| |
| |
| |
1. De eigen sloot
Als kind had ik de beschikking over een eigen sloot. Aan de ene zijde werd de sloot begrensd door een hoge spoordijk, aan de andere zijde door de begraafplaats waar mijn vader dagelijks werkte. In die sloot zwommen fraaier gekleurde en grotere stekelbaarzen dan ik later ooit ergens heb gezien. Of maakt de herinnering ze groter en kleuriger? Juist omdat ze zo groot waren en, vooral, zo prachtig rood gekleurd, zorgden ze telkens opnieuw voor een bittere teleurstelling. Als je een middag lang, gewapend met een primitief net dat gemaakt was van een lange tak, ijzerdraad en een nylonkous, langs de sloot had gezworven en tenslotte de mooiste gekleurde stekelbaars had gevangen, moest je een dag later spijtig vaststellen dat het dier in het kleine aquarium thuis op de schoorsteenmantel volledig zijn kleur had verloren en daarenboven mistroostig vlak onder het oppervlak van het water hing. Dan bracht je de stekelbaars maar terug naar de sloot zonder dat je precies wist waarom hij zijn kleur had verloren en je ving een nieuwe, fel gekleurde vis die een dag later ook zo grauw onder het wateroppervlak hing. Vreemd dat ik ruim tien jaar lang niet heb geweten waarom die kleur verdween, zoals ik ook tien jaar lang niet wist dat alleen mannetjes zo fel gekleurd waren. Maar de sloot bij de begraafplaats was te dicht begroeid dan dat het mogelijk geweest zou zijn waarnemingen te doen in die groene schemer en daarom hoorden in de sloot, zo heb ik later begrepen, eigenlijk geen rood-blauw gekleurde stekelbaarzen, maar slechts zwart gekleurde tiendoornige stekelbaarzen thuis. Die schoten ook door de groenwieren maar ik ving ze nooit, dat waren voor mijn gevoel geen echte stekelbaarzen.
Veel mensen die in hun jeugd stekelbaarzen hebben gevangen, hebben waarschijnlijk géén stekelbaarzen gevangen, maar allerlei andere kleine of jonge visjes die een sloot of een plas kunnen bevolken, zoals jonge rietvoorns of bittervoorns, jonge zeeltjes of kleine kroeskarpers, of naalddunne kleine snoekjes die zo snel dood gaan. In mijn jeugd was het woord stekelbaars in ieder geval een verzamelnaam voor alle kleine visjes die gestekeld of niet gestekeld werden opgehaald. Ik wist zelf ook niet goed wat nu wel of geen stekelbaarzen waren, maar ik wist in ieder geval dat die mooie rood-blauwe visjes echte stekelbaarzen waren. Iets van die verwarring is terug te vinden in het gedicht Het
| |
| |
Stekelbaarsje van C. Buddingh'. Hij spreekt in het gedicht over de driedoorn, die vinnige rakker, maar vraagt zich ook af of dat visje, dat in de context van het gedicht zo overduidelijk een driedoorn is, nog wel eens blauwogig zwartje of dapper nikkertje genoemd wordt. Maar met die termen kan alleen maar de tiendoorn bedoeld worden, nooit de driedoorn. Buddingh' heeft beide soorten gevangen in het net van zijn gedicht, hij moet de inhoud van het net nog maar eens grondig inspecteren.
