| |
| |
| |
Het drievoud bij Marcel Proust
Proust schijnt een heel duidelijke scheiding der geesten teweeg te brengen: men ergert zich aan hem of men bewondert hem mateloos. Zij die zich ergeren interesseren mij niet want die hebben toch in het geheel geen gevoel voor wat echt goed is maar zij die hem bewonderen ergeren mij vaak. In die bewondering is haast altijd een vorm van idolatrie gemengd, van haast schaapachtige aanbidding. Ik herken die idolatrie heel goed - van mij zelf. Ze doet me denken aan mijn eigen bewondering voor Mozart. Die idolatrie komt voort uit schuldgevoel. Er was een tijd dat ik Mozart niet bewonderde, ja zelfs over hem zei dat zijn muziek volmaakt maar oppervlakkig is, iets waarover ik mijn spijt slechts in de vorm van idolatrie kan uiten. Over Bach zal men mij nooit zo horen spreken als ik over Mozart praat al houd ik van zijn muziek evenveel als van de muziek van Mozart. Maar Bach heb ik altijd bewonderd en de bewondering voor hem is niet gemengd met enig schuldgevoel.
Wat heeft dit alles nu met Proust te maken? Heel veel. De reden waarom zoveel mensen met zo duidelijk ergerniswekkende bewondering over Poust spreken is, denk ik, gelegen in het feit dat diezelfde bewonderaars ook een fase hebben doorgemaakt waarin zij Proust niet bewonderden maar vervelend vonden. En soms denk ik wel eens dat bepaalde bewonderaars nog steeds in die fase verkeren maar dat niet willen toegeven; ze verheerlijken Proust maar het lijkt wel of ze nooit verder gekomen zijn dan Du coté de chez Swann want ze schrijven slechts over de befaamde madeleine en over het in slaap vallen van Proust.
Er is geen enkele roman in de wereldliteratuur te vinden waarbij zo onevenredig veel over de eerste paar honderd bladzijden is geschreven. Alsof de rest niet bestaat! Ze bestaat wel maar is niet of slecht gelezen. En dat is misschien niet eens zo onbegrijpelijk. Proust is namelijk, als men hem voor de eerste maal begint te lezen, ronduit vervelend. Ellenlange zinnen die vergeefs naar hun slot lijken te zoeken, dichtbedrukte bladzijden zonder
| |
| |
een sprankje dialoog, lange uitweidingen, zo op het oog nietszeggend en vaak onbegrijpelijk, weinig feiten en veel stemming, overstelpend veel beeldspraak en nauwelijks een verhaalhoe moet men dat verwerken?
Maar dat is de eerste indruk. Als men maar koppig volhoudt en daarbij liefst ook nog een beetje ziek is, zodat rust gedurende enige tijd is gegarandeerd, wordt men langzaam door dit proza gewiegd, nee, niet in slaap, maar in een stemming waarbij men het gevoel heeft dat er nooit iets geschreven is dat de kwaliteit en de diepgang ervan evenaart. Bovendien scherpt dit proza je ontvankelijkheid voor indrukken. Na Proust zijn de gewoonste dingen bijzonder geworden. Een ontbladerde boom is een belevenis, een zonnestraal in een glasruit een openbaring, het geluid van een kinderstem pure muziek. Hoe komt dat? Wat maakt nu juist dit proza van Proust zo bijzonder? Waarom is er, als je die laatste bladzijden van Le temps retrouvé hebt gelezen, maar één verlangen: weer te beginnen in Combray? In ieder geval ook omdat A la recherche du temps perdu een kunstwerk is dat de schoonheid van het bestaan op overtuigende wijze verheerlijkt en je er daardoor mee verzoent.
