| |
| |
| |
De zeepokken van Dick Hillenius
Als mijn vader een gekookt ei voorgezet kreeg, nam hij, waar hij ook was, het ei met de rechterhand op en sloeg het, de puntige zijde naar zijn gezicht toegewend, op zijn voorhoofd kapot. Op deze wijze maakte hij een begin met het pellen van een ei. Wellicht was dit gedrag ontstaan als een grap of uit het verlangen anders te doen dan anderen, een verlangen dat zijn gehele gedrag kleurde. Maar in de loop der jaren was het een volkomen stereotype reactie geworden op de prikkel gekookt ei, een ingeslepen vast motorpatroon. Hij kon niet anders meer. Zelfs als hij een foto zag van een ei bracht hij de rechterhand naar het voorhoofd. Blijkbaar is in het menselijke organisme tot op zekere hoogte vastgelegd dat handelingen die vaak herhaald worden steeds eenvormiger gaan verlopen naarmate de mens ouder wordt. Ook de onvermijdelijkheid van de optredende reactie is kenmerkend voor het verouderingsproces. Bovendien verdwijnt alle franje, alle bijkomstigheden worden langzaam afgeleerd. Niet alleen dichten is afleren, zoals Bloem heeft gezegd, maar leven zelf. Vooral als je nog kind bent, valt het je op hoe verstard de wereld der volwassenen is, in daad en zelfs in woord. In de romans van Dickens vooral zijn honderden vaste motorpatronen van mensen beschreven, één van de redenen waarom je, als je romans van Dickens leest, voor enige tijd de wereld kan zien met de onbevangenheid van een kind, iets dat niet hoog genoeg geschat kan worden.
Maar niet alleen een verouderd menselijk organisme vertoont hoe langer hoe meer stereotype gedragingen, ook de evoluerende diersoort waarvan het milieu gelijk blijft, gaat hoe langer hoe meer vaste, gefixeerde gedragspatronen vertonen. Ook op het gebied van gedrag is de ontogenie vaak een recapitulatie van de fylogenie. Hoe constanter het uitwendig milieu, des te meer reflexmatige verstarring. Een zeer constant milieu is de zee maar het meest constante milieu in het dierenrijk is het milieu van de parasiet, het dier dat in bloed, darmen, longen of spieren van een
| |
| |
ander dier leeft. Als je in een spier zit, hoef je je geen zorgen te maken over verandering van temperatuur of vochtigheidsgraad, geen angst te hebben voor roofvijanden. Bij parasieten is inderdaad in het algemeen meer verstarring te constateren dan bij andere diersoorten. Waarom die verstarring? Economie van het organisme? Een simpel gevolg van de tweede hoofdwet van de thermodynamica? Het is niet zo eenvoudig om hier antwoord op te geven maar iedereen zal kunnen begrijpen dat reflexmatig handelen toch ook grote voordelen met zich meebrengt. Stel je voor dat je, elke keer als je wilt gaan fietsen, eerst weer zou moeten bedenken hoe je moet opstappen: eerst de voet aan de trapper of eerst de hand aan het stuur, eerst de buik naar voren of het hoofd omhoog. Het grappige van allerlei handelingen die je zonder nadenken na een leerfase kunt uitvoeren, schaatsen, fietsen, zwemmen, is dat je ze nooit meer afleert - ze zijn, zoals dat heet, irreversibel aanwezig. Heb je ze eenmaal aangeleerd dan liggen ze net zo vast in het organisme verankerd als een starre, instinctmatige handeling van een insekt.
