Woord vooraf
Hoewel het gebruikelijk is om in het voorwoord van een dissertatie te verklaren dat men deze onderneming nooit op eigen kracht tot een goed einde had kunnen brengen, blijft het schrijven van een proefschrift per slot van rekening een ‘eenzaam avontuur’. Dit laat onverlet dat men een dergelijk karwei niet in een vacuüm volbrengt, en zowel voor het product als voor de producent is dit maar wel zo heilzaam. De informele contacten met mijn collega's op de Leidse vakgroep Nederlands, waar ik vanaf eind 1993 tot begin dit jaar in dienst was, zijn door mij over het geheel genomen als plezierig en stimulerend ervaren. Ditzelfde geldt voor de samenwerking met mijn promotores, Frits van Oostrom en Jan van Herwaarden. Mijn bijzondere erkentelijkheid gaat uit naar mijn oud-collega, buurvrouw en beschermengel Boukje Thijs, die eigener beweging de tijd en moeite heeft genomen om het gehele manuscript op ongerechtigheden na te pluizen.
Dit proefschrift vormt de kroon op bijna vijf jaar werk. Naast hoogtepunten heeft mijn bestaan als aio ook de onvermijdelijke dieptepunten gekend, die op de keper beschouwd misschien niet allemaal even onvermijdelijk waren. Gelukkig heb ik altijd vrienden en vriendinnen bereid gevonden om mij tijdens een van mijn dips een luisterend oor te lenen. Naast Boukje Thijs wil ik hier uit mijn werkomgeving Saskia Hageman noemen, de secretaresse van mijn promotor, alsmede mijn kamergenote Olga van Marion. Bij het schrijven van mijn proefschrift heb ik bovenal veel steun gehad aan mijn ouders, zonder wier morele en materiële bijstand het voorliggende werk misschien nooit voltooid zou zijn. Het is dan ook aan hen beiden dat ik mijn ‘proeve van bekwaamheid’ in het wetenschappelijk ambacht wil opdragen.