| |
Idealisme en realisme
Dat Proust een moeilijk toegankelijk schrijver is komt omdat hij de meest uitgesproken representant is van de idealistische romanschrijver. Het woord idealist gebruik ik hier niet in de zin van idealen hebbend maar in de filosofische betekenis: de werkelijkheid die wij ervaren is slechts een onvolledige en gebrekkige afspiegeling van de ideale werkelijkheid die wij slechts in onze geest kunnen vinden. Al eerder, bij Fontane en Raabe, heb ik opgemerkt dat er steeds paren schrijvers in de literatuur opduiken die de tegenstelling tussen idealist en realist in betrekkelijk zuivere vorm representeren. Tegenover de idealist Proust staat de realist Roger Martin du Gard. Helaas hoort men in Nederland weinig over zijn roman fleuve Les Thibault, minder dan bij voorbeeld over Ulysses van James Joyce, maar het is, zoals Buddingh' zegt ‘één der toppunten van de moderne wereldliteratuur’ en mede daarom zo interessant omdat het
| |
| |
welhaast de volmaakte tegenpool is van A la recherche, hoewel beide boeken en beide schrijvers ook veel gemeen hebben. Maar Martin du Gard is de meest realistische van alle realisten en Proust de meest idealistische van alle idealisten en daarom representeren deze twee figuren die tegenstelling het duidelijkst en kan men, juist door het werk van beiden te bestuderen en te vergelijken, een veel helderder beeld van hen krijgen.
Zowel bij Proust als bij Martin du Gard is, bij wijze van gegemeenschappelijk uitgangspunt, de Dreyfus-affaire als een benauwende nachtmerrie in hun werk aanwezig, terwijl bij beiden ook de verschrikking van de eerste wereldoorlog voor verdieping van hun toch al sombere wereldbeeld zorgt. Beiden schreven voor hun hoofdwerk een interessante doch onopgemerkte roman, Roger Martin du Gard Jean Barois en Marcel Proust Jean Santeuil (zelfs de namen der boeken vertonen verwantschap). Als een soort centrum in het werk van Martin du Gard fungeert de beschrijving van de dood van vader Thibault, zoals bij Proust de dood van de grootmoeder in het centrum van het werk staat. Zei Vestdijk niet dat dat het mooiste doodsbed is uit de wereldliteratuur?
Het onderscheid tussen de twee typen auteur heeft zijn weerslag op allerlei aspecten van hun werk. De idealist zal vaak, soms zelfs altijd in de ik-stijl schrijven; de realist bij voorkeur niet. De idealist verwerkt veel minder dialoog in zijn werk dan de realist. De idealist bezondigt zich vaak aan essayistische uitweidingen of aan uitspraken die niet rechtstreeks in verband staan met het verhaal. Als de realist zijn verhaal al onderbreekt dan is het in de vorm van een losstaande verhandeling zoals de beschouwingen over geschiedenis in Oorlog en Vrede van Tolstoj. De idealist is humoristischer, komischer dan de realist. De idealist is geneigd tot het gebruik van beeldspraak. Zijn werk wordt gekenmerkt door vergelijkingen beginnende met het veelbetekenende woordje als. Neem het begin van Bleak House van Dickens: ‘Allerguurst novemberweer. Evenveel modder in de straten als hadden de wateren zich pas teruggetrokken van de oppervlakte der aarde en het zou niet vreemd zijn een Megalosaurus te ontmoeten van een veertig voet lang, die als een reusachtige hagedis tegen Holborn Hill opwaggelde.’ Dit is de stijl
| |
| |
van een idealist die kans ziet een metafoor in een metafoor te verwerken, iets dat ook zo uitermate karakteristiek is voor Proust. De stijl van Proust bestaat bij de gratie van beeldspraak, ze is voortdurend beeldspraak en dat maakt dat men op de lange duur zo vermoeid wordt, zo oververzadigd. Proust moet men in heel kleine hoeveelheden genieten. Heel kenmerkend voor de idealist is ook de betekenis van de kindertijd waar altijd weer op wordt teruggegrepen. In de romans van realisten spelen kinderen nauwelijks of hoogstens een op de toekomst gerichte rol zoals in het slot van Les Thibault. Maar de idealist is uiteindelijk altijd op zoek naar die staat waarin men onbevangen reageerde op prikkels uit de buitenwereld, ongestoord gelukkig was en zich omgeven wist door de koesterende warmte van bescherming biedende ouders, kortom: de kindertijd. De idealist is meestal een exuberant stilist en zijn werk wordt vaak als experimenteel en vernieuwend ervaren maar de idealist is in politiek opzicht haast altijd conservatief. De realist is een sober stilist, zijn werk wordt ten tijde van het ontstaan als verouderd aangemerkt. Toch doorstaat het werk van de realist de tand des tijds beter dan dat van de idealist omdat sober proza minder snel veroudert dan experimenteel proza. Vaak laat de idealist zich ook verleiden tot beschrijvingen van verschijnselen die in werkelijkheid onmogelijk kunnen gebeuren. Het surrealisme ligt bij hem altijd op de loer. De realist zal dat nooit doen. Gelukkig heeft Proust nooit zaken en gebeurtenissen beschreven die in werkelijkheid niet kunnen gebeuren maar voor het overige is hij een uitgesproken idealistische romanschrijver. Het lijkt wel of wij een idealist onder een vergrootglas zien. Proust staat wel heel ver af van het realisme, ook in filosofische zin. Zelf zegt hij: ‘Ik had me er rekenschap van gegeven dat alleen de lompe, oppervlakkige en onjuiste manier van waarnemen alles in het uiterlijke legt, terwijl alles in de geest berust.’
