| |
| |
| |
Het zwijgen van Henry Roth
Over Henry Roth is mij weinig bekend. Hij werd geboren in 1906 en schreef zijn enige roman, Call it Sleep, toen hij midden in de twintig was. Daarna schijnt hij nog twee of drie schetsen geschreven te hebben maar daarbij heeft hij het gelaten ofschoon hij nog altijd in leven schijnt te zijn. Dat betekent dat hij ruim veertig jaar heeft gezwegen want Call it Sleep verscheen in 1934. In één van de laatste edities van Call it Sleep wordt verteld dat hij met vrouw en kinderen op een farm in een landelijk gedeelte van Maine woont. In ieder geval ontving de vertaalster van zijn roman, Beccy de Vries, in 1967 een brief van Roth uit Augusta in Maine. Op zijn farm, Roth's waterfowl, zou Roth ganzen en eenden hoeden en kweken en hij zou bovendien bestaan van het plukken en slachten van elders gekweekte ganzen en eenden. Voorts wordt nog vermeld dat hij jongens bijles geeft in Latijn en wiskunde terwijl zijn vrouw op een lagere school voor de klas staat. Hij schijnt gezegd te hebben: ‘I don't think I'll write again.’
Call it Sleep verscheen in december 1934 bij de uitgever Robert O. Balou. Het haalde een tweede druk en er werden in totaal vierduizend exemplaren van verkocht. Het werd over het algemeen zeer goed besproken maar daarna werd het door iedereen vergeten, misschien ook omdat Balou als gevolg van de economische moeilijkheden in de jaren dertig ophield uitgever te zijn. In 1956 verscheen echter in The American Scholar een symposium over ‘The most Neglected Books of the past 25 years’ en daarin werd Call it Sleep door zowel Alfred Kazin als Leslie A. Fiedler genoemd als het meest verwaarloosde boek uit de laatste vijfentwintig jaar. Enige tijd na dit symposium werd het opnieuw uitgegeven in New York en niet lang daarna verscheen in 1963 ook een Engelse editie van het werk in Londen. In 1966 verscheen bij de uitgeverij Contact een Nederlandse vertaling van het werk van de hand van Beccy de Vries en Jean Schalekamp. De oplage bedroeg vierduizend exemplaren, een groot deel ervan werd verramsjt.
| |
| |
| |
De verwaarlozing
Het lijkt mij aannemelijk dat Call it Sleep is verwaarloosd omdat Roth na deze roman niets meer heeft geschreven. Er zijn vrij veel voorbeelden te geven van auteurs die één of ten hoogste een paar romans hebben geschreven die toch wereldberoemd werden maar die auteurs vereeuwigden hun werk door jong te sterven. Daarbij denk ik allereerst aan Emily Brontë maar een recenter voorbeeld is Sylvia Plath. Zij schreef, behalve poëzie, één roman en pleegde zelfmoord. Sindsdien is de belangstelling voor haar werk ongekend groot. De twee beroemde romans van Raymond Radiguet zouden wellicht vergeten zijn als de schrijver niet op jeugdige leeftijd (twintig jaar!) was gestorven. Zo lijkt het me ook waarschijnlijk dat Flannery O'Connor, als zij nu nog leefde, minder aandacht zou krijgen; haar vroege, tragische dood - ze werd negenendertig jaar - vestigde de aandacht op haar indringende verhalen en romans. Hetzelfde geldt misschien ook voor Jaroslav Hašek. Ook hij stierf toen hij negenendertig jaar oud was en hij liet, naast wat minder belangrijk werk, één onvoltooide maar nooit meer vergeten roman na: De avonturen van de brave soldaat Schwejk. Een vergelijkbare biografie levert het bestaan van Malcolm Lowry. Evenals Hašek dronk hij zich dood. Zijn magistrale roman Under the Vulcano zal niet spoedig vergeten worden.
Heel anders echter vergaat het hen die één groot werk schrijven, daarna niets of bijna niets meer produceren, maar wel blijven leven. Zij moeten wel onderscheiden worden van die auteurs die een groot oeuvre nalieten waarvan slechts één of twee werken beroemd werden (Daniel Defoe: Robinson Crusoë. Defoe schreef ongeveer vierhonderd boeken! Jonathan Swift: Gulliver's Travels).
