Van Japan
(1775)–Onno Zwier van Haren– AuteursrechtvrijAchtste onderzoek.
| |||||
[pagina 86]
| |||||
China tegen over Japan leggende: Die plaats scheen ons noodzaakelyk om eenig middel te zoeken om in Japan te dringen, alwaar men zegd dat de Christelyke Godsdienst tot nog toe in weesen is gebleeven, niettegenstaande de schrikkelyke vervolgingen die zedert zo lang die Kerk verstooren. Men ziet dat deese Zendelingen van de uitroeying van 't Christendom in Japan gansch niet overtuigd waren. Het tweede dat hier toe betrekkinge heeft, is 't gebeurde ten tyde als de zes Mannen van verscheidene Natien in 't jaar 1704 tot Nangazacki gevangenen gebragt de Japanners ongerust maakten, gelyk reeds is verhaald: en waar uit wy hier meenen te moogen gissen, 1. dat de Grooten in Japan nog in de zelve schroom waren van in 't allerminste gemengd te zyn in zaaken welke Christenen kunnen raaken; 2. dat de Wet van de vyf huisen, hoe weinig uitgevoerd, egter nog in weesen, en gevreesd, was, dewyl men voor die menschen expresse hutten op hare reys na de gevangehuisen van Nangazacki, bouwde, behalven, dat ten 3. een diergelyke loots op zig zelven staande, en met wachten bezet, het wisse middel was om alle ommegang tusschen hen en Japanse Christenen te beletten, en eindelyk ten 4. dat de Jesumi dat jaar nog in gebruik zynde, men toen ook nog in Japan zelve geloofde dat 'er Christenen in 't Ryk waren. Want het is bezwaarlyk zo veele, en zulven voorbehoedzaamheeden, in eene diergely Natie, te veronderstellen, allen gegrond op de vrees van toekoomende nieuwe bekeeringen. Dog het volgende geval zal myne gedagten kaarder uitleegen. Johan Baptista Sidotti, Rooms Priester geboortig van Palermo in Sicilien, zig van jongs af aan, tot Romen in de Japanse taal geoeffend hebbende, hadde van de Paus een zending na dat Ryk verkreegen, en vertrok in 't jaar 1702 met Franse scheppen, over Arabiën, na de Ooste Indiën, van waar hy met veel moeyte, eindelyk Manilha bereikte, en door een Spaanse bark by nagt aan de | |||||
[pagina 87]
| |||||
wal wierd gezet op Jaconissima aan de Japanse Kusten, in 't na-jaar van 1708. Die bark stak aanstonds weder in Zee, en hy, onmiddelyk na 't landen, wierd vastgehouden, gevangen, en na Nangazacki gebragt: daar de Hollanders van 't Comptoir wederom wierden verzogt om teegenwoordig te zyn by de ondervraaging voor de Gouverneurs van Nangazacki te doen. Ten dien einde begaf zig het Opperhoofd Mansdale derwaarts, verzeld, onder anderen, door den onder-Coopman Douw, die 't Latyn verstond, en verzogt wierd eenige vragen in 't Japans opgegeeven over te zetten in 't Latyn, en die aan Sidotti voor te houden, waarschynlyk om te beproeven of hy aan Europëers iets meerder als aan Japanners zoude zeggen: want dit scheen anderzins onnut dewyl de gevangene de Japanse taal niet alleen verstond, maar vloeyende sprak. Sy zagen een lang, mager persoon, van omtrend veertig jaaren, met geboeyde handen, maar die los gemaakt wierden, bleek, met zware hair, het geen op de Japanse wyse, dog vry slordig, was opgebonden: het hoofd scheen voor geschooren geweest te zyn, dog was nu gelyk ook de baard ruw bewassen. Hy was gekleed met een Japanse zyde rok over een wit hemd, met een goude keetentje om de hals, waar aan een reedelyk groot bruyn houten Kruys hong met een gulde beeldje aan 't zelve genageld, in de hand had hy een paternoster, en onder de arm twee boeken. In een blauwe zak aan hem afgenomen, bevond zig alles wat nodig was om de Mis te leesen, heilige Olien, een stuk van 't waare Kruys, goude cieraaden, devotie penningen, een staaf goud, een deel vierkante goude geldstukken, en Japanse Coubangs, die hy zeide tegen eigen meedegebragt geld in de Manilhas ingewisseld te hebben: en eindelyk syne Zending van 't Hof van Romen, geteekend door den Cardinaal van St. Clement. Alle de byzonderheeden van dit verhoor zouden te lang zyn, en voor 't geen wy onderzoeken onnut: alleen | |||||
[pagina 88]
| |||||