Toch was Proust een uitermate scherp observator en juist dat verleent zijn, vanuit een volstrekt idealistische conceptie geschreven roman, een heel sterke spanning. Bij Proust is de werkelijkheid tot stoorzender geworden omdat ze zo goed doorkomt. Dat Proust een goed observator was blijkt uit het feit dat altijd over hem verteld is dat hij zo bijzonder goed anderen kon
| |
| |
imiteren. Wie een ander wil imiteren moet hem eerst heel goed observeren. Overigens werd hetzelfde over Dickens verteld.
Proust - en dat is iets dat vaak vergeten wordt - is ook een uitermate komisch en geestig auteur, iemand met een zeldzaam groot gevoel voor humor. Eén van de allermooiste passages in A la recherche is wel het slot van het eerste deel van Le côté de Guermantes waarin verhaald wordt hoe een toiletjuffrouw op de Champs Elysées een dame de toegang weigert tot de wc omdat zij ‘mal vêtueé’ is. Het is duidelijk - en grootmoeder zegt dat ook - dat dit hoogst curieuze snobisme een welhaast dodelijk en superieur ironisch commentaar is op het snobisme van de familie Guermantes die bij het al dan niet toelaten van mensen tot haar salon ook zo kieskeurig is. Evenals bij Dickens - met wie Proust zo bijzonder veel gemeen heeft - is bij Proust het snobisme één van de hoofdthema's van het werk en een onuitputtelijke bron van zowel grappen als de meest verfijnde vorm van humor. Bij Proust ontspruit de humor haast altijd aan de tegenstelling tussen het verhevene en het banale. Na zijn beschrijving van asperges in Combray eindigt hij met de opmerking dat ze ‘zowaar ook nog mijn po in een potje parfum veranderden.’
Proust roman is vanzelfsprekend in de ik-stijl geschreven. Maar hier is niet slechts een verhalend ik aan het woord maar ook een herinnerend ik, een ik ook dat een soort leegte representeert die door de werkelijkheid of de herinnering gevuld wordt met beelden welke tegelijkertijd de werkelijkheid zijn. En daarbuiten bestaat er niets. Het enige verweer wat de ik heeft tegen de werkelijkheid is de herinnering. Het ik is ook weerloos en zulke weerloze, voortdurend met zich zelf bezig zijnde ik-figuren zijn heel bijzonder in de romanliteratuur. Gek eigenlijk want dit is toch het meest fundamentele en sterkst beleefde onderscheid dat denkbaar is: de tegenstelling tussen het eigen ik en al het andere. Zodra die tegenstelling als vreemd, als onoverbrugbaar dan tenzij door de herinnering wordt ervaren, ontstaat literatuur als A la recherche du temps perdu.