Het paradoxale is nu dat het werk van Dick Hillenius, door zovelen aangevallen omdat hij zo gemakkelijk van dier naar mens zou redeneren, juist op het gebied van instinctief gedrag het meest krachtige verzet levert tegen instinct, sleur, reflexmatig handelen dat mij bekend is. Alles wat hij heeft geschreven is een doorlopend protest tegen verstarring, vastraken, vastzitten, tegen geconditioneerd reageren op prikkels. Men kan het soms al uit de titels van zijn werken aflezen. Tegen het vegetarisme is niet een schotschrift tegen planteneters maar een verzameling gedichten, essays en aforismen tegen een geworteld, plantaardig bestaan. En wanneer ontstaat dat verstarde bestaan? Als men in veiligheid wil komen, als men rechtlijnig wil gaan leven als een parasiet in een darmkanaal. Vandaar die Groeiende onwil om ooit nog in veiligheid te komen, vandaar Een klein apparaat tegen rechtlijnigheid. Het werkt verhelderend om de poëzie en de essays van Hillenius te bestuderen vanuit dit gezichtspunt: men kan dan het verzet tegen het vegetarisme, dat is tegen het instinct, de reflex, de sleur, overal ontdekken, zelfs in de meest afgelegen schuilhoeken van zijn aforismen. Eén van die schuilhoeken is wel de opmerking op pagina 125 van Tegen het vege- | |
| |
tarisme dat het in een rijdende trein niet mogelijk is de blik gelijk met de snelheid van de trein mee te laten gaan. De blik blijft altijd wel even rusten op een bepaald punt in het landschap. Is dat een bezwaar? Hillenius vindt blijkbaar van wel. Vreemd is dat want wat zou er tegen kunnen zijn dat de blik soms even op een reiger, een boom, een mooi meisje gevestigd blijft? Maar de blik laten rusten is al een eerste begin van vastzitten, van vegetarisme, een eerste aanzet tot worteling. Ook de lof van het slechte geheugen, tweemaal bezongen in Tegen het vegetarisme, moet begrepen worden tegen deze achtergrond. Immers een goed geheugen is de basis voor een plantaardig bestaan. Wie onthoudt hoe hij vroeger op bepaalde prikkels heeft gereageerd, verliest zijn onbevangenheid, raakt geconditioneerd. Bij Hillenius wordt het verzet tegen het vegetarisme ook in verband gebracht met creativiteit. Creativiteit zou volgens Hillenius meestal het produkt zijn van een slecht geheugen. De kunstenaar moet wel iets nieuws verzinnen want al het voorgaande is hij vergeten. Dit past goed in deze filosofie van het verzet tegen het voorgaande maar het is allerminst juist dat creativiteit en slecht geheugen meestal samengaan. Mozart was in staat na eenmaal luisteren een heel werk van Allegri op papier te zetten, een fenomenale prestatie van het geheugen en toch was Mozart wellicht het meest creatieve genie dat ooit heeft geleefd.
Hetzelfde verzet tegen het instinct proef ik in de opmerking in Het romantisch mechaniek (pag. 32) dat er per individu geen ‘joy for ever’ bestaat. Zou dat wel bestaan, zou één individu een leven lang van één bepaalde vrouw, één bepaalde dichter, één bepaalde componist houden dan zou ook dat al weer duiden op plantaardigheid, vastzitten. Ook hier lijkt het me toe dat Hillenius' instinctieve verzet tegen het instinct zijn oordeel kleurt. Sinds ik op mijn vierde jaar voor het eerst een stukje Bach hoorde, houd ik mateloos veel van zijn muziek en ik kan mij niet voorstellen dat het ooit anders zal worden: het is, gek genoeg, de enige werkelijk constante factor in mijn leven. Maar volgens Hillenius kan zo iets eigenlijk niet en is een huwelijk wel goed mits de rest van het leven uit overspel bestaat. Het verzet tegen het instinct gaat bij Hillenius zelfs zover dat hij op pagina 114 van Tegen het vegetarisme vertelt dat hij geprobeerd heeft om
| |
| |