Van J.J. Voskuil verscheen na de oorlog één roman, Bij Nader Inzien, waarvan de omvang rechtevenredig is met de kwaliteit. Toch hoor je nooit meer iets over deze roman van twaalfhonderdzeven bladzijden en dat komt waarschijnlijk omdat Voskuil niet stierf maar helaas ophield met publiceren. Dat een werk als Die Blendung van Canetti zo lang onbekend bleef is stellig ook te wijten aan het feit dat Canetti als schrijver jaren- | |
| |
lang zweeg en de relatieve onbekendheid van Les Thibault van Roger Martin du Gard is mogelijkerwijze eveneens terug te voeren op het bijna zwijgen van Martin du Gard na de voltooiing van zijn meesterwerk.
Jong sterven heeft iets tragisch en zorgt daardoor voor aandacht. Jong sterven brengt ook met zich mee dat even jonge tijdgenoten vaak hun herinneringen aan de jong gestorvene die zij gekend hebben publiceren. Je ziet dat bij voorbeeld bij Kafka: een zwerm memoires, brieven, gesprekken en herinneringen tekenen en vertekenen zijn beeld dat daardoor voortdurend onder de aandacht blijft. Over een levende kun je nu eenmaal niet zo openhartig en dierbaar schrijven als over een dode. Een levende kan je bovendien op je vingers tikken omdat je onzin schrijft. Als je oud wordt zijn de meeste literaire vrienden die over je zouden kunnen schrijven als jij sterft of dood of zodanig uitgedroogd dat ze toch niet meer zo fris en levendig over je kunnen schrijven als toen je op jeugdige leeftijd stierf. Zodra een schrijver jong sterft worden de misverstanden gesummeerd die te zamen, naar het woord van Rilke, roem vormen. Henry Roth is vergeten omdat hij is blijven leven maar niet meer publiceerde. Het hoeden van ganzen heeft tot op heden alleen Konrad Lorenz roem gebracht; een echt goed schrijver kan daarmee zijn werk niet onder de aandacht brengen.
| |
Walter Allen
Over Call it Sleep las ik voor het eerst in Walter Allens Tradition and Dream, een erg bruikbaar boek over Britse en Amerikaanse romans sedert 1920. Hij schrijft daarin onder meer: ‘Call it Sleep moet wel de meest grootse evocatie zijn van de angsten van de kindertijd die ooit geschreven is’ en ‘Roth dompelt ons in de geest van een kind op een direktere en onverzoenlijkere wijze dan enige andere romanschrijver’ en hij eindigt zijn bespreking van Call it Sleep met de woorden: ‘Call it Sleep is among the great achievements in American writing this century.’ Vanzelfsprekend maakten de drieëneenhalve bladzijde over Call it Sleep mij nieuwsgierig naar deze roman. Maar toen ik het werk eenmaal in handen had, bleek het bijzonder moeilijk te zijn daar
| |
| |
er veel Amerikaans slang en veel Jiddisch Amerikaans in de stortvloed van dialogen was verwerkt terwijl ik ook niet in staat was om de vele scheldwoorden die de volwassenen en kinderen in het boek elkaar naar het hoofd slingerden, te begrijpen. Mijn moeilijkheden werden opgelost toen de Nederlandse vertaling van Call it Sleep verscheen; alle door mij in de Engelse editie aangestreepte onbekende en niet in woordenboeken te vinden termen kon ik nu thuisbrengen. Het is jammer dat deze vertaling momenteel niet meer te krijgen is. Gelukkig zijn er wel een aantal Engelse en Amerikaanse edities voorhanden.
