Pietje en Agnietje, of de doos van Pandora
(1954)–Onno Zwier van Haren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| ||||||||||
Tweede bedrijf.Personen.
De Jeugd van het dorp, gekleed als herders, en de anderen elk naar zijn soort, net, maar eenvoudig.
Het Tooneel verbeeldt een zinlijkGa naar voetnoot1) gehucht in een aangename vlakte, waarin een beekje ter zijde.
Op het achterste van het Tooneel ziet men drie beelden staan; het middelste is dat van Astrea, Godin der Gerechtigheid, aan de eene zijde is de Goede Trouw, aan de andere de Eenvoudigheid; ieder heeft een altaar voor zich.
| ||||||||||
Eerste tooneel.
Mercurius.
Jupiter, die vandaag vergadering van Goden houdt, heeft mij gelast om na te speuren, wat gevolgen voor 't menschdom zal hebben het openen van die noodlottige doos, met zooveel ellende vervuld, verondersteld dat Pandora haar nieuwsgierigheid niet kan bedwingen; en om hem te waarschuwen, ingeval er in de algemeene verwarring, die er 't gevolg van moet zijn, eenig geslacht overblijft, dat waardig zoude zijn, weder begunstigd te worden met de wederomkomst der deugden, die, | ||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||
op 't zien van zoovele ondeugden, als de doos inhoudt, zekerlijk de aarde zullen verlaten. Men zou haast zeggen dat het niet zeer voorzichtig van 't Noodlot is, aan de nieuwsgierigheid van een meisje, en van een meisje zonder ondervinding, een diergelijke doos te vertrouwen. Maar elk moet zijn ambacht weten, en ik houd niet van te redeneeren van 't geen ik niet versta. Ik ben alleen maar bedacht geweest, om mij zoo te kleeden, dat niemand mij hier kenne. Want de Goden, in deze gelukkige tijden dikwijls op aarde nederdalende, zou Mercurius ras bekend zijn, zoo ik in mijne dagelijksche kleeding was. Maar stil! daar komt volk. | ||||||||||
Tweede tooneel.Pandora, Pietje, Mercurius, ter zijden.
Pietje.
Heden! heden! Pandora, is 't waar, dat je een beeld geweest bent?
Pandora.
Ja zeker, zeker, Pietje, ik ben een beeld geweest.
Pietje.
Een steenen beeld?
Pandora.
Ja, een marmersteenen beeld.
Pietje.
Wel, hoe koomje dan aan beweging, aan gaan, aan staan, aan praten?
Pandora.
Jupiter, nadat ik uit marmer gehouwen was, schonk mij 't leven, en op zijn bevel gaf mij Cupido de adem. Zoo zeggen ze ten minsten, want ik voelde niets als toen alles gedaan was.
Pietje.
Nu, ik zou 't nooit geloofd hebben, en ik twijfel er nog haast aan. Mij dunkt, je gelijkt nog marmer daar aan uw hals te hebben. | ||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||
Pandora.
Neen, heusch niet, Pietje; voel maar eens met uw vinger.
Pietje.
Ja, waarlijk! 't is week als vleesch. Zoo kan 't oog bedriegen!
Mercurius,
ter zijden.
De onnoozelheid heerscht nog.
Pietje.
Jupiter heeft u waarlijk wel een groot geschenk gegeven, met u te doen leven.
Pandora.
Hij heeft er mij nog een ander fraai present bij gegeven.
Pietje.
En wat is dat?
Pandora.
Deze Doos.
Pietje.
Zij is niet leelijk; maar wat is er in?
Pandora.
Dat weet ik niet.
Pietje.
Hoe! je zegt dat het een fraai present is, en je weet niet, wat er in is?
Pandora.
Neen, dat weet ik niet; maar denkje, dat de Goden ooit leelijke geschenken doen?
Pietje.
Neen, zekerlijk niet; want ik heb aan mijn vader, geen drie uren voor zijn dood, hooren zeggen, dat al wat de Goden doen goed is, en dat de mensch met dankbaarheid moet aannemen al wat zij geven, al begrijpen wij juist in 't begin niet, waarom het ons gegeven wordt. | ||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||
Derde tooneel.Pandora, Pietje, Mercurius, zich toonende.
Mercurius.
Goeden dag, vrienden!
Pandora.
Goeden dag, jij! Pietje, wie is die man?
Pietje.
Hij is mij onbekend.
Mercurius.
Hoe vaarje, zoete Pandora?
Pandora.
Mij dunkt, dat ik u ergens gezien heb, maar ik weet je naam niet.
Mercurius.
En ik den uwen wel. Uw naam is Pandora, die een marmer beeld is geweest, en door Jupiter, met hulp van Cupido, een allerliefst mooi meisje is geworden.
Pietje.
En ken je mij ook?
Mercurius.