zullen wy aanmerken dat de Hollanders dien man aanzagen voor gek, en dat de Japanse Gouverneurs gestadig door zweegen. Maar men begrypt ligt dat in 't figuur, en de kleeding welke wy beschreeven hebben, eene Siciliaanse leevendige ziel, van de jeugd af de Marteldood gezogt hebbende, en zig vleyende die nu alle oogenbliken te vinden, by een lighaam door zes jaaren zwervens in verzengde Climaaten verhit, met nieuwlings bevryde handen, contorsien en gesticulatien moeste maken, die buitenspoorig konden voorkomen aan koele en bedaarde Hollanders, en aan Japanse Hoovelingen opgevoed in de stille omzigtigheid die de Willekeurige Regeering spoedig aan een Volk leerd: maar syne antwoorden, wel verre van onzinnig te zyn, toonen in teegendeel standvastigheid, oordeel en verstand. Want gevraagd, of hy reeds met Japanners van Godsdienst heeft gesprooken? zegd hy, gewisselyk; want dat hy daarom gekomen is. Gevraagd, wat hy nu meend te doen? antwoord hy, na Jedo gaan om den Keyzer te spreeken, of anders wat de Heeren Stee-voogden zullen goedvinden. Gevraagd, of hy niet weet dat een streng gebod aan alle Priesteren verbied in 't Ryk te komen? distingueerd hy, en zegd zulks aan hem bekend te zyn, ten opzicht van Castiliaanen en Portugeesen, maar geenzins van Italiaanen, zo als hy. En midden in die ondervraaging gewaar wordende, dat zommige van de stukken uit de blauwe zak gehaald door Japanners wierden in handen genomen, verzoekt hy, dat die heylige zaaken onaangeraakt mogen blyven, en dat singulier is dit werd aanstonds toegestaan. Ja zelfs de Gouverneurs by 't einde van 't Verhoor zorgen met menschlievendheid, voor syne kleeding in de meerderende koude van 't Saysoen. Daar na van Nangazacki na Jedo gezonden, heeft hy aldaar eenige jaaren gevangen gezeeten, zig gedurig be-yverende om syne Godsdienst voort te zetten: ook doopte hy verscheide lieden die by hem kwamen, 't welk eindelyk uitgelekt zynde, zyn alle deese gedoopten gedood, en hy wierd in een gat, van vier | |||||
[pagina 89]
| |||||
a vyf voeten diep gemetseld, alwaar hem door eene kleine oopening de kost toegereikt, en zo lang gegeeven is, toe dat hy door stank en vuyligheid gestikt, en overleeden is. De eerste aanmerking welke wy op deese verhaalen zullen maaken, raakt de verandering die men in de Japanse manieren vind, met betrekking tot gevangenen, in 't zelve geval: de Zeelieden in 't jaar 1643 in de bogt van Nambu gevangen en verdagt gehouden van een of meer Priesters in 't Ryk aan land gezet te hebben, wierden met stroppen om den hals pynlyk en zwaar gebonden, tot de tyd toe dat men begon te bespeuren dat sy Hollanders waren; en zestig jaaren daar na verschynen voor de Japanse Rechters, zes vreemdelingen, buiten boeyens en banden, schoon niet alleen haar Vaderland, en Godsdienst onbekend is, maar eene hunner voor een Rooms Priester wierd gehouden. De Jesuit Mastrilli, die in 't jaar 1637 met net zelve oopenbaar voorneemen, als Sidotti, zeeventig jaaren daar na, ook tot Nangazacki, aankwam, wierd mishandeld, bespot, gruwelyk gepynigd, en ter dood gebrachte met een byschrift of vonnis, het welke begon, De Gouverneurs van Nangazacki, hebben deesen Onzinnigen ter dood veroordeeld om dat hy in Japan is gekomen met voorneemen om eene Godsdienst, te verkondigen, strydig met die van 't Ryk, enz.; en Sidotti die het zelve oogmerk zegd te hebben, werd menschelyk behandeld, in 't leeven bewaard, en na 't Hof gezonden. Zo deese verzagting in zeeden, een gevolg is van de standvastige rust welke het Japanse Ryk heeft genooten zedert de instelling der Wetten waar van wy de tydstrippen hebben gezien, dan heeft de Willekeurige Oppermacht aldaar, zo niet alles, een gedeelte ten minsten, uitgevoerd, van 't geen de President de Montesquieu,Ga naar voetnoot* voor | |||||
[pagina 90]
| |||||
haar onmoogelyk oordeeld. Dog eene tweede, en tot het geene wy thans onderzoeken, meer betrekkelyke aanmerking, brengd ons tot de vraag, wie geweest zyn die Christenen door Sidotti gedoopt? en het spreekt van zelve dat het geweest zyn, of nieuwlings door hem bekeerde, of andere in Japan, voor syne komst, nog zynde, Christenen. Maar de stelling dat het nieuwe bekeerde zouden geweest zyn, lyd zwaarigheeden die ik geen kans zie om op te lossen. De middelen door de eerste Jesuiten in 't werk gesteld | |||||
[pagina 91]
| |||||
