Geachte Muizenpoot en achttien andere gedichten(1966)–Fritzi ten Harmsen van der Beek– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 33] [p. 33] [Interpretatie van het uitzicht.] Interpretatie van het uitzicht. Verschillende bomen in deze verdoemde tuin stellen godzijdank nog perk en paal aan een oude man die daar gedurig rond loopt, zonder hoed, zwart als een krent in grauw gebak van licht en landschap, ja een man van ziekte. Zwak maar taai en onbeschoft. Hij draait, de afgeleefde kreeft, in kringen om mijn vijvers, der seizoenen dolle dolle naald deert hem, verstokter, blijkbaar niet. En de verlegen bleke regen al weggebleven is, de doorluchtige wind, voortvluchtig, in het geheime hout ontweken. En heerst verwildering alom en willekeur haakt bladerloos aan de ontdane hagen waarlangs aarzelend zijn zachte schunnige verwoesting vaart. En niemand kan hem keren waar hij zeverend door mijn bezeerde heesters breekt [pagina 34] [p. 34] en bevend speeksel kwijlt langs mijn beleefde kleine twijgen. Van de vlugge lustige vogels geen hulp meer te verwachten is nu de heilige reiger zelfs al ochtendlijk is uitgeweken achter de geschonden horizon. Het is te hopen dat de mooie rode autobus die alle oude mensen later af komt halen, hem nu spoedig over rijdt naar ongenadiger terreinen, naar jachtvelden van eeuwig asfalt, waarin overal verchroomde bakken voor zijn rochels en de uitgekauwde stompen van zijn stinkende sigaren. Want al mijn vijvers liggen dicht, mijn paadjes raken zeer vertrapt, de schuwe schepselen hebben mijn struikgewas verlaten, mijn heerlijkheid ligt braak. O keer, keer welluidende wind, verliefde regen weer tot aan mijn haveloze heuvelen Vorige Volgende