Voor mij was, toen ik op een gedenkwaardige maandagmorgen in april van het jaar 1965, de Grote Stekelbaarzenzaal betrad van het Zoölogisch Laboratorium van de Rijks-universiteit te Leiden, het woord stekelbaars vooral geassocieerd met het woord teleurstelling. Ze verloren altijd hun kleur, een onoverkomelijk bezwaar. En daarom was ik op die maandagmorgen zo verbaasd toen daar op die zaal tientallen stekelbaarzen rondzwommen in een door de hele zaal verspreide serie aquaria waarvan de bruisers een lichte slaperigheid in je hoofd veroorzaakten. Mijn eerste gedachte was: die zijn net gevangen, die zullen dadelijk wel grauw en stil aan de oppervlakte hangen, maar ik moest die gedachte bij nader inzien wel verwerpen want ik kon mij niet voorstellen dat al die stekelbaarzen zojuist opgehaald waren. Daar zou dan een heel legerkorps voor nodig zijn geweest. Nee, het bleek anders te zijn. Op die zaal werden de stekelbaarzen permanent in lenteconditie gehouden: licht vanaf half acht 's morgens tot half twaalf 's avonds en via een systeem van koeling in de zaal en warmtegevende lampen boven de bakken werd de temperatuur in de aquaria constant op ongeveer 20°C gehouden. Zo kon zelfs, bleek later, het gehele jaar door gewerkt worden met mooi op kleur blijvende stekelbaarzen. In die grote zaal is het voor de stekelbaarzen altijd lente en daardoor in zekere zin ook voor de onderzoeker. Als je er binnengaat, lijkt het net alsof de buitenwereld verzinkt, alsof je alleen op de wereld bent met groen schemerende aquaria en zacht ruisende bruisers en traag op de aquariumruiten voortglijdende slakken en felle, vinnige stekelbaarzen.
Wie zelf stekelbaarzen wil houden kan in het voorjaar veel bereiken als de watertemperatuur in een aquarium thuis op ongeveer 20° C wordt gehouden, maar zal de rest van het jaar voor koeling of verwarming van het water moeten zorgen. Boven het aquarium moet flink veel licht zijn. Maar zelfs dan is het moeilijk om stekelbaarzen zo te houden dat ze zich voortplanten. Toch is het geenszins uitgesloten. De
| |
| |
Afb. 1. Watervlo (Daphnia)
Afb. 2. Eenoogkreeftje
Afb. 3. Pekelkreeftje
watertemperatuur mag in ieder geval nooit oplopen tot 25° C of hoger want bij die temperatuur doen stekelbaarzen niets meer en gaan ze snel achteruit. Afgezien van deze vrij strenge eisen van licht en temperatuur is de stekelbaars betrekkelijk gemakkelijk te houden. Er is echter nog één beperking: de stekelbaars belieft uitsluitend levend voer. Dat levende voer kan onder meer bestaan uit watervlooien Daphnia (afb. 1), cyclopsen (afb. 2), muggelarven, tubifex,
| |
| |
wormpjes (men kan ze ook klein gesneden regenwormen geven, maar het is niet zulk prettig werk om regenwormen klein te maken) of pekelkreeftjes, Artemia, (afb. 3). Om de stekelbaarzen, en dan vooral de jonge stekelbaarzen te voeden kweken wij in het laboratorium zelf pekelkreeftjes. De eieren van pekelkreeftjes zijn doorgaans verkrijgbaar bij dierenhandelaars. Deze eieren strooit men uit in warm water van ongeveer 30° C. Het water moet minstens net zo zout zijn als zeewater. De volgende dag kan men de zeer kleine uitgekomen kreeftjes aan de jonge stekelbaarzen voeden. Het is ook mogelijk kreeftjes te laten opgroeien in het zoute water en ze dan als voedsel voor oudere stekelbaarzen te gebruiken. Tijdens de groei voeden wij de opgroeiende pekelkreeftjes met gistvlokken. Als de groei voorspoedig verloopt, is het vaak zo dat de kreeftjes zich snel weer voortplanten en dan beschik je over een kweek die zichzelf in stand houdt. Vooral als je regelmatig fijngeknipte brandnetelbladeren aan de kreeftjes bijvoedert kun je prima resultaten met de kweek krijgen.
Zeer jonge stekelbaarzen kunnen zelfs jonge kreeftjes nog niet behappen. Deze jonge visjes leven van infusoria die in normaal aquariumwater, dat niet te vaak ververst wordt, wel voorkomen. Maar het is altijd mogelijk infusoriënwater te verkrijgen door wat hooi enige tijd in uit de sloot gehaald water te laten verrotten. Oudere dieren eten hetzelfde wat volwassen dieren tot zich nemen. Stekelbaarzen zijn dol op eieren van andere soorten vissen en op eieren van hun eigen soort.