om de Japanners tot het Christen Geloof te brengen, waren, voornaamentlyk geweest, milde aalmoesen en een onbegrypelyk geduld in 't aanhooren en beantwoorden van de zwaarigheeden tegen de nieuwe Leere welke sy preedikten. Het eerste van die middelen ontbrak aan Sidotti; want schoon het goud dat men by hem vond, doed denken, dat hy meer of min hier op was bedacht geweest, dit was hem afgenoomen, en, na alle waarschynlykheid, niet weder gegeeven, aan een gevangene van syn zoort; behalven nog dat dit geene jaaren lang konde strekken: en de moogelykheid van het Euangelium aan te kondigen aan geringe lieden was door de gevangenis afgeslooten, want wie zonder groot geld konde in een Hoofdstad als Jedo, in een Keizerlyk gevangen huys indringen? En wil men veronderstellen dat het lieden van geboorte en middelen waren die uit nieuwsgierigheid die Vreemdeling waren gaan zien, en, door syne woorden geraakt, gewenscht hadden nader door hem onderrigt te worden dan moet men 'er by gelooven, dat sy dikwyls gegaan en gekomen zyn: datse de behoorlyke tyd hebben gehad om haare zwaarigheeden te opperen en die behoorlyk, en na genoegen, beantwoord te zien. Want lieden van verstand en middelen zyn niet zo ligt te overreeden om een Godsdienst te omhelzen, die door de Wetten van 't Land verboden is niet alleen, maar van welke de Preediker in hegtenis zit? En de teegenwerpingen die Xavier, den grooten Xavier, zomtyds voor een oogenblik scheenen verleegen te maaken,Ga naar voetnoot* kunnen de manier van reedenee- | |||||
[pagina 92]
| |||||
ring van de Geestelykheid en Grooten van dat Land, aantoonen. Welke moogelykheid is 'er om te stellen dat diergelyke menschen, hebben Jedo en de gevangenhuisen in en uit kunnen loopen, zonder, gedurende jaaren, agterdogt te geeven aan een Ministerie dat in Staats vreesen zo verre voor uit ziet? Maar dit alles werd eene zeer natuurlyke gebeurtenis, als men verondersteld, dat Sidotti als iets raars na Jedo is overgebragt, daar een Europeës Priester, zo wel als eenige andere vreemdheid, de nieuwsgierigheid van de Vorst en Hoovelingen een oogenblik konde voldoen in die leedige en leuye uuren die zo meenigvuldig zyn aan 't Hof; en dat hy, na dat het nieuw hier af was, in syne gevangenis vergeeten is als een Bungojo van welke niets te vreesen was. Dat het gerugt van deese gebeurtenis langzaamerhand door 't Ryk verspreid zynde, veele bedekte Christenen, de Doop door handen van een Priester zoekende, langs heimelyke wegen in de gevangenis zyn ingesloopen, en aldaar Doop en troost, waar toe een bezoek lang genoeg was, hebben gezogt en verkreegen: dat | |||||
[pagina 93]
| |||||
zommige van die gedoopten, in navolging van deese Priester de marteldood al te oopenbaar gezogt hebbende, die ook hebben gevonden; waar na de Dooper, in een gemetzeld hok schynd geworpen, daar alle toegang onmoogelyk was, en dat hy na deese buitengewoone opsluitinge aan syne Cipieren geene winsten meer aanbrengende aldaar is verzuymd en verrot. En dewyl de grootheid van die winsten eevenreedig heeft moeten weesen aan het gevaar van onbekenden zonder kennis van 't Hof, by een Staats gevangene toe te laaten, schynd het geoorloofd te gissen dat 'er onder gegoede lieden, en door middelen of rang boven 't gemeen zynde, ook nog Christenen zyn overgebleeven, het zy onder de Cooplieden, of onder de tweede Adel: en deese gissing ontbreekt nog, behalven dat, aan geen grond. Want in de omstandige beschryving die de Jesuit d'Entrecolles doed in een brief van 't jaar 1711, van de vermaarde Porcellein-fabrycq van Kim-the-tchim, in China, vind men dit. Ik bezit een bordje, op welkers grond geschilderd is een Crucifix, tusschen de Heylige Maagd, en St. Jan: men heefd my gezegd, dat men voormaals die zoort van Porcelleinen na Japan bragt maar dat men die zedert zestien of zeeventien jaaren niet meer maakt. Waarschynelyk bedienden zig de Christenen gedurende de vervolging van die weg om verbeeldingen van onse Heyligdommen te hebben: dit zal ondekt, en, daar door, onnut geworden zyn; het geen buiten twyffel reeden is, waarom men heeft opgehouden tot Kim-the-tchim die zoorten van werken te maaken. Nu is ook buiten twyffel, dat zedert het jaar 1711 deeze zoort van Porceleinen op nieuws in China in meenigte is gemaakt, dewyl ik 'er zelve, voor veertig jaaren geheele stapels van in Europa heb gezien: en door dien, zo de Resident Lange, als andere, die eenige toegang in huysen van Grooten in China hebben gehad, verzeekeren dat het Japanse Porcelein, een pragt in China is, mag men met reeden denken dat het Chinees Porcellein een | |||||
[pagina 94]
| |||||
