefwijze en zijn plannen in Amerika, des avonds was de boot vertrokken en de heer Professor Doctor Georg Fiedeldij had broeder Jacob sindsdien niet weergezien. Hij was, na het verblijf in Amerika, via Hamburg nog even in Berlijn geweest, toen teruggekeerd naar Nederland om aldaar door de Schutterij op onheuse wijze te worden ontvangen. Met betrekking tot Jacob's faits et gestes, waarvan de heer Poesiat hem op de hoogte bracht, had Professor Fiedeldij niets anders te melden dan dat hij zulks wel vermoed had; Jacob was altijd een ondeugd geweest en hij hield als kind al van een grapje. Toen hij broerlief toestemming had gegeven om in zijn huis te tijgen tijdens zijn afwezigheid was, helaas te laat, de gegronde verdenking in hem opgekomen dat Jacob weer iets in het schild voerde; hopelijk had het meubilair niet geleden.
Met de onthullingen van de ware professor Fiedeldij was de reeks van mysteries vrijwel opgelost, alleen met betrekking tot de ontsnapping van zijn dubbelganger tastte men nog steeds in het duister. Op verzoek van de hoofdcommissaris vervatte Yvonne het relaas van haar wederwaardigheden in een rapport; zij meldde hoe zij, na het ontdekken van het verschil tussen de twee röntgenfoto's, haar vermoeden aan de pseudo-professor had medegedeeld en hem voorgesteld samen een proefneming te verrichten. De professor was daarop ingegaan, doch onder voorwaarde dat zij er met niemand over zou spreken. Deze voorwaarde was haar aanvankelijk vreemd voorgekomen, maar zij koesterde niet het minste vermoeden ten opzichte van professor Fiedeldij's identiteit, en hield zich aan de afspraak. Op de avond van de proef was zij naar het Vuile Weespad toegegaan, daar binnengelaten door de professor, die zeide dat de huisknecht ‘te bed lag en hen wel niet zou storen’. Toen na enige tijd gebeld werd was de professor naar beneden gegaan,
| |
| |
na geruime tijd teruggekomen; hij had haar de brief getoond en zij achtte zich genoodzaakt het hoofdbureau op te bellen om de vrouw te laten schaduwen die de brief gebracht had. Terwijl zij bij de telefoon stond had de professor haar in de nek geprikt, vermoedelijk met een injectiespuit, en van dat ogenblik af waren de gebeurtenissen buiten haar om geschied. Enkele andere kleine zaken van ondergeschikt belang werden nog opgehelderd in de loop der dagen, maar de hoofdzaak: waar was dokter Knup?, bleef in het duister. De mopshond en de papegaai bleven in het bezit van het echtpaar, dat jaarlijks met Kerstmis een schrijven ontving vol vermaningen en heilbeden van broeder Calvijn; Koning Henny Oertye Rouperdopouppy werd met zijn twee vrouwen herenigd in het British Museum, Koning Amor Samos Ossipotep de Elfde enz. enz. riep nog gedurende enkele weken met kleine, klaaglijke stem dat men hem beloofd had de mummies te zullen verbranden, maar niemand lette op hem in het sanatorium waar hij op staatskosten was opgeborgen. Toen hij eindelijk doodging schonk men zijn stoffelijk overschot aan het anatomisch laboratorium der gemeente-universiteit, alwaar hij werd bijgezet in zaal 3 sub B., onder toezicht van de opvolger van de heer Heutelij, oud-koloniaal. De politie-liedertafel ‘Plicht, Zang en Vriendschap’ gaf een reeks concerten voor liefdadige doeleinden; het hoogtepunt van het programma werd gevormd door de jubelmars ‘Hail to the King’, bewerkt voor driedubbelmannenkwartet door de dirigent-brigadier Opébek, het was een aardige bijverdienste.
Chief Inspector Burke C.I.D. werd, naar aanleiding van zijn baanbrekend werk in de Bleeker-Limingdon-affaire, nogmaals bevorderd; hij klom tot in de hoogste takken van de boom der Ere, alwaar hij een indrukwekkend schouwspel bood.
Simii scandentis
Partes posteriores
Nudae vindentur
|
|