Bij Dickens, ja alweer Dickens, vindt men ook van die weerloze in de ik-stijl schrijvende vertellers, in David Copperfield, in Great Expectations, in Bleak House. Dickens is, geloof ik, de eerste die de geheimzinnige stem van het innerlijk in woorden
| |
| |
heeft weten te vangen, die geheimzinnige stem die alles wat geweest is vergelijkt met wat in het nu ervaren wordt, de stem die het heden toetst aan het verleden. Proust heeft op jeugdige leeftijd veel Dickens gelezen, het moet diepe sporen hebben nagelaten. Wat Dickens op bescheiden schaal heeft gedaan, heeft Proust tot hoofddoel gemaakt van zijn werk: het terugvinden van de verloren tijd. Maar was die verloren tijd, dat wil zeggen het leven van Proust, dan zoveel moeite wel waard?
| |
Het leven van Proust
Proust werd op 10 juli 1871 in Anteuil, een wijk van Parijs, geboren. Hij was de zoon van een arts, die met name op het gebied van de ziekte cholera veel goeds tot stand heeft gebracht, en van een knappe, joodse moeder. Op 24 mei 1873 werd Robert geboren, de tweede zoon. Hoewel de vader van Proust werkte in Parijs is deze stad niet het decor van de kindertijd van de ikfiguur uit A la recherche du temps perdu maar Combray. Dit Combray was in werkelijkheid Illiers waar de familie Proust, althans grootmoeder Proust, een kruidenierswinkel had tot 1866. Vanaf dat jaar kon zij, mede dankzij de steun van haar zoon, stil gaan leven. Haar dochter Elisabeth was getrouwd met een rijke handelaar en bij deze tante logeerden Marcel en zijn ouders als zij in Illiers waren. Marcel leefde daar als kind tussen drie, of zo men wil, vier vrouwen: de grootmoeder, de moeder, de tante en het dienstmeisje van zijn grootmoeder. Later zou een heel ander kind tussen vier vrouwen leven, een kind dat veel van Proust heeft geleerd toen het volwassen werd.
Met diezelfde grootmoeder bracht Marcel zijn vakantie door in Cabourg, Balbec in de roman, en dat zou hij later uitgebreid beschrijven in A l'ombre des jeunes filles en fleurs. In Parijs bezocht Proust vanaf 1882 het lyceum Concorcet tot het begin van de ‘rhétorique’ in oktober 1887. Van die schooljaren is weinig bekend. In 1888 begon bij zijn jaar ‘philosophie’ bij Darlu, een man die veel invloed heeft gehad op Proust. Vanaf 1889 frequenteerde hij salons van rijke vrouwen en hij ontmoette in een dergelijke salon Anatole France die min of meer model heeft gestaan voor de schrijver Bergotte.
| |
| |
Proust ging na zijn schooltijd in militaire dienst, studeerde vanaf 1890 enige tijd rechten aan de Sorbonne en heeft zelfs nog een paar maanden in een bibliotheek gewerkt. Maar een echte noodzaak om te werken was er niet; de familie Proust was rijk en Proust kon zich geheel wijden aan literatuur. In 1896 verscheen zijn eerste werk, een bundel schetsen Les Plaisirs et les jours. In diezelfde tijd heeft Proust ook zeer actief geijverd voor eerherstel van Dreysus en las hij Ruskin, een man wiens stijl van schrijven en beleven van de schoonheid der dingen Proust diepgaand heeft beïnvloed. In deze jaren of mogelijk zelfs eerder moet Proust hebben ontdekt dat hij homoseksueel was, al was hij daarvoor regelmatig verliefd geweest op meisjes.
Ik denk dat de dood van zijn moeder het keerpunt is geweest in zijn leven. Nadat zij stierf, in 1905, is bij Proust het idee opgekomen te beginnen aan een zo omvangrijk project als A la recherche du temps perdu. Hij trok zich steeds meer terug, ging zelden nog uit, sliep overdag en werkte 's nachts en ontving eventuele bezoekers terwijl hij zelf in bed lag. Iedereen weet dat hij zijn wanden met kurk liet bekleden maar niet aan iedereen is bekend dat hij toch nog wel uitging om mannenbordelen te bezoeken. Hij schijnt zich ook nog met sadistische praktijken te hebben ingelaten. Zo is er een gerucht over het met gloeiende breinaalden laten uitsteken van de ogen van ratten.