waar van de zelve natuur is in Japan: en zonder agterdogt, zelfs maar van verre, niet zoude kunnen werden gezien onder de benoodigdheeden van geringe huyshoudingen, in een Land alwaar, alles dat van buytenslands koomt, weelde is: in zo verre dat Kaempher onder de ryke verciercelen van een pronk-kamer, een gescheurde Spaa-waaters kruyk, vond. Maar de Memorie van de Chineese Mandaryn Tchin-Mao in 't jaar 1717 aan den Keizer Cam-hi overgegeeven tegen de Christenen houd nog sterkere insinuatien in, over de staat van Japan. De Europëers, zegd hy, bedienden zig van de Godsdienst om de harten der Japanners te veranderen: sy kreegen 'er een groot gedeelte van op hunne zyde, en tasteden vervolgens het Ryk aan van binnen en van buiten, en het scheelde maar zeer weinig of sy zouden het overheerd hebben, maar weg gejaagd, zynse te rug getrokken; sy hebben nog oogmerken op Japan, (men heeft gezien wat de Jesuit Fouquet zegd) en wanhoopen niet om 'er meester van te worden. En hy geeft voor reeden van weetenschap, Ik heb in Japan gereysd. Dog Tchin-Mao, had meer gereysd als na Japan, hy had tot Batavia, hy had in Manilha geweest, hy had al het Oostelyke der Indiën doorgekruyst, dus schoon hy in een gedeelte van syn zeggen de alom eertyds in 't Oost, en voornamentlyk in China, verspreide fabel van de Portugeese invasie, voor eene waarheid opgeefd, kan men egter van een Minister van Staat, die zo veel, en met opmerkzaamheid, zo 't schynd, heeft gereysd, niet wel gelooven dat hy zoude gedagt hebben dat in 't jaar 1717 eenige Europeïse Christenen in hare harssenen zouden krygen, iets met eenige hoop van succes tegen het Japanse Ryk te kunnen onderneemen zonder van eene magtige binnenlandse bystand in hoop, of zeeker, te zyn. En 't geen aan deese Memorie geen gering gewigt geeft, is, dat hoewel die onder Cam-hi van geene uitwerking is geweest, sy nogtans onder Yong tching, de Soon, en Opvolger van Camhi, de Jesuiten, en de Christelyke Gods- | |||||
[pagina 95]
| |||||
dienst uit geheel China, de Hoofdstad Peking alleen uitgezonderd, heeft doen bannen. En hier houd op alles wat ik op deese stof heb kunnen vinden: te vergeefs heb ik my gevleyd iets over de staat van 't Japanse Ryk te zullen ondekken in 't breedvoerig rapport van de Commandeur Witte van Schooten van 't jaar 1735; het weinige dat 'er van Japan werd gemeld is mercantiel, en zo zyn alle anderen die 't my heeft mogen gebeuren om te zien. Onder zo veele Lieden van verdiensten als 'er onder de Nederlandse Generaals in de Indiën zyn geweest, schynd niemand eenige byzondere nieuwsgierigheid na de binnenlandsche staat van dat Ryk gehad te hebben als Camphuis alleen: en nog is de aanmoediging die een Gouverneur Generaal kan geeven tot nader ondekkingen, niet genoeg: hy moet ook bekwaame onderwerpen vinden, die te vooren onderrigt, by haar verblyf in Japan, naarstigheid, natuurkunde, doorziende opmerkzaamheid, en veel voorzigtigheid bezitten; en Camphuis vond in Kaempher een man met veele van die hoedanigheeden voorzien: want syne ondankbaarheid tegen dien Generaal, welken hy byna niet noemd, belet ons niet de gaven van syne geest te erkennen. Niemand was meer in staat geweest als de Generaal Imhof, zelve zo kundig, om verstandige en hier toe bekwaame lieden, derwaarts te zenden, en hy scheen ook by syn laaste verblyf in deese Landen dit voorgenomen te hebben: maar my is niet gebleeken dat hy iets daaromtrend heeft gedaan, het zy, uit gebrek van geesten hier toe geschikt onder de Europeërs door hem meede genomen, het zy, om dat de blinkende voorslag aan hem, weinig dagen voor syn vertrek na Tessel, in 't najaar van 1742, door een respectabel Minister van Staat ten mynen huise gedaan, om de Acapulio Handel van Manilha, na Batavia, ten minsten voor eenige tyd, over te brengen; alle syne gedagten van mindere voorwerpen heeft afgetrokken! En andere Europeïse Volkeren, behalven de geene die | |||||
[pagina 96]
| |||||
