| |
| |
| |
Vierde Uitkomst.
Oude Tobias. Jonge Tobias. Anna.
Ei! ziet eens waar hy is, 'k heb onderrigting aan
Hem voor myn dood te doen.
Waartoe strekt uw gedagten?
Beveelen die myn Zoon naaukeurig moet betragten.
Ik voel een doffe geest die 't hart onlustig maakt,
Misschien is 't wel een bo die zeit uw sterfuur naakt;
Dit 's d'oorzaak die my port met u en hem te praten.
't Is u ook wel bekent by wien ik heb gelaten
De Zoon van Gabriël, maar waartoe dit verhaal?
Ik hoop het immers niet dat gy uw Zoon wilt zenden,
t Is hondert tagtig myl eer hy de weg kan enden,
Waar dringt de noot niet toe!
Dit geld zal ons een stut zyn in onze arremoe.
In onbekent gewest, hy kan hem ligt vergissen,
De menschen zyn hem vreemt, de wegen ligt te missen.
Een leidsman strekt zyn oog, hy zal alleen niet gaan
Als gy maar wel verkiest.
Wat voor ons best zal zyn, ei lief! zyt wel tevreden,
Daar komt hy binnentreden.
Toby, uw Vader wagt, waar benje dog geweest?
Gewandelt in den laan der elzen, om den geest
t'Herscheppen in de geur, en lommer van de bomen.
Men had u al gezogt indien ik iets vernomen
| |
| |
Door frisheid hield my op veel langer als ik dogt.
Vind gy in voog'le zang en schaduw uw behagen,
Voldoe uw lust; maar hoort wat Vader voor zal dragen.
Myn Zoon, wanneer ik sterf zo leg my in een graf.
Trek uw gehoorzaamheid noit van uw Moeder af.
Gedenk hoe dat zy u met smert heeft moeten baren,
Met zorgen opgequeekt, voor onheil u bewaren:
Als ook haar levens tyd voleind is, zo begraaft
Haar nevens my, vrees God, weest niet te zeer verslaaft
In aartze woelery, vermy voor al de zonden,
Dat gy door haar bedrog niet gulzig werd verslonden.
Uw wandel zy opregt, en 't quaad gezelschap myd.
Beoeffen uw gedult, en schikt u na den tyd.
Gods Wet zy uw kompas, let yv'rig op uw werken,
En geef noit ymand stof uw valsche paân te merken.
Waar gy uw gangen wend, doe niemand overlast.
Geen haat nog nyd en zy aan uwe ziele vast.
Vermy de dronkenschap, en d'onmaat in wellusten,
Te veel misbruikt, doorgrieft het hert met veel onrusten.
Vergeet den armen noit, gy zyt aan haar verpand,
Al die u hulp begeert, bied haar een milde hand:
Valt u veel rykdom toe, gy moet ook mild uitdeelen;
Maar weinig, laat een gift wat min u niet verveelen:
Dit doende krygt gy gunst, hier na een groote schat,
Een milden gever heeft God altyd lief gehad:
Want aalmoesse te doen veroorzaakt dat de vromen
De dood en al 't gevaar der duisternis ontkomen.
Een aalmoes is een gift voor dieze wel besteet,
Die God zo zeer behaagt dat hyze noit vergeet.
Leef altyd wel, myn kind, wagt u voor hoerderye.
Trouw ook geen vreemde vrouw, maar wilt haar schoonheid myen.
| |
[pagina *10-*11]
[p. *10-*11] | |
De sone wert vermaent Tobyas doet hem halen * Een die hem Leyden wil tot Gabel sonder dwalen Filius in terras peregrinas ire monetur * Quaerere mox socium qui bene monstret jter.
| |
| |
Zoekt gy een egtgenood, zo volg uw Ouders raad,
Een dogter zy uw deel uit ons geslagt en zaad:
Een buiten trouw mishaagt den Hemel, en wy weten
Dat wy ook kind'ren zyn der heilige Propheten;
Die alle zyn in haar geslagt ook ingelyft
In trouw, dies volg haar na, en kiest daar't wet'lyk blyft:
God liet zyn overvloed, zyn zegen haar verwerven,
Beloofde dat ons zaad het Aardryk zou beërven.
Bemin uw Broeders kind, trek noit van haar uw hart;
Maar troost haar in de nood, verminder hare smart,
En agtze niet gering, ô neen! maar stel uw zinnen,
Uws Broeders dogter voor uw Ega te beminnen.
Myn Zoon schuuw hovaardy, met trotsheid en gewelt.
De trage agteloosheid, die ook na armoe held.
Laat noit geen arbeidsloon des noods by u vernagten,
Der armen haar gebed hoort God, en agt haar klagten.
Zoekt by den wyzen raad, verkeer by die den Heer
Ontzien, een nutte les verwerpt die nimmermeer.
Loof, eer en dien uw God: beveel hem voort uw zaken,
Hy zorgt voor u, en zal u ook het best doen naken.
Volgd t'eenemaal Gods wil, zo werd gy wis geleid
Gelukkig hier op aard, namaals in eeuwigheid.
Onthouw myn nutte les, het best dat ik kan geven.
Myn zoon gy zult ligt haast nu zonder my hier leven,
'k Heb nu uw dienst van doen, en voorgenomen om
Het geld van Gabaël, dat mynen ouderdom
Zo nodig is, door u, myn Zoon, doen wederhalen.
Als 't Vader zo belieft, maar wil hy wel betalen?
Daar is geen twyffel aan, 't is al te vromen man,
Zo deugdelyken schuld hy niet ontkennen kan.
Of hem de lange tyd had moog'lyk doen vergeten,
Geef ik zyn handschrift meê, waar door hy't wel kan weten.
De dood heeft zint die tyd zo meenig leven heen
Gerukt, misschien is hy al lang ook overleên.
Waar zal de jongeling dan blyven?
| |
| |
Zal hy den eisch aan doen, een's dodens hand zeid amen,
Wyl die niet liegen kan, dit briefjen heeft zyn hand
Zelfs ondertekend, doen ik 't geld hem heb verpand.
't Zyn tien talenten, 't is wel waard een reis te wagen.
Hoe zal men Gabaël, in Rages best bevragen?
Hy is my onbekend,'k weet niet wat streek hy woont,
Ook heeft my 't landschap zelfs noit opzigt afgetoont.
Hoe vind ik dan die vriend?
Gy zult alleen niet reizen.
Ga, Zoone, zoek een man die u den weg zal wyzen,
Die door ervarentheid en deugd uw leidsman zy,
Op dat onkund u bei niet op den weg verlei.
Pleeg dog voorzigtigheid om zo een man te kiezen,
Dat wy u met ons geld niet missen en verliezen.
De tyd schiet snel voorby, zo kan gelegentheid
Ook missen door 't verzuim, 'k zoek voort die my geleid.
Ga dan; maar zie wel toe.
'k Zal ligt gezelschap vinden.
Als 't niet verschilde wie; maar zoek van onze vrinden.
Beveel uw zaak aan God, 'k verzeker u hy voegt
U ymand toe die my en Moeder vergenoegt.
Zamen binnen.
|
|