Toch kan men stekelbaarzen ook niet-levend voedsel verstrekken. Ze accepteren namelijk ook dode, ingevroren muggelarven, ingevroren mysis (kleine garnalen) en ingevroren pekelkreeftjes. Als men stekelbaarzen in heel goede conditie wil houden, moet men ze een zo gevarieerd mogelijk menu geven. Helaas is dat, vooral in de winter, lang niet altijd mogelijk.
Stekelbaarzen zijn doorgaans vrij gezonde vissen, maar ze hebben vaak last van darm-, blaas-, galblaas- en huidparasieten. In de Sowjet-Unie werd eens op één stekelbaars een assortiment van vijftig verschillende soorten parasieten aangetroffen. Stekelbaarzen kunnen ook lijden aan stip of pseudo-stip en aangetast worden door allerlei soorten schimmel. Stip is goed te bestrijden; er zijn momenteel allerlei middelen tegen stip in de handel. En wie zo gauw geen middelen bij de hand heeft kan de stekelbaarzen in stromend water zetten. De afvallende stippen worden dan
| |
| |
weggespoeld in plaats van zich te vermenigvuldigen en zich opnieuw op de huid vast te hechten. Schimmel is veel moeilijker te bestrijden. Ook pseudo-stip is betrekkelijk gemakkelijk te bestrijden, zij het dat het zelden helemaal verdwijnt. Stip en pseudo-stip lijken bijzonder veel op elkaar en kunnen gemakkelijk met elkaar verward worden; in beide gevallen is het net alsof het visje bedekt is met een fijn laagje klein-korrelig griesmeel. Vooral op de vinnen zijn de kleine, witte stipjes goed te zien.
Een heel onplezierig verschijnsel is het voorkomen van versteend kuit. Een vrouwtje dat versteend kuit heeft, zwelt op en de eieren zijn zelfs aan de buitenkant te zien als kleine, ronde puntjes op de huid. Meestal is zo'n vrouwtje niet meer te redden want het versteende kuit blijft zitten en kan niet afgelegd worden. Ze kan er vaak wel heel lang nog mee blijven rondzwemmen.
Voorts kunnen zich bij stekelbaarzen grote, grijswitte, met vocht gevulde blazen ontwikkelen die aan het lichaam lijken te hangen en het zwemvermogen ongunstig beïnvloeden. De vissen zien er dan afschuwelijk uit; er is helaas maar weinig tegen te doen.
Stekelbaarzen worden niet oud. Eenmaal hebben wij de verjaardag gevierd van een vier jaar oude vis, maar dit is een hoge uitzondering. De vissen zullen in de natuur zelden ouder worden dan twee jaar. Ze worden geboren in voorjaar en zomer, doen er zes maanden over om geslachtsrijp te worden en moeten dan eerst overwinteren alvorens zij zich in het volgend voorjaar kunnen voortplanten. Na de voortplanting zullen ze meestal sterven. Veel stekelbaarzen komen in de natuur niet eens aan voortplanten toe, want ondanks de stekels die niet alleen opgezet, maar ook in opgezette stand vergrendeld kunnen worden, zijn er vrij veel dieren die, al dan niet bij gebrek aan beter, stekelbaarzen eten. Reigers, eenden, kopmeeuwen en sterns eten in ieder geval stekelbaarzen en ook de otter, voorzover nog aanwezig in ons land, zal wel eens een stekelbaars grijpen, hoewel niet bij voorkeur. Bruine ratten raken in grote opwinding als zij stekelbaarzen voorgezet krijgen en ze eten ze volledig op, vaak met trillende pootjes en met een onheilspellend gekraak van het been waaruit stekelbaarzen voor het grootste gedeelte zijn opgebouwd. Of ratten in de natuur ook stekelbaarzen eten weet ik niet. De snoek, de baars, de zalm en de forel eten wel stekelbaarzen, maar ondervinden daarbij vaak zoveel hinder van de stekels dat ze driedoornstekelbaarzen met rust laten, tenzij er in het ge-
| |
| |
Afb. 4. Poelslak
Afb. 5. Posthoornslak
heel geen andere prooi voorhanden is. Stekelbaarzen hebben overigens ook te lijden van soortgenoten. Op eieren van hun eigen soort zijn ze zelfs verzot. Ze doen voor eieren veel meer moeite dan voor muggelarven of tubifex.