ik reeds heb gemeld, hebben geen voet in Japan gezet, uitgezonderd de Russen in 't jaar 1739, wanneer de Captein Spanberg, de Commandeur Scheltinga, en de Lieutenant Walton, van Kamschatka vertrokken, de Japanse Kusten bezogten, en dat Walton van syn boord twee onder-Officiers en zes wel gewaapende Soldaaten met een boot aan de wal heeft gewaagd in een vry groot Vlek, alwaar die wel niet gevangen zyn, maar egter niet zonder vrees van aangehouden te zullen worden, na boord keerden. Het singuliere in deesen is dat dit voorviel op de zelve hoogte van de bogt van Nambu, daar de Hollanders van de Breskens waren gevangen in de voorige eeuw, daar de Russise Bevelhebbers insgelyks met teekenen van vriendschap wierden verzogt te landen, door lieden die ook niet schroomden aan boord van de Russise Scheepen te komen, en de welke, uitterlyk, lieden van rang scheenen. Maar die Officieren waren te voorzigrig: haar verhaal kan dus ten opzigt van de Regeering en Godsdienst ons niets leeren; maar het bevestigd, voor zo veel sy de kusten hebben beschouwd, alles wat anderen van de landbouw, van de rykdom, en van het welvaaren van 't gemeen, hebben gezegdGa naar voetnoot*. Men kan egter op de stelling dat 'er nog een Christendom in Japan is, tegenwerpen,
| |||||
[pagina 97]
| |||||
Maar men kan ook antwoorden, Vooreerst, dat de Historie aantoond, dat Godsdiensten op eene wreede en geweldaadige wyse in een Land onderdrukt, ingevalle sy zig door de waapenen geen recht weeten te beschikken, noodwendig, door de dood van alle de belyders, moeten verdwynen in dat Land, ten zy, die een middel van accomodement (zo men die uitdrukking mag gebruiken) met hare conscientie, op eenige artykelen van hare Godsdienst weeten te vinden. Niets, by voorbeeld was klaarder aan de Joodsche Natie bevoolen, als de onderhouding van de Sabbath: en nogtans wanneer de Jooden gewaar wierden, dat de Syrise Generaals, ten tyde van de vervolging van Antiochus de IVde, dien dag verkooren om de vlugtende in de Woestynen aan te tasten, lieten wel de eersten zig keelen, maar de andere zeyden heel spoedig, Wy zullen op den Sabbath ook vechten, anders zouden sy ons haastelyk van de Aarde vernielenGa naar voetnoot*. Zoude het niet moogelyk kunnen zyn, is het zelfs niet natuurlyk te denken dat iets diergelyks heeft kunnen, heeft moeten, gebeuren in Japan; daar duizenden van Christenen, aan welke men had geweigerd Martelaars te sterven, hare Godsdienst hadden verzaakt: onbetwistbaar uit dwang, en niemand uit overtuiging? Elk hunner behield dan in syn hart het Christelyk geloof, en geen van allen had het recht, om aan synen naasten in 't byzonder te verwyten, de faut, welke de ondraaglykheid der pyne, algemeen hadde gemaakt. Is 't niet allerwaarschynlykst dat uit die gesteldheid der gemoederen gevloeyd is, dit gevolg, Wy zullen veynsen, anderzins zouden sy ons haastelyk van de Aarde vernielen, en de naam van Christus, die nu in vee- | |||||
[pagina 98]
| |||||
le harten zal blyven, zoude geheel verdwynen uit Japan: voor al, daar dit, voor de menschelyke zwakheid, zo vleyend, gevoelen, alreede meer in de Christen Kerk is vernoomen geweest, en zelfs ten tyde van de Vervolging van Severus diepe wortelen geschooten had; gelyk de heevige Tertulliaan in syne brandende Declamatie daar tegen, ons toondGa naar voetnoot*. En dit wysd de reden aan, van die geduurig, in 't begin, weder opborrelende ondekkingen en vervolgingen van Christenen in Japan: want wanneer onder die Afgevallene, in een en de zelve plaats woonende, zig een of meer bevonden, die door wroeging van gemoed geperst, zig weder aangaf als Christen, was niets gebeurlyker in een Land alwaar de dood zo weinig gereekend werd, als dat ook anderen om niet minder moedig te schynen, zig daar oopenbaar byvoegden. Behalven nog dat de geheime zaamenkomsten onder die ongelukkigen meenigvuldig moesten zyn, en wel haast weder nieuwe Gemeentens veroorzaaken. Van deese zoort was zeekerlyk 't geval door Indyk gezien, in welk men duidelyk merkt het onderscheid tusschen de Leidsmannen die midden in de, gruwelyke straf van de kuyl hare Gemeente nog vermaanden, .terwyl de Gemeente door het zwaard zagter ter dood: wierde gebragt. Dog hier van moeste ook weder het gevolg zyn, dat die wroegingen en dus ook de ondekkingen verminderden na maate Ouders stierven welke in die wroegingen hadden geleefd, naa-laatende kinderen van jongs af aan geleerd, eene ontveinzing van Godsdienst, aan te zien niet alleen als geoorloofd, maar als noodzaakelyk, en, door het goed oogmerk, prysvaardig. Want in het Godsdienstige, gelyk in het Staatkundige, is 'er niets of men kan het reedelyk doen schynen, zo wanneer men, in nieuwe Leer of Wetten, de eerste generatie weet door te komen. Vooraaamentlyk daar men de vergelyking kan beletten: want indien de Japanse Onderdaan, door wetten van aller-verschrikkelykste strengheid geregeerd, andere Volkeren zag, by | |||||
