schoonste jaren, die het rijkst hadden kunnen zijn aan emotie en geluk van levenskracht en strijd, zijn arm en schraal voorbijgegaan. Van al die jaren is niets overgebleven dan een' bundel schetsen en Buurtleven, niet meer dan wat aannemelijk tijdschriftvulsel. Nu ben ik physiek de ergste ellende te boven. Maar ik ben al 34 jaar oud.
En zoo iets heel gewoons, dat honderden hebben, een weinigje welvaart, en een beetje warme gezelligheid om mme heen, heb ik nooit gehad, en daar, sedert 'k begon te schrijven, heel wat auteurs, met wie ik me vroeger weleens gelijk dorst te stellen, me een heel end vooruit zijn geschoten, ben ik ook over mijn auteurschap vrij cynisch gaan denken. Verleden jaar heb ik kennis gemaakt met het meisje, waarover ik U schreef. Het is een onderwijzeres te Schiedam, 11 jaar jonger dan ik, en in dat hatelijk Schiedam zoo iets jeugdigs; 'k ontmoette het meisje op straat, en ze had zoo iets kinderlijks gelukkigs en onbevangens in d'r uiterlijk. 'k Heb 'r een paar keer bloemen gestuurd, heb haar toen gesproken, we waren gauw vrienden, 't was heel iets nieuws, zoo'n jong meisje met een aardig gemoedsleven. En ze sprak over 't getrouwd zijn met mij, al van den beginnen af, als iets heel gewoons.
Zoo heb ik eenige maanden van gelukkige verwondering doorgebracht. Na al het geworstel om gezondheid en werkkracht, na al 't gepoog, om wat te doen, deel te nemen aan het leven, was het een laatste inzet om wat geluk te winnen. Maar nadat eerst een vriendin het meisje week aan week had opgestookt, zijn in de laatste weken andere vrienden en familieleden met paardenmiddelen aan 't werk gegaan; eenig tegenwicht van vrienden van mij gaf haar weer een paar weken vertrouwen en opwekking. Maar eindelijk is ze toch bezweken en schijnt ze het als een plicht beschouwd te hebben, met mij te breken, en in zenuwoverspanning is ze gevlucht naar de vriendin. En die zal haar nu wel voorgoed inprenten, dat ze met mij de hel ingaat. Ik hoop, dat U zoo vriendelijk wilt zijn, mijn klacht met geduld aan te hooren.
Met vriendelijke groet
Hoogachtend
Uw. dw.
H. Hartog