Call it Sleep is een roman over drie jaar uit het leven van een jongen, David Schearl. In die drie jaar (zes tot negen) beleeft hij alle dingen die andere kinderen van die leeftijd ook beleven; hij heeft zijn eerste seksuele ervaring met een buurmeisje in een kast, hij wordt er zich van bewust wat dood is (‘“Mamme?” “Ja?” “Wat doen ze als ze doodgaan?” “Wat?” herhaalde ze. “Ze zijn koud, ze zijn stil, ze sluiten hun ogen voor een slaap van eeuwige jaren”’), hij is bang voor oudere, kwaadaardige jongens, hij hoort spreken over God. David is een dromerig, bangelijk kind. Hij heeft geen broers of zusters of echte vrienden. Bovendien is zijn vader een paranoïde figuur die door Roth zo ontembaar levend op papier is gebracht dat je de angst van David voor zijn vader deelt zodra hij maar verschijnt. Maar die vader is ook een tragische, ontwortelde jood die in de sloppenwijken van New York geen bevredigend bestaan kan opbouwen en die evenals zijn zoon en zijn vrouw, eenzaam is. Ongetwijfeld heeft Roth in deze roman jeugdherinneringen verwerkt maar toch is het werk geen verkapte autobiografie.
| |
Hechte compositie
Het werk valt uiteen in vier delen. In het eerste deel, ‘De kelder’, beschrijft Roth in de eerste plaats de relatie tussen het kind David en de moeder Genya. Maar ook de vader en een collega van zijn vader, Luter, zijn bij het verhaal betrokken. Luter heeft meer dan gewone belangstelling voor Genya en David bemerkt dat, mede omdat hij bij Luters pogingen om zijn moeder het hof te maken, wordt betrokken. Luter zegt van David: ‘“Hij heeft
| |
| |
dezelfde bruine ogen als jij, heel mooie ogen, en dezelfde blanke huid”.’ Omgekeerd gebruikt Genya David als bescherming tegen Luter, iets dat de toch al sterke band tussen David en zijn moeder bekrachtigt. De belangstelling van Luter voor zijn moeder verschrikt David in hoge mate omdat hij aanvoelt dat Luter iets van zijn moeder wil dat lijkt op hetgeen een buurmeisje met hem wilde doen: ‘vies spelen’. Zo is de dreiging van ontrouw en daaraan gekoppeld de jaloezie van David het eerste motief in de roman. Los daarvan staat de rivaliteit tussen David en zijn vader. Albert Schearl vindt dat zijn vrouw te veel aandacht aan het kind schenkt maar deze mening van Schearl staat vooralsnog los van de dreiging van ontrouw met Luter.
In het tweede deel, ‘Het schilderij’, is Luter vervangen door tante Bertha. Met haar verdwijnt de dreiging van ontrouw in het heden maar verschijnt de dreiging van ontrouw van Genya in het verleden. David hoort flarden van een gesprek tussen zijn moeder en Bertha waaruit hij opmaakt dat zijn moeder lang geleden iets heeft gehad met een organist. Deze organist was vanzelfsprekend geen jood. Zo wordt het motief ontrouw uit het eerste deel verbonden met het jood-zijn.
In het derde deel, ‘De gloeiende kool’, wordt het jood-zijn verder uitgewerkt. David gaat voor het eerst naar de cheder.
In het vierde deel, ‘De rail’, worden nu alle motieven bij elkaar gebracht. Als parallel voor de verhouding tussen Genya en de organist is op het kinderlijke vlak het ‘vies spelen’ van de christelijke jongen Leo met een nichtje van David aanwezig. David is daar zo door geschokt dat hij naar de cheder rent en alles wat hij heeft opgevangen over de relatie tussen zijn moeder en de organist, opbiecht. De rebbe die het aanhoort, gaat naar de moeder van David om alles te vertellen en daardoor wordt, aangezien de vader van David het verhaal ook hoort, plotseling verband gelegd tussen de ontrouw, het geen jood zijn, en het verleden. Daar David een zoon zou kunnen zijn van de organist, symboliseert hij de drie motieven die nu met elkaar in verband zijn gebracht. Vandaar dat de agressie van zijn vader zich op hem richt.