Van belang is ook nog dat hij in Cabourg, alias Balbec, in 1907 een chauffeur ontmoette die in januari 1913 opnieuw verscheen en voor wie hij een wanhopige liefde opvatte. Deze liefde kostte hem veel geld en zorgde voor veel verdriet. De chauffeur Agostinelli wilde graag vliegen en Proust maakte dat financieel mogelijk. Op 30 mei 1914 stortte de chauffeur, tijdens zijn tweede solovlucht, in zee en verdronk. Vaak wordt gezegd dat deze Agostinelli in getransformeerde vorm als Albertine in de roman verschijnt en zij heeft ongetwijfeld trekjes van deze hij, maar het is misleidend het zo voor te stellen als zou Proust in zijn boek van deze man een vrouw hebben gemaakt.
Proust stierf op 18 november 1922. Hij had de laatste jaren koortsachtig gewerkt aan zijn boek teneinde het, nog voor hij zou sterven, te voltooien. Het is hem gelukt al heeft hij van het laatste gedeelte de drukproeven niet goed meer kunnen nakijken.
| |
| |
Daar hij de drukproeven gewoonlijk bijna geheel herschreef kan men toch nog een vraagteken bij het woord voltooid zetten. Maar anderzijds: wie zou ooit het slot van Le temps retrouvé willen missen zoals het nu is? Tijdens zijn leven had hij maar weinig succes met zijn roman. Pas toen hij in 1919 voor het tweede deel van A l'ombre des jeunes filles en fleurs de prix Goncourt kreeg werd hij eensklaps beroemd. Zo op het eerste gezicht een weinig boeiend en vooral ook weinig geslaagd leven. Een indruk die bevestigd wordt als men de grote biografie van George Painter leest: een saai, treurig, mislukt bestaan. Toch zou datzelfde bestaan, getransformeerd tot zoekgedrag naar de verloren tijd, een weergaloos meesterwerk opleveren omdat het ‘uiterlijke’ niet belangrijk is daar alles in de geest berust.
| |
Het levenswerk
A la recherche du temps perdu is een roman over iemand die schrijver wil worden en die geen andere stof tot zijn beschikking heeft om over te schrijven dan zijn ‘histoire de ma vocation’. David Copperfield is ook een roman over iemand die schrijver wil worden maar Dickens heeft nog andere werken geschreven. Prousts boek is slechts een boek over het schrijven, liever, over de waarde en de betekenis daarvan en van kunst in het algemeen, en over de betekenis van het schrijven als middel om het verleden te doen herleven. Maar twee andere thema's zijn ook belangrijk in A la recherche: het snobisme en de jaloezie. Deze drie thema's zijn verbonden met de drie plaatsen waar de roman speelt: Combray, Parijs en Balbec. De gehele roman wordt beheerst door dit eigenaardige drievoud. Want behalve de drie plaatsen spelen in de roman ook drie families een belangrijke rol: de familie van de ik-figuur, de familie Swann en de familie Guermantes.
Maar het drievoud is ook nog op andere wijze als structurerend element aanwezig. Iedereen die zich verdiept in A la recherche ontdekt al spoedig hoe belangrijk vrouwen zijn in deze roman. Drie vrouwen beheersen de jeugd van de ik-figuur: de grootmoeder, de moeder en het dienstmeisje Françoise. De grootmoeder is zonder twijfel één van de machtigste scheppingen
| |
| |
uit de wereldliteratuur, een vrouwenfiguur die alle andere vrouwen in deze roman in de schaduw stelt.
Later zijn vier vrouwen heel belangrijk voor de ik-figuur; daar gaat het drievoud niet op. Maar toch: Odette, Gilberte en Albertine zijn misschien nog belangrijker dan Oriane de Guermantes. Via de drie eerstgenoemde vrouwen heeft Marcel het verschijnsel jaloezie uitgediept. In welhaast objectieve vorm beschrijft hij het in Un amour de Swann, dat merkwaardige, ongelooflijk knappe en in de hij-vorm geschreven gedeelte over de liefde van Swann voor Odette. Heeft ooit iemand anders zo subtiel en zo ontroerend over het verschijnsel verliefdheid geschreven? Via Gilberte wordt het thema jaloezie verder uitgediept om dan ten slotte in La prisonnière en La fugitive zo indringend te worden behandeld dat de lezer bijna lijfelijk ervaart wat het betekent om jaloers te zijn. Proust heeft jaloezie bepaald nog uitputtender beschreven dan Anthony Trollope die in He knew he was right toch ook al een meesterlijke analyse gaf van het verschijnsel.