elke vorm van sleur uit zijn leven te verbannen. Maar hij geeft in deze korte aantekening wel toe dat sleur toch ook een redmiddel kan zijn. Het is de eerste concessie aan het vegetarisme die in zijn werk te vinden is; later zullen er nog vele volgen. Dat maakt zijn werk ook zo boeiend: er zijn steeds momenten waarop hij juist het zitten blijven verheerlijkt en vaak heb ik mij daarbij afgevraagd of hij zelf niet bemerkte dat hij op die plaatsen een pleidooi hield vóór het vegetarisme. ‘De nieuwe klassenstrijd is die tussen bewegenden en zitters’ zegt hij in Het romantisch mechaniek. Maar die strijd wordt nu juist in zijn werk uitgevochten, al doet Hillenius het voorkomen alsof hij zelf volledig aan de kant van de bewegenden staat. De schaarse pleidooien voor vegetarisme geven een eigenaardige spanning aan zijn werk, het zijn dissonanten die niet tot consonanten willen oplossen. Op pagina 250 van Het romantisch mechaniek schrijft Hillenius dat het de onopgeloste tegenstellingen zijn die de kunstenaars prikkelen tot synthese. Ik meen dat de onopgeloste tegenstelling die het werk van Hillenius bevat en in feite veroorzaakt, de tegenstelling is tussen bewegen en zitten blijven, in al zijn vormen. Op het eerste gezicht lijkt Hillenius wel voorgoed en eenzijdig voor het bewegen partij te hebben gekozen maar een bewogen pleidooi voor een plantaardige conceptie van het leven levert bij voorbeeld het boekje De beestachtige bronnen van het geweld. Als ons agressieve gedrag inderdaad ‘beestachtig’ van oorsprong is, instinctief naar aard en aanleg, valt het als zodanig onder de noemer van het zitten blijven. Ook Hillenius' vele bespiegelingen over territoriaal gedrag vallen daaronder: wat is nu plantaardiger dan een eigen ruimte te claimen waarbinnen men veilig kan wonen, leven, paren en werken? En wat is schrijven anders dan plantaardig leven? Men moet, wil men kunnen schrijven, er heel letterlijk bij gaan zitten. Maar ook hier is duidelijk dat zelfs het proces van het schrijven de onopgeloste tegenstelling in het werk van Hillenius weerspiegelt want hij gaat er wel voor zitten maar liefst zo kort mogelijk, getuige het feit dat zijn werk grotendeels bestaat uit korte stukjes, aforismen, gedichten, kortom schrijfsels waarvan de stoelzitting niet heel warm kan worden.
Maar het mooiste pleidooi in het werk van Hillenius voor
| |
| |
instinct is te vinden direkt onder de opmerking over de klassenstrijd tussen de bewegenden en de zitters die ik zoëven aanhaalde. Hij vertelt in dat fragment over een bijeenkomst waarbij, volgens voorschrift van Satie, zijn compositie Vexations achthonderdveertig keer gespeeld zou gaan worden. Als het stukje honderdzeventien keer gespeeld is, maakt de kroeghouder er een eind aan. Wat schrijft Hillenius nu? Hoera, de langdurige zit was afgelopen? Nee. ‘Een ellendig gevoel van frustratie. Ik was nog lang niet aan het eind, nog steeds nieuwsgierig. Ik had graag iemand de hersens ingeslagen.’ Van ieder ander zou zo'n opmerking mij al verbazen want ik weet absoluut zeker dat ik zelf niet in staat zou zijn om meer dan twintig keer naar Vexations te luisteren (honderdzeventien keer luisteren zonder onderbreking naar hetzelfde stuk: het lijkt me dat zelfs werken als de Chaconne of Passacaglia van Bach mij dan zouden gaan ververvelen!) Maar dat juist Hillenius die zich zo welsprekend en zo intensief verzet tegen alles wat maar ruikt naar niet bewegen, gefrustreerd raakt als hij nog maar honderdzeventien keer van de voorgeschreven achthonderdveertig keer heeft stilgezeten, vind ik ongelofelijk merkwaardig. Hoe moeten we dat nu verklaren? Is het denkbaar dat de herhaling van juist dit stukje een soort mystieke sfeer bewerkstelligt? Maar voor alles waar je langdurig naar kijkt of luistert, geldt dat er een moment komt waarop er een soort bewustzijnsverwijding optreedt. En die bewustzijnsverwijding heeft tot gevolg dat je op je plaats gekluisterd blijft. Maar dat moet Hillenius juist verfoeien; van ‘uitgevaste mystici’ moet hij ook niets hebben.