Zodoende is Call it Sleep wellicht de eerste roman waarin de rivaliteit tussen zoon en vader die we gemakshalve Oedipus- | |
| |
complex noemen, wordt beschreven in een situatie waarin de zoon nog echt een kind is. Maar daarbij valt wel op dat het niet de zoon is die de vader wil doden doch dat de vader de zoon wil doden, overeenkomstig de door Jaap van Heerden in zijn boek Tussen psychologie en filosofie geopperde veronderstelling dat het Oedipuscomplex een projectie is van de vader in de zoon. Call it Sleep levert ruimschoots bewijsmateriaal voor deze veronderstelling want de vader van David behandelt het kind op bijzonder agressieve wijze lang voordat hij, op vage gronden, aanneemt dat het kind zijn zoon niet is. Dat hij zo grif gelooft dat David zijn zoon niet is, pleit ook voor de hypothese dat hij het kind eigenlijk haat omdat het tussen zijn moeder en hem instaat.
| |
Licht als symbool
Toch is niet alleen de hechte compositie - drie verschillende motieven die prachtig met elkaar in verband worden gebracht en van welk verband het kind David het symbool is - er de oorzaak van dat deze roman zo zeldzaam indrukwekkend is. In de eerste plaats zorgen de dialogen - het werk bestaat voor vijfennegentig procent uit dialogen - voor een ongemeen levendig beeld van joods en niet joods leven (hoe prachtig weet Roth bij voorbeeld de sfeer in een politiebureau te treffen) in New York. Bovendien vertelt Roth slechts bij hoge uitzondering iets op indirekte wijze. Zinnen die in kort bestek een heel tijdsverloop weergeven zijn zeer schaars. Aan het begin van deel vier vinden we een dergelijke zin: ‘Kalm waren de maanden voorbijgegaan.’ Meestal zitten we op de huid van de tijd en vertelt Roth precies wat er ogenblik na ogenblik gebeurt zonder versnellingen of weglatingen zoals zoveel andere schrijvers.
Voor nog meer reliëf zorgen de stille echo's in de roman. Als David witte sneeuw heeft gezien betreurt hij het dat de witte sneeuw besmeurd wordt. Maar later besmeurt David zelf een wit tafellaken met rode bietensoep en zo'n tweede scène krijgt meer reliëf na Davids simpele meditatie over witte sneeuw. Je kunt dan beter begrijpen waarom hij het zich zo aantrekt dat hij rode vlekken maakt op het tafellaken.
| |
| |
Maar noch de hechte compositie, noch de stille echo's verklaren toereikend waarom Allen gelijk heeft als hij zegt dat Roth ons dompelt in de geest van een kind op een direktere en onverzoenlijke wijze dan enige andere romanschrijver. Dat Roth zijn critici zulke woorden ingeeft moet vooral geweten worden aan de concentratie op één zintuiglijk waarneembaar iets dat in duizenderlei vormen kan verschijnen: licht, en dat, indien het er niet is, zorgt voor datgene waar alle kinderen in de leeftijd van David (en jonger) het meest bang voor zijn: duisternis. Al in de eerste zin van de roman spreekt Roth over het kijken van David naar ‘blinkende koperen kranen die zo ver glansden’ en vaak is zijn beeldspraak doorschoten met aan vuur of licht herinnerende metaforen. ‘De eerste snee in een biet was alsof je een deksel van een heel kleine kachel aflichtte.’ Bovendien gebruikt vooral Genya, die ontroerendste en mooiste moederfiguur uit de wereldliteratuur, veel met licht in verband staande beelden: ‘“Mijn grootmoeder was heel klein, heel teer en zwak. Het licht scheen door haar handen als door een waaier”.’ Verderop, na wat wellicht het aangrijpendste gesprek over doodgaan is tussen moeder en kind wat ooit is opgetekend, zegt ze: ‘“Ik kan maar beter die kaarsen aansteken voor je soms nog een engel ziet,”’ en dan vervolgt Roth met de volgende beelden: ‘De lucifer raspte over het schuurpapier, vlamde op, en David merkte nu hoe donker het geworden was. Eén voor één stak ze de kaarsen aan. Het vlammetje kroop dronken langs de pit omhoog, werd rustiger, verleende het onwrikbare koper eronder een zachte tint, straalde op iedere knoest van de knapperige gouden korst van het brood op het servet. Schemerlicht verdween, de keuken straalde. De dag die begonnen was met werk en onrust, bloeide nu op in kaarslicht en Sabbat.’