Het eigenaardig drievoud is ook aanwezig bij de behandeling van het verschijnsel kunst. Immers in deze roman worden drie kunstenaars opgevoerd: de componist Vinteuil, de schrijver Bergotte en de schilder Elstir.
Proust heeft mede dankzij dit drievoud, dat zo duidelijk als structurerend principe heeft gewerkt, een roman van drieduizend bladzijden geschreven die de indruk maakt van een volstrekte eenheid. Hoe langer je je met dit boek bezighoudt, des te duidelijker wordt het voor je dat alles met alles samenhangt, dat elke episode, elke uitweiding, elke gebeurtenis betrokken is op al het andere, het andere herhaalt en becommentarieert, op allerlei niveaus. Zoals de wc op de Champs Elysées een commentaar is op de salon van de Guermantes, zo is het in slaap vallen van Madame Cottard in de salon van de Verdurins - ogenschijnlijk een onbelangrijke passage - een ironisch commentaar op het in slaap vallen van de ik-figuur waarover in de eerste vijftig bladzijden van A la recherche wordt verhaald.
Het drievoud hangt samen met een tweede, nog belangrijker structurerende principe namelijk dat wat aangeduid wordt met de woorden ‘mémoire involontaire’. Wat onvrijwillig herinnerd
| |
| |
wordt, wordt plotseling als in een flits ervaren. Dat is het eerste stadium. Daarna moet de bewustzijnsinhoud verstandelijk worden benaderd en is er de noodzaak van expansie van die bewustzijnsinhoud. Ten slotte, laatste stap, is er de noodzaak tot expressie. Drie stappen in verband met de onvrijwillige herinnering.
| |
Onvrijwillige herinnering
Iedereen zal het verschijnsel wel kennen. Speciaal bij geuren treedt het op. Men ruikt iets en is plotseling verplaatst in het verleden, naar het eerste moment waarop men datzelfde rook. Dat het verschijnsel vooral bij geuren optreedt houdt verband met het feit dat geuren zo onbenoembaar zijn, zo gedifferentieerd ook. Er zijn zoveel geuren dat er maar weinig geuren op elkaar lijken en ze kunnen moeilijk geclassificeerd worden. De enige, vage indeling is die in prettige en onprettige geuren. Omdat geuren zo heel specifiek en onbenoemd bij één bepaalde situatie kunnen horen zijn het vooral geuren die verbonden zijn met herinneringen. In A la recherche is achttien maal sprake van het ‘onvrijwillig terugherinneren’, niet altijd evenwel door geuren. Maar ook bij Proust is dit onvrijwillig herinneren verbonden met zeer sterke geluksgevoelens en Proust heeft ook het merkwaardige verschijnsel beschreven dat je je iets herinnert van vroeger zonder te weten wat het is. Je ruikt een geur, je hebt hem al eerder geroken en daar is het geluksgevoel al maar nauwelijks de bijbehorende herinnering. Wat kan het geweest zijn dat je eens hebt beleefd?