Het kan ook zijn dat Hillenius dit stukje achthonderdveertig keer wilde horen omdat Satie het voorschrijft. En Hillenius houdt zoveel van Satie dat een dergelijk voorschrift via de liefde wet wordt. Toch is dan het houden van Satie merkwaardig. Hillenius klaagt in zijn werk ook over mensen die altijd maar weer Bach of Brahms willen horen. Maar daarmee is toch in tegenspraak dat hij zelf maar niet genoeg van Satie kan krijgen.
| |
Reizen
Wat is nu de beste manier om reflexmatig handelen tegen te
| |
| |
gaan? Variatie in uitwendige omstandigheden. Hoe bereik je dat? Door te reizen, vooral door te reizen. En toch zegt Hillenius op pagina 258 van Het romantisch mechaniek: ‘Reizen is aan alle kanten fout.’ Maar fout of niet: hij doet het voortdurend zoals duidelijk uit al zijn werk valt op te maken. En dat is ook begrijpelijk want niets geeft je zo je onbevangenheid tegenover, het openstaan voor alle prikkels terug als reizen. Maar het gevolg van reizen is wel dat je, als je terug bent, je alles nog levendig herinnert van je reis. Ik herinner mij van de verstreken jaren vooral de reizen die ik erin gemaakt heb, het zijn de bossen in een landschap waarin verder alleen maar bomen in open ruimtes oprijzen. Maar een en ander betekent wel - en hiermee stuiten we niet alleen op een paradox in het denken van Hillenius maar op een paradox in het algemeen - dat die prikkels waarop je het meest onbevangen reageert, je ook het langst bijblijven. En daardoor beïnvloeden ze de toekomstige onbevangenheid in ongunstige mate. Hoe sterker het effect van een prikkel, des te groter de kans dat op vergelijkbare prikkels in de toekomst niet meer zo krachtig zal worden gereageerd. De vorige prikkel heeft al een stukje reactievermogen doodgemaakt. In zijn meest extreme vorm valt dat waar te nemen bij het verschijnsel inprenting. Jonge ganzen die uit het ei komen volgen het eerste bewegende voorwerp dat zij zien. Meestal is dat de moeder maar het kan ook een mens zijn of een bewegend voorwerp. In dat geval zijn de ganzen ‘fout’ ingeprent. Die fout kan niet meer ongedaan worden gemaakt. Een prikkel, bewegend voorwerp of mens, heeft voor altijd een stukje reactievermogen doodgemaakt. We kunnen in het midden laten of er zich bij mensen soortgelijke verschijnselen kunnen voordoen maar het is me uit eigen ervaring wel bekend dat, naarmate ik sterker op iets reageer des te geringer later hetzelfde effect is van die prikkel. Maar voor dat effect komt iets in de plaats. Je wordt wel ontroerd of aangegrepen door de zelfde prikkel maar dan omdat je je herinnert hoe ontroerd je was toen je voor de eerste maal iets bepaalds meemaakte. Vaak is evenwel de ontroering niet meer dan een zwakke echo van de vroegere ontroering, je herinnert je zelf weemoedig hoe groot de indruk was die hetzelfde verschijnsel vroeger op je maakte. Niets maakt zo treurig als de ontdek- | |
| |
king dat je geleidelijkaan het vermogen verliest om met dezelfde intensiteit te genieten en ontroerd te zijn door prikkels - landschappen, muziek, poëzie - als vroeger. Zoals je als kind leest, zo lees je later toch nooit meer. Wat je als kind onderging bij het zelf spelen van een Inventione van Bach, dat kun je je later zelfs nauwelijks meer voorstellen. Er is eenvoudigweg afstomping, gewenning, habituatie - er valt weinig tegen te doen. Eén mogelijke vorm van verzet is creativiteit, de poging om het reactievermogen op de prikkels te herstellen door ze te ontdoen van aangroeisels, door je ze weer te herinneren in hun ‘eigen, oorspronkelijke staat’. Daar is allereerst een goed geheugen voor nodig want je moet je kunnen herinneren hoe het precies was. Creativiteit is het gevolg van een goed geheugen.