Heel jonge stekelbaarzen zijn bovendien uiterst kwetsbaar omdat de stekels zich dan nog niet ontwikkeld hebben. Wel zijn die jonge stekelbaarzen bijzonder snel zodat ze vrij gemakkelijk aan een roofvijand kunnen ontkomen. Forellen zijn evenwel in staat ze te vangen en te eten.
| |
Onderzoek
Het bijzondere van de driedoornige stekelbaars is niet dat het dier economische betekenis heeft, noch ook dat het zo mooi is of een belangrijke plaats in zou nemen in de folklore of mythologie. Nee, het bijzondere is dat het één van de best onderzochte vissen is. In de ethologie is de stekelbaars een van de onderzoekobjecten van het eerste uur. Ruim veertig jaar wordt er in Leiden op de afdeling ethologie al gewerkt met stekelbaarzen. Tinbergen en Ter Pelkwijk hebben dat
| |
| |
Afb. 6. Hoornblad
Afb. 7. Waterpest
onderzoek gestart, Van Iersel en Sevenster, Van den Assem en Sevenster-Bol hebben het onderzoek voortgezet en ik werk, zoals gezegd, nu ook al bijna twaalf jaar met dit vinnige visje. Wat het bijzondere is van dit visje, is niet zo moeilijk te zeggen: daar zal de rest van dit boek een antwoord op geven. Maar los van dat antwoord heeft de stekelbaars ook iets van een vogel in het water, een vogel die een nest bouwt en voor de eieren en uitkomende jongen zorgt. Ook de bewegingen van de stekelbaars, zo hoekig, zo snel en zo onvoorstelbaar hebben iets van de bewegingen van vogels en niets van het gezapig vloeiende dat zo kenmerkend is voor vele andere vissen. Misschien is de stekelbaars ook daarom boeiend omdat het een bewoner is van één van de raadselachtigste en boeiendste milieus die er zijn: de sloot. In het laboratorium kun je in een aquarium met wat poelslakken (afb. 4), posthoornslakken (afb. 5) en waterplanten zoals hoornblad (afb. 6) en watèrpest (afb. 7) een aardige imitatie maken van een sloot, zij het dat de torren, de wantsen, waterspinnen en larven van allerlei soorten
| |
| |
insekten dan nog ontbreken. Die kun je trouwens ook toevoegen maar dan wordt het moeilijk je aandacht te concentreren op het gedrag van de stekelbaars.
Vaak wordt ons gevraagd of het onderzoek niet al bijna is afgelopen. Het tegendeel is waar. Nog altijd valt er bijzonder veel te ontdekken, juist omdat er zoveel bekend is waarop voortgebouwd kan worden. Veel is overigens ook nog niet bekend; hoe de voorjaars- en najaarstrek precies verloopt is vooralsnog een raadsel zoals het ook een raadsel is dat soms in beken op de Veluwe in januari al jonge stekelbaarzen te zien zijn. Zijn ze kort daarvoor geboren of zijn ze in de nazomer uit het ei gekomen en daarna niet meer gegroeid? Dat laatste lijkt onwaarschijnlijk, maar dat betekent dat ze in de winter geboren moeten zijn. Kan dat? We weten het niet.
Niet alleen het gedrag van de driedoorn is grondig onderzocht, ook de morfologie, anatomie, endocrinologie, fysiologie en evolutie-biologie zijn diepgaand bestudeerd. Lang niet alle resultaten van al dat onderzoek kunnen een plaats krijgen in dit boek. Dat zou op zijn minst vijfmaal zoveel ruimte vergen. Ik zal mij min of meer beperken tot het ethologisch onderzoek met de nadruk op datgene wat in Leiden gedaan is en wordt zonder daarbij evenwel al te diep in te gaan op specifiek wetenschappelijke vraagstellingen omdat dit boek anders een leergang ethologie zou worden.
|
|