Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal(1990)–P.J. Harrebomée– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [C] Condemneren. Die een ander blameert, condemneert zich zelven. (Zie blameren.) Consenteren. Die zwijgt, consenteert.Ga naar voetnoot10 Converseren. Daar men meê converseert, Daar men van leert.Ga naar voetnoot11 voetnoot10 de Brune bl. 324. Euphonia bl. 514. v.d. Hulst bl. 7. Sermoen bl. 50. v. Hall bl. 253, 283-286. voetnoot11 (Sartorius tert. VI. 75.) Vorige Volgende