Achttien maal ‘mémoire involontaire’, achttien maal ook een buitengewoon ontroerende episode en daardoor is de lezer soms geneigd over het hoofd te zien dat deze onvrijwillige herinnering vooral ook structurele betekenis heeft. Die herinnering brengt de drie zijnswijzen van het bewustzijn - beleven, herinneren en dromen - met elkaar in verband door de herinnering in de vorm van een droombeeld tot een unieke belevenis te maken. Volgens Becket moet Proust een slecht geheugen hebben gehad omdat hij zoveel waarde hechtte aan die ‘mémoire involontaire’. Iemand met een goed geheugen herinnert zich alles nog van vroeger en
| |
| |
kan dus niet onvrijwillig herinnerd worden aan zijn verleden. Dat is niet juist. Voor iemand met een goed geheugen is de verrassing des te groter dat er zoveel verzonken blijkt te zijn in het geheugen. Het gaat bovendien niet om belangrijke dingen, het gaat om alledaagse situaties die door de ‘mémoire involontaire’ veel sterker omhoog gebracht worden dan door het gewone herinneren. Ik kan mij heel goed herinneren hoe de druivenkas op de tuin van mijn grootvader eruit zag maar als ik een bepaalde soort druif ruik, ben ik plotseling weer terug in die kas, lijkt het alsof ik er nooit ben weggeweest. Zo terugkeren in het verleden kan slechts via de mémoire involontaire. Het gaat niet zozeer om het herinneren maar om het geluksgevoel daarbij wat mede veroorzaakt wordt door het feit dat de herinnering aan het dopen van de madeleine in de thee nog zo ongeschonden aanwezig is.
Inmiddels is gebleken dat rechtstreekse prikkeling van bepaalde plaatsen in de hersenen deze zeer sterke sensaties kan oproepen. Bij Proust heeft dit alles echter ook een mystieke lading, het betekent dat het ogenblik voor altijd kan worden vastgehouden, op dezelfde wijze waarop de in A la recherche zo belangrijke Vermeer met zijn penseel het ogenblik waarop zonlicht viel op een geel stukje muur voor altijd wist vast te houden. In allerlei vormen wordt de tegenstelling tussen het verstrijken van de tijd en het blijven bestaan van het ogenblik uitgebeeld, bij voorbeeld ook zo: ‘Ongeveer ter halve hoogte van een onduidelijk soort boom was een onzichtbare vogel bezig de dag te korten door met een lang aangehouden fluittoon de alom aanwezige eenzaamheid af te tasten, maar hij kreeg zo een eenstemmig antwoord, een soort terugkaatsing van niets dan stilte en diepe rust, dat het leek of hij voor eeuwig het ogenblik vasthield dat hij zoëven nog geprobeerd had sneller te laten voorbijgaan.’
Het is niet juist het voorval met de madeleine op zich zelf te bekijken, zoals zo vaak gedaan wordt, het voorval kan niet worden losgekoppeld van die zeventien andere episodes in dit werk over de mémoire involontaire. Aan het slot van Le temps retrouvé krijgt het pas zijn diepere betekenis als over de ene na de andere onvrijwillige herinnering wordt verhaald. Pas op dat
| |
| |
moment is de lezer in een soortgelijke positie als de verteller. Als het goed is heeft hij dan drieduizend bladzijden van dit boek doorgenomen, drieduizend bladzijden die hij of zij zich onmogelijk kan herinneren, zodat Prousts onvrijwillige herinnering ook de onvrijwillige herinnering van de lezer wordt.
De lezer wordt via deze ‘mémoires involontaires’ nu zelf teruggevoerd naar het verleden, naar het moment waarop hij voor het eerst las over Balbec en Combray. Het is vreemd, maar pas daar aangeland begrijpt men niet alleen waarom A la recherche zo dik moest worden (ook om de lezer te doen vergeten) maar ook waarom die mémoire involontaire zo belangrijk is en wel moest leiden tot het oproepen van de verloren tijd. Belangen van de schrijver en lezer gaan hoe langer hoe meer parallel lopen en het is begrijpelijk dat je, als je Le temps retrouvé dichtslaat, niets liever wilt dan Combray weer op slaan. Proust heeft dit slot, schijnt het, direct na de eerste gedeelten uit Du côté de chez Swann geschreven; pas daarna heeft hij de rest geconcipieerd.
Overigens is het opvallend hoe zelfs in de ‘mémoires involontaires’ sprake is van het drievoud: de drie torens aan het eind van Combray, de drie bomen van Hudimisnil.
| |
Somber of vrolijk?