Maar dit is niet de wijze waarop Hillenius de afstomping te lijf gaat. Zijn werk is stellig ook een verslag van de pogingen om aan de gewenning te ontkomen en het is duidelijk dat het hem goed lukt. Zijn gedichten hebben een spontaniteit, een frisheid van de eerste indruk die onbedorven is door reflectie maar daardoor ook een zekere structuurloosheid. En wat men verder ook van hem leest: het is nooit verstard, nooit verdroogd tot manier, er gaat voor alles een eigenaardig stimulerende werking van uit, het activeert je zoals gluthathion een zoetwaterpoliep activeert. Je zou erover willen discussiëren, commentaar willen leveren, je wilt tegenspreken, je wilt zeggen: dat heb ik nu ook altijd al gedacht, alleen heb ik nooit kans gezien het zo te formuleren en je wilt ook zeggen: daarmee ben ik het nu helemaal niet eens. Ik verbaas me er bij voorbeeld over dat Hillenius goede woorden over heeft voor het verschijnsel detectiveroman. Dat is pas echt zitten blijven: altijd weer dezelfde vervelende intriges, dezelfde kleurloze personen, dezelfde formules.
Schrijven is voor mij, anders dan voor Hillenius, een poging om te herbeleven, om de indruk van eens weer terug te vinden, om de verloren onbevangenheid opnieuw te herstellen. In essentie is dat hetzelfde als Hillenius' jacht op prikkels die zo nieuw moeten zijn dat je er niet anders dan onbevangen op kunt reageren. Maar hoe groter de onbevangenheid, des te meer geldt dat weer een stukje reactievermogen is doodgemaakt, juist omdat de prikkel zoveel effect sorteerde. Daarom is het voor mij niet het
| |
| |
belangrijkste zoveel mogelijk nieuwe dingen te ervaren - en dus mijn onbevangenheid steeds meer in te perken - maar om de belevingen van vroeger terug te halen, om de onbevangenheid van een welhaast kinderlijk vermogen tot ervaren van de werkelijkheid in oude luister te herstellen.
Het is opvallend dat Hillenius juist voor die vormen van kunst waarbij het je zelf herinneren hoe het vroeger was, weinig begrip toont. In de poëzie van oude mensen vind je dat herinneren vaak terug. Volgens Hillenius verarmt poëzie bij het ouder worden (Tegen het vegetarisme, pag. 107) maar dat is niet in het algemeen juist. Vestdijk heeft er al op gewezen dat bij veel dichters na een jeugdperiode waarin goede poëzie ontstond een periode van zwijgen volgde die weer gevolgd werd door een periode van uitbundige creativiteit. Hij geeft als voorbeeld Boutens. Maar ook bij Thomas Hardy vind je hetzelfde. Bij Hardy is juist de ouderdomspoëzie bijzonder mooi (en hij was toen al voorbij de zeventig) omdat in die poëzie ook weer gepoogd wordt om de verloren tijd terug te vinden. Dit A la recherche du temps perdu schijnt Hillenius weinig aan te spreken. Over Proust heeft hij bij mijn weten nooit geschreven. Juist bij Proust heeft het herbeleven van lang vervlogen ontroeringen via de memoire involontaire een bijna metafysische betekenis, is het iets dat het leven zoal geen zin dan toch diepgang verleent. Zelfs onprettige herinneringen kunnen, als ze onverwacht via bij voorbeeld een geurassociatie in het geheugen opduiken, een sterk geluksgevoel veroorzaken. Dat is zo bij Proust en ook bij de in zo menig opzicht met Proust verwante Vestdijk. Roel Starmans' herinneringen aan Jantine Schurink zijn niet onverdeeld prettig en toch voelt hij zich heel gelukkig als hij haar stem weer hoort (begin van Zo de ouden zongen). Het ligt voor de hand dat Hillenius die juist verlangt naar het bezitten van een derde oog, een derde zintuig erbij om de wereld weer onbevangen te kunnen waarnemen, alleen maar afwijzend kan reageren op het werk van Vestdijk. En dat is inderdaad het geval getuige de geestige opmerking op pagina 131 in Tegen het vegetarisme. Vestdijk zou alleen maar over de liefde schrijven in de vorm van ‘je huid pakt lekkerder dan van Greet maar je moet iets aan je tanden doen’. Zo is er ook in het denken over en reageren op kunst bij Hillenius een mate