[pagina 99]
| |||||
welke, onder zagte wetten, ook order en overvloed heerscht; of dat de Christen in Japan gemeenzaam met andere Christenen omging, by welke de veinzing in Godsdienst een gruwel werd gehouden; was de rust aldaar onmoogelyk, en zouden de oproeren of emigratien gestaadig zyn. Maar het sluiten van 't Ryk en 't zorgvuldig verhinderen van alle ommegang (behalven in de weinige dagen van Coophandel) die eenig Japanner zoude kunnen hebben met de eenigste Vreemdelingen die nog in syn Vaderland werden toegelaaten, zyn genoegzame verzeekeringen voor de Regeering tegen alle vergelykende denkbeelden van de Onderdaanen. Dit heeft zo lang die vergelykingen nog plaats konden hebben, buiten twyffel stroomen bloed gekost; maar de afstammelingen, na die tyden gebooren, weeten niet anders of alles is in de geheele Wereld, zo als in Japan. Het is dan nog gunst nog ongenade, welke oorzaak geeft tot die strenge afzondering in welke de Hollandse Bedienden in dat Ryk werden gehouden, en nog minder de vrees voor 't geen zeven of acht Hollanders zouden kunnen onderneemen of uytvoeren tegen twintig of vyf en twintig millioenen Japanners: maar zeven of acht bereisde en verlichte reysigers zouden eene verstandige en zeer nieuwsgierige Natie kunnen onderwysen in Europeïse Geschiedenissen, Wetten, en daar uit volgende grondreregels, welke de tegenwoordige Japanse Regeering meend dat aan den Onderdaan onbekend moeten zyn. De insteller van de Wet die alle ommegang met Vreemdelingen verbood, de Soon en Opvolger van Ongoschio, wist dit by ondervinding. Hy was 't die onder de naam van Xogun-Sama, den eersten Hollandsen Opperhoofd Specx tot Jedo zo minnelyk ontving, en uuren met dien Vreemdeling doorbragt in vraagen over de Wetten, Krygs- en Staat-kunde, van Europa. Specx, was op dit alles gevat: en het nut dat de Xogun-Sama, nog jong en onderdaan, uit die zaamenspraaken hadde getrokken, is waarschynlyk geene, van de minste beweegreedenen geweest | |||||
[pagina 100]
| |||||
waarom hy Keyzer en ouder geworden, die kennissen voor syne Onderdaanen onnut vond; en voor syn ontwerp van beheersching, gevaarlyk. Op de tweede teegenwerping kan men antwoorden, dat de dagelykse ondervinding toond, dat in Europa onder onse oogen, niet teegenstaande de strengheid der Inquisitie, de Joodse Godsdienst in Spanjen en Portugal hare Volgers in meenigte heeft: en egter is de straf van leevendig verbrand te worden onvermydelyk voor de ondekten, zo die weigeren het Geloof hunner Vaderen af te zweeren. En dewyl deese Jooden zeekerlyk het middel hebben om hunne kinderen in de Wet van Mozes te onderwysen, en van de Godsdienst van het Land waar in sy woonen afkeerig te maken, zonder dat nogtans die kinderen nog haar, nog hunner Ouderen, Geloof, ondekken; waarom verondersteld men dat eene diergelyke stilzwygendheid in Japanse familien minder moogely zoude zyn? Te meer na dat wy gezien hebben hoe merkelyk alles aldaar ten haren opzigte, by trappen is verzagt, na maate dat van de Aarde is verdweenen het Geslagt dat in de Bugerlyke Oorlogen deel hadde genoomen. En, uit het gebrek van Leeraars, boeken en uitterlyke teekenen ('t geen de derde teegenwerping is) blykt maar alleen, dat de Christelyke Godsdienst niet anders als by mondelinge overleevering aldaar in weesen kan blyven, en dat dus de grondwaarheeden zig moeten bepaalen, tot het eenvoudigste, en zo veel doenlyk kleinste, getal: en dit is ook waarschynlyk aldus in Japan, alwaar het Christendom, zo 't nog in weesen is, noodwendig moet zyn gelyk het, ten tyde van de bekeering van Caecilius, was te RomenGa naar voetnoot*. | |||||
[pagina 101]
| |||||
Het is dan eene onrechtvaardigheid, wanneer de Hollandse verhaalen overal te kennen geeven dat de Rooms Catholycque Christenen, welke onder hunne oogen ter dood wierden gebracht, maar eene zeer geringe kennis van haare Godsdienst hadden: want behalven dat zeekerlyk die stervende menschen in geene dispuuten van Godsdienst met de Hollanders zyn getreden, waaren de lyders welke sy zagen meest altyd gemeene lieden: de Grooten hadden in Japan, gelyk in alle Landen gebeurd is, spoedig de Godsdienst aan de Fortuin opgeofferd. En gelyk in het Burgerlyke de Wetgeever zig vergenoegd wanneer de Ingezeeten zonder veel onderzoek, de Wetten denkt | |||||
