Een suyverlick boecxken begrypende alle de gheestelicke liedekens(1617)–Thonis Harmansz. van Wervershoef– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Een Gheestelick Liedeken. STerven du krenckste my den moedt, Du bedroefste my mijn sinnen, Hoe wee dat my sterven doet Nochtans wil icket beghinnen. Ghy zijt daer eenich en alleen Dat ick heb wtverkoren: Daer ick de werelt om hebbe versmaedt Ende al haer toe-behooren. Mijn lieffelick Lief, mijn wtverkoren, Hoe sal icket beghinne beghinnen? Wilt my dat sterven maken wijs Ende helpt my doch volbringhen. Die strijdt is menichfout Het dunckt my zijn onmoghelijck Dat ick ten eynde komen soud' Ist dat ghy my in desen strijdt beswijckt, Hoe icket beghinne het gaet teghen spoedt Waerom ick my niet verblyden mach, [Folio E6r] [fol. E6r] Sal ick dus derven dat groote goedt Datmen met sterven verkrijghen moet. Nu wel op 'tis meer dan tijdt Het sal hier op een sterven gaen: Willen wy hier namaels in vreuchde zijn Zoo moeten wy ons selver te gronde wtgaen. Ick wil beghinnen met vrijen moedt Ende gheven my ghevanghen der minnen, Al soudet my kosten vleys ende bloedt Dat margh wt mynen beenen. Siet hoe vrolick zijn sy nu Die hier voormaels hebben gheleden, Sy leden veel liever tot t'eynde der werelt Eer dat sy 'tminste loon ontbeerden. Hierom en laet ons niet ontsien Hoe onversiens dat het lyden komt, Het sal noch komen in korter tijt Dattet ons met vreuchden sal worden gheloont. Als alle lyden hier komt ten eynde Ende wy komen boven in't Hemelsche Landt, Zoo sullen wy ons verblyden Mette Enghelen in den hemelschen soeten sanck. Vorige Volgende