In het eerste deel is het licht vooral verbonden met de moeder van David en in het tweede deel, in het verlengde daarvan, met het schilderij dat zij gekocht heeft en dat koren voorstelt. Zij koopt het omdat het haar aan het koren in haar geboorteland herinnert en zodoende is het licht ook verbonden met haar verleden. In het derde deel is het licht verbonden met het joodse geloof omdat één passage uit het bijbelboek Jesaja diepe indruk op David maakt. Het is het gedeelte waarin verteld wordt dat
| |
| |
Jesaja rein zal zijn als zijn lippen zijn aangeraakt met gloeiende kool. In het vierde deel vinden we dan de apotheose van het lichtmotief als David, na uit het huis te zijn gevlucht, kortsluiting maakt op de voedingsrail van de tram. Het verblindende licht wat daarvan het gevolg is, als mede de verbranding van Davids voeten die het veroorzaakt, vat alle verspreide motieven die met licht in verband stonden samen zoals de motieven ontrouw-verleden-jood-zijn samengevat werden in de persoon van David.
Maar Roths grootste prestatie is toch het vermogen alle personen, ook de kinderen die maar even optreden, via dialogen tot leven te wekken. Soms is zo'n persoon al na de eerste zin die uitgesproken wordt voor de lezer aanwezig. Zo introduceert Roth tante Bertha met de zin: ‘“Ach,” zei ze. “Ik zie er net uit als twee botervaatjes op elkaar”.’ Hoewel Roth haar ook prachtig beschrijft (‘Haar benen kwamen zonder het voordeel van enkels in haar schoenen terecht’) zijn het niettemin vooral haar scheldpartijen die haar voor de lezer doen leven (‘“Ach, groen stuk ongeluk dat ik ben, het vuil van Oostenrijk zit nog onder de nagels van mijn tenen en ik duik al een museum binnen”. Ze begroef haar neus onder haar oksel. “Bah, ik stink”’).
Het vreemde is dat David de enige persoon is in de roman die niet via zijn eigen woorden tot leven gewekt wordt. Hij vraagt hoofdzakelijk en luistert naar wat anderen zeggen, hij leeft alleen maar als onvolledige spiegel van wat er om hem heen gebeurt en als opvangcentrum voor alle lichtverschijnselen die in zijn omgeving opvallen. Vooral door zijn gevraag staat de moeder van David voor ons als een wonderlijk wijze, gelukkige vrouw; de enige betrouwbare en liefdevolle figuur in de wereld die ‘geschapen was zonder dat er aan David gedacht was’. Omgekeerd is ook voor haar David het enige dat zij heeft en dat is er wellicht mede de oorzaak van dat zij altijd zo serieus antwoord geeft op zijn typisch kinderlijke vragen die evenwel de essentie van het leven raken. Zo vraagt hij aan haar: ‘“Wie is God, Mamma?”’ En dan antwoordt ze - en zo iets vergeet je ook nooit meer - ‘“Dat vraag je ook telkens weer precies de juiste persoon”, glimlachte ze. “Ik zal je vertellen wat een vrome vrouw in Veljish mij vertelde toen ik nog een klein meisje was. En dat is
| |
| |
alles wat ik weet. Ze zei dat Hij lichter was dan de dag lichter is dan de nacht. Begrijp je? Maar ze zei er altijd nog bij als het donkerste van middernacht licht genoeg was om te zien of een zwarte haar sluik of krullend is”.’
Ik kan begrijpen waarom Roth na Call it Sleep gezwegen heeft. Je kunt een dergelijke roman immers nooit meer evenaren, laat staan overtreffen. Maar geen schrijver die zich zelf respecteert zal een stap terug willen doen. Ook Roth heeft dat niet gekund. Hij laat Genya zeggen: ‘“Alleen de vaart van kraanvogels op de hoogtepunten van hun vlucht is de moeite van het rekenen waard. De rest is lawaai op Purim”.’ Zeker is dat alle andere romans over kinderen lawaai op Purim genoemd kunnen worden, vergeleken met deze evocatie van drie jaar uit het leven van David Schearl.
|
|