[pagina 102]
| |||||
goed te zyn, en die opvolgd; zo is ook in het Kerkelyke aan de poogingen van de Leeraars van een Gemeente voldaan, wanneer die Gemeente geloofd, en vroom leeft. En deese Lieden waren buiten twyffel vroom, en geloovig, dewylse voor hare Godsdienst vrywillig stierven. Dog is 't wel zeeker dat zedert Sidotti geen Priesters in Japan zyn geweest? buiten twyffel is dit eeven bezwaarlyk als vol gevaaren voor een Europeër; maar de Chineese weesens scheelen weinig met de Japanse, en verscheidene Chineesen zyn getreden in de Orden der JesuitenGa naar voetnoot*, misschien ook in andere Ordens van Zendelingen van de Roomse Kerk: behalven dat op Luçon in de Philippynse Eylanden, volgens 't geen men vind in het Verhoor en de antwoorden van Sidotti (Art. 11.) nog veele Japanse Familien woonen, waar van kinderen in de Geestelyke Staat kunnen zyn. En deese begrypt men dat zig gemakkelyker verbergen als Europeërs, ingevalle sy eens in Japan kunnen inkomen, het geen met de jaarlyks derwaards vaarende Chineese Jonken niet ondoenlyk schynd. Vraagd men nu van wat nut voor dat Christendom zoude zyn een Priester, die van boord van dat Chinees Vaartuig niet aan land heeft kunnen stappen zonder alvorens de Jesumi te hebben ondergaan? ik antwoord dat ik nog Theologant nog Casuist zynde, derhalven niet bevoegd ben om uit te spreeken, in hoe verre de veinzing in Godsdienst geoorloofd of ongeoorloofd mag zyn; maar my dunkt dat het geen, daar omtrend, by andere en vrye Christenen, afschuwelyk zoude schynen, met een geheel ander oog zoude kunnen werden aangezien door de zodanige in Japan, die van Afgevallene Ouders zyn afstammende, en gedwongen, zo jaarlyks by de Jesumi, daar die in gebruik is, als dagelyks by andere geleegendheeden hare Gods- | |||||
[pagina 103]
| |||||
dienst te ontveinzen: en dat het niet onmoogelyk is dat die, wel verre van minder te achten zulke Priesters welke dit, tot een goed einde, met behoorlyke dispensatie (en ik herhaal nogmaals niet te weeten of dit by eenige Christen gezindheid mag geschieden) van hunne Superieuren zouden doen; in tegendeel, en misschien met meerder eerbied en liefde, zouden ontvangen een Priester, welke zig aan zo veele gevaaren en zelfs uitterlyke verachting zoude blootstellen voor haarlieder troost, onderwysing en geestelyke nood. Dog al was beweesen dat geduurende vyftig of zestig jaaren die Christenen van alle hulp van buytenlandse Leeraars ontbloot zouden geweest zyn, dan is 'er nog gene de minste zwaarigheid om te gelooven dat de grond waarheeden van de Christelyke Godsdienst, niet teegenstaande dit, nogtans in Japan kunnen gebleeven zyn, dewyl het Eyland aller-naabuurigst aan dit Ryk, ons een ontwyffelbaare moogelykheid hier van heeft vertoond. Na dat de Hollandse O.I.C. de Handel op Japan hadde verkreegen, leerde de ondervinding spoedig kennen die vreesselyke Stormwinden, die in de West-Indien onder de naam van Orcaanen, en langs de Oosterse Kusten van Asien onder de naam van Typhons bekend, aan de Asiatise zyde zo veel te meer gevaarlyk zyn, om dat de onmeetbaare ruymte van de Zee tusschen de Mexicaanse en Chineese stranden vloeyende zonder eenig vast land tusschen beiden, noodwendig, wanneer de wind uit de Ooster-streeken zig verheft, golven veroorzaakt, waar van de aanrollende hoogte en woede onbeschryvelyk is. Het Eyland Formosa ten Zuyden van Japan, en ten Oosten van China geplaatst, en in lengte Noord en Zuydwaarts strekkende, leeverd dus langs desselfs Westerboorden eene natuurlyke rêe tegen deese verschrikkelyke baaren die aan 't Zuyden van Californien in beweeging gebragt, voor 't eerst op Formosa's Oostkust breeken. En de Volkeren van de West kant van dit Eyland waren zo zagt van inborst als de Oosterse wild, en ontembaar zyn. Niets dus | |||||
[pagina 104]
| |||||
beeter tot schuyl- en rust-plaats tusschen Batavia en Firando geleegen zynde, wierd die herbergzame kust in bezit genomen, en wel haast door voortbreng van de zuyker, (gelyk wy reeds gezien hebben) en van de beste bekende harte vellen, nog nutter geworden, verdiende deese Colonie, met recht, de uytterste zorg en aandacht van die geene welke in Europa het bewind van zaaken der Maatschappy hadden. En dewyl de plaats met wysheid was uitgekooren, dat de beheersching op zagte gronden was ingesteld, en de beginzelen met voorzigtigheid wierden bestierd; is, (het geen zelden feyld) ook geene van de Neederlandse Colonien, zo spoedig bloeyende geweest.Ga naar voetnoot* Boven al was 'er zorg gedragen om de Inboorlingen, zo | |||||