| |
| |
van voorspelbaarheid die niet strookt met zijn ‘in beweging willen’ blijven. Ook de dichter Vestdijk kan in de ogen van Hillenius geen genade vinden. Op het gebied van muziek ligt het voor de hand dat Hillenius afwijzend zal reageren op componisten in wier werk het herbeleven, het terugzoeken van de onbevangenheid tegenover vroegere belevenissen een grote rol speelt. Bij een componist als Richard Strauss is dat zeker het geval. Zodra in een operatekst of een gedicht sprake is van verliefdheid komen bij Strauss de mooiste klanken te voorschijn (Trio uit de ‘Rosenkavalier’, ‘Arabella’, ‘Capprichio’, en zo vele prachtige liederen, ‘Ständchen’ en ‘Traum durch die Dämmerung’ voorop). Ook bij Strauss is dit typisch het zoeken naar de verloren tijd want hij heeft nooit enige affaire gehad met andere vrouwen nadat hij, op jeugdige leeftijd al, getrouwd was. Maar wat zegt Hillenius over Strauss? Muziek met veel minder ruggegraat. Dat hoeft natuurlijk nog niet te betekenen dat het daarom minder goed is: de wereld van de ongewervelden is veel rijker, uitbundiger, vertakter, veelzijdiger dan de wereld van de gewervelden.
In allerlei vormen keert bij Hillenius die tegenstelling tussen bewegen en zitten blijven terug. Als hij over Darwin schrijft, komt telkens het beeld omhoog van de zeepok met een stadium van vrij rondzwemmen en een sessiel stadium waarbij de zeepok op één plaats blijft, ja vastzit. Zo ook het leven van Darwin: één grote reis, de rest van zijn leven niet meer in beweging te krijgen. Juist het feit dat Hillenius daar zo de nadruk op legt heeft diepere betekenis. Het hangt samen met de essentie van zijn werk.
De onopgeloste tegenstelling in het werk van Hillenius is het meest kernachtig vastgelegd in een aantekening over Schubert: ‘Ik hoorde indertijd Gilels, Russisch pianist, een sonate van Schubert spelen. Ongelooflijk mooi. Maar ik kon niet vergeten dat hij er waarschijnlijk langer op gestudeerd had dan de hele Schubert leefde.’ Wat staat er niet in die opmerking! Onderhuids wordt grote bewondering voor Schubert uitgesproken. Ongetwijfeld is er ook een element van jaloezie in omdat Gilels dat zo mooi kan spelen en Hillenius nog niet maar die jaloezie wordt gerelativeerd door de opmerking dat Gilels er zo lang op heeft moeten studeren. En met die opmerking wordt tegelijker- | |
| |
tijd in de vorm van een prachtig understatement verdriet uitgesproken over het feit dat Schubert maar zo kort heeft geleefd. Maar los van dit alles is ook deze opmerking een poging de tegenstelling tussen bewegen en zitten blijven op te lossen. Want wat moet je doen als je een sonate van Schubert zo mooi wil spelen? Heel lang oefenen, dat wil zeggen, heel lang blijven zitten. Langer dan Schubert leefde. Toch is dat de enige manier om het zo te krijgen dat het ‘ongelooflijk mooi’ klinkt, dat wil zeggen de enige manier om het zo te krijgen dat men een ander ermee in beweging brengt, ontroert. Gilels heeft de prikkel tot vervelens toe moeten herhalen en was toch in staat om het ‘ongelooflijk mooi’ te spelen. Dat kan niet, dat is ondenkbaar in de filosofie van Hillenius waarin centraal staat dat je in beweging moet blijven om ontroerd te worden: Maar het resultaat van Gilels' spel toont dat het wel kan, heel goed kan zelfs. Juist een plantaardig bestaan heeft de grootste resultaten tot gevolg. Op de klip van deze paradox leidt Hillenius telkens schipbreuk. Zijn werk bestaat uit pogingen de wrakstukken geordend aan land te brengen.
|
|