In zijn essay over A la recherche du temps perdu in Axel's Castle zegt Edmund Wilson: ‘In spite of all its humor and beauty, it is one of the gloomiest books ever written.’ Maar Pamela Hansford Johnson spreekt juist over ‘one of the most cheerful books ever written.’ Wilson laat er geen twijfel over bestaan dat hij de roman een grandioos boek vindt anders dan bij voorbeeld Van Heerikhuizen die in Gestalte der Tijden buitengewoon negatief oordeelt over deze roman. Volgens mij schrijft Van Heerikhuizen regelrecht wartaal over Proust maar Wilson en Hansford hebben beiden gelijk, al klinkt dat als een gemeenplaats. Misschien is deze gemeenplaats om te buigen tot een paradox die inzicht schenkt in het feit dat zovelen door Proust blijkbaar alleen maar geërgerd worden (Van Heerikhuizen bij voorbeeld) en anderen door Proust juist tot in het diepst van hun ziel ge- | |
| |
roerd worden. (H. Drion bij voorbeeld, zie de prachtige opstellen over Proust in Het Conservatieve Hart.)
De roman is somber omdat hij zo ‘cheerful’ is. Want wat is de conclusie van dit boek: vriendschap noch liefde noch enige andere menselijke betrekking of verhouding hebben waarde. Elke betekenis daaraan toegekend is een illusie; de mens is volstrekt eenzaam en volstrekt onbereikbaar voor anderen. De enige verlossing die mogelijk is uit dit isolement is in het individu zelf, in de geest zelf te vinden en het enige dat verlossing kan schenken is schoonheid, gematerialiseerd in de vorm van kunst.
De roman van Proust is voor alles een boek over de geweldige betekenis van de schoonheidservaring, al het andere is daaraan ondergeschikt gemaakt. Evers heeft daarover uitmuntend geschreven in zijn proefschrift Het probleem der schoonheid bij Proust. Het is heel opvallend hoe Proust zelfs aan zulke in zijn tijd nogal nieuwe zaken als de telefoon, de auto en het vliegtuig schoonheidservaringen weet te ontlokken. Maar het zijn altijd ervaringen van het individu, de verteller, er is geen sprake van dat er in de Recherche passages zouden kunnen voorkomen, vergelijkbaar met die onvergetelijke beschrijvingen van het samenzijn van de op elkaar verliefde Jacques en Jenny in Les Thibault.
Les Thibault is een boek waarin centraal staat dat alleen duurzame liefde tussen twee individuen ‘verlossing’ kan brengen; A la recherche du temps perdu is een vorm van solipsisme: zoals de vogel eenzaam fluit om het ogenblik vast te houden, zo moet het individu zich zelf via een soortgelijk gedrag zien te redden. Men kan dergelijke gedachten ook wel vinden bij Conrad of Van Oudshoorn of de dichter Leopardi. Maar niemand voor Proust heeft dat idee ooit zo overtuigend onder woorden gebracht, én omdat hij zo ongehoord knap en zo adembenemend subtiel menselijke verhoudingen heeft beschreven als een vorm van ‘gevangen’ zijn, én omdat hij zo geweldig goed in staat was de meest eenvoudige ervaringen te beschrijven op een wijze dat het lijkt alsof men in de hemel is.
Prousts roman zal nooit iemand tot opstand, engagement, kritiek op maatschappij of politieke richting brengen. Vandaar dat Sartre zoveel bezwaar had tegen dit boek. Proust maakt je
| |
| |
zo ontvankelijk voor de schoonheid van zelfs de meest lelijke dingen dat je, hem lezend en daarna over hem nadenkend, alleen nog maar in staat bent te proberen dingen op dezelfde wijze te ervaren. Wie niet op een dergelijke wijze wil worden beïnvloed leze Les Thibault van Martin du Gard. Zijn boek is een hartstochtelijk protest tegen maatschappelijke instellingen, tegen de gebrekkigheid van menselijke verhoudingen en bovenal tegen de oorlog. In mijn ogen is het het beste beide boeken naast elkaar op de plank te hebben staan en nu eens in het ene, dan weer in het andere werk te lezen, zowel om te voorkomen dat men alleen maar mijmert over schoonheidservaringen alsook om te voorkomen dat men al te onbesuisd opgaat in allerlei op hervorming gerichte activiteiten. Deze twee romans zijn volgens mij de twee grootste romans uit de eerste helft van onze eeuw, juist ook in hun onderlinge verbondenheid en verscheidenheid.
|
|