[pagina 105]
| |||||
veel mogelyk aan onse zeeden te gewennen, en in de Christelyke Godsdienst te onderwyzen: het eerste geschiede door aan alle Nederlanders die grond tot bewooning en bebouwing begeerden, in woestleggende landen haar verzoek toe te staan onder alle zoorts aanmoediging; en dit gevoegd by de mildheid van de Luchtstreek en de vruchtbaarheid der aarde, hadden binnen korten een meenigte Plantagien ten platten lande doen aanleggen midden onder de oude bewooners. Tot het tweede wierden kundige Schoolmeesters voor de Jeugd, en deugdzame Predikanten, met zorg en keur in Holland uitgezogt, en dit hadde wederom de aller-gewenschte uytslag. Candidius was de eerste die met onvermoeyde vlyt en yver de Christelyke Godsdienst aldaar predikte: en onder syne waardigste Opvolgers blonken voornamentlyk uit Gravius en Hambroek: van welke, Gravius, hoewel vast Predikant tot Batavia, de geringe Gehuchten van Formosa, in haar begin, tot Beroep verzogt, en verkreeg; en Hambroek syne getrouwheid, en eed aan syne Meesters gedaan, met bloed en leeven bevestigde.Ga naar voetnoot* Eene gebeurtenis allezins gelyk aan die van Regulus; met dit onderscheid nogtans, datse veel zeekerder is. Wy wenschten, tot aanmoediging van anderen die de zelve loopbaan in onse Colonien zullen betreeden, dat de Indise of Vaderlandse Geschiedenissen ons eenige byzondere blyk had- | |||||
[pagina 106]
| |||||
den opgegeeven van de hoogachting en eerbied welke sy met zo veel recht van hunne Land- en Tyd genooten hebben verdiend. Dog de pryswaardige poogingen van deese Mannen zyn bekroond geworden, door gevolgen die de wensch harer ziel, en de vrucht van hare arbeid zyn geweest: want schoon de Chinees Coxinga, dit Eyland aan de O.I.C. in 't jaar 1662 ontweldigde, en dat alle Europeërs aldaar nedergezet, by die geleegenheid, of vermoord wierden, of in Slaaverny weggevoerd; zyn egter de gronden van de Godsdienst door hen in de harten der Inboorlingen gevestigd, vyftig of zestig jaaren daar na, nog niet vergeeten geweest. Wy hebben hier van tot getuigen de Vaders Jesuiten, door den Keizer Cam-hi gelast de Caarten van 't Chineese Ryk op te maaken: en welke, ingevolge van dien, in 't jaar 1714 aan de Land-caart van 't Westelyk gedeelte van Formosa arbeidende, als nu aan 't Chinees Gebied onderworpen, dit volgende van de oude en oorspronkelyke Formosaanen verhaalen. Wy hebben in hare handen gevonden fragmenten van onse Heylige Boeken in 't Hollands: sy bidden geenen Afgod aan, sy houden zelfs voor gruwel al wat daar toe strekt. Wy hebben 'er gezien die een God kennen Schepper van Hemel en Aarde: eenen God in drie Persoonen, Vader, Soon en Heylige Geest: en die zeggen dat de eerste van alle menschen was geheeten Adam, en de eerste van alle vrouwen, Eva; welke aan God ongehoorzaam geweest zynde, daar door syne toorn op haar en syne Nakomelingschap, hadden doen komen. Dat het nodig is toevlucht te neemen tot den Doop, om die vlek uit te wissen; sy weeten zelfs het Formulier van de Doop, en onse Chineesen Tolken hebben ons verzeekerd dat zo ras hunne kinderen gebooren zyn, sy die met koud water besproeyen. En dit voorbeeld is zo veel te sterker, om dat deese Kerk nooyt vervolgd geweest zynde, daar door te meer gevaar liep van te verflauwen en in eene volkomene onweetenheid te eindigen; waar en tegen de Japanse Gemeentens, zederd zo lang in bittere on- | |||||
[pagina 107]
| |||||
derdrukking, noodwendig uitgeblust moeten zyn, of met een verdubbeling van yver, hoewel bedekt en in 't geheim, nog in weesen blyven. Ik eindig: en zo 'er onder myne Leesers zig bevinden, welke door verhaalen of gedenkschriften, my onbekend, beeter onderricht als ik, in een stof voor een Europeër zodonker; reeden hebben om myne stellingen, eerder als loutere gissingen aan te zien, durf ik nogtans hoopen, dat de zodanige de billykheid zullen hebben van te bekennen dat ik nergens de Historise feyten heb geschikt na myne gissingen, maar overal de stellingen heb gegrond op de Japanse Geschiedenissen, zo als die aan my bekend zyn geweest. |
|