Zou 'k je niet kennen? Je heet Pietje, een brave boerezoon, die trouwen gaat met Agnietje, dochter van de weêuw Aaltje Reiniers, en nicht van Stijntje-moeiGa naar voetnoot1); en Agnietje heeft u liever dan Jan de Voerman, die er ook naar vrijt.
Pietje.
't Is of je 't van buiten geleerd hebt, zoo wel zeg je 't op. Wie ben jij toch?
Mercurius.
Ik ben een vrolijke waarzegger, die in rechte linie afstamt van Antonio Magino, die de almanakken maakt daar 't weêr zich naar schikt. | ||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||
Pietje.
En wat is uw ambacht in deze wereld?
Mercurius,
zingt en speelt met de lier op 't air: Si le Roi m'avoit donné Paris sa grand' ville.
't Ambacht is, dat ik de jeugd
Overal verblijde,
Dat ik vrolijkheid en vreugd
Spreid aan alle zijde,
En die breng ik overal,
Aan de tafel en op 't bal,
Zonder dat m'Ga naar voetnoot1) iets nemen zal,
Nu, noch te allen tijde.
Pietje.
Dan moet je overal welkom zijn, want goêkooper kan 't niet.
Pandora.
Maar dewijl je ook een waarzegger bent, zou je mij niet kunnen zeggen wat er in die doos is, en waarom Jupiter, die ze mij gegeven heeft, mij heeft geraden om ze niet te openen?
Mercurius.
Dat heeft hij om zeer goede redenen gedaan, en zoo je wist wat er in die doos was, zou je er niet nieuwsgierig naar zijn.
Pandora.
Waarom?
Mercurius.
Dat mag ik u niet klaar uitleggen.
Pandora.
Wel, zeg dan maar zooveel als je zeggen moogt.
Mercurius.
Die doos, die van buiten mooi voorkomt, houdt in alle onheilen die op aarde zullen vallen. | ||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||
Pandora.
Onheilen in mijn doos?
Pietje.
Foei, dan is 't een leelijke doos!
Mercurius.
Alle driften zijn er in.
Pandora.
Driften! wat zijn driften?
Mercurius.
Eigenbaat, Heerschzucht, Nijd, Haat, en nog vele anderen.
Pietje.
Met oorlof, vriend! zijn dat ongemakken onder de runderen, schapen, of hoenders?
Mercurius.
't Is nog veel erger als dat.
Pandora.
Och, ik geloof dat je maar een praatvaâr bent.
Pietje.
Pandoortje, ik zou de doos niet open doen. Denk aan 't bevel van de Goden!
Mercurius.
Zoo ras zij de doos zal openen, zullen de Goede Trouw en de Eenvoudigheid, die gij daar ziet, verdwijnen. De Ondeugden, de Misdaden, en de Ziekten zullen schielijk geboren worden, en het geluk van 't menschdom zal verloren zijn.
Pandora.
Al wat je daar zegt, kan heel mooi wezen, maar ik versta het niet. Dat ik beter weet, Pietje, is, dat ik aan Agnietje een geschenk op haar bruiloft schuldig ben, en ik beloof je, zij zal het fraaiste hebben, dat er in de doos is. Jijluî trouwt immers nog vandaag, doeje niet? | ||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||
Pietje.
Ja, wis.
Pandora.
Wel, zoolang kan ik wel wachten. Een meisje moet ook niet al te nieuwsgierig wezen. (Aan Pietje ter zijden)
Pietje, die man speelt zoo aardig uit dat kistje, mij dunkt je moest probeeren, of je hem niet op de bruiloft kunt krijgen. Hoe meer pret, hoe liever.
Pietje.
Daar woû ik hem wel met een zoet praatje toe brengen; maar ik heb beloofd dat ik de buren en de bruiloftsgasten zou gaan afhalen en hier brengen.
Pandora.
Geen zwarigheid, ik zal ze voor u gaan waarschuwen, en ze hier sturen naarmate dat ik ze vind. | ||||||||||
Vierde tooneel.Pietje, Mercurius.
Pietje.
Goede vriend, die zooveel weet, je moet je een hoopen vervelen onder de boeren, die niemendal weten.
Mercurius.
Integendeel, ik vermaak mij nergens meer, en ik zie ook nergens geruster en oprechter vreugde als tusschen de altaren van de Goede Trouw en de Eenvoudigheid.
Pietje.
Wel, als je dan vandaag niet te doen hadt, zou je dan wel op onze bruiloft willen blijven, en maken u vrolijk met ons? Wij zullen u trakteeren, zoo goed als wij kunnen. | ||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||
Mercurius.
Laat ik 'reis zien, wat dag is 't? Ja, vandaag heb ik niet te doen, en wil wel blijven.
Pietje.
En zulje ons dan ook eens een deuntje geven, zooals je kunt spelen?
Mercurius.
Heel graag.
Pietje.
Nu, dan zul je er ook bij wezen als wij Pandora's doosje bezien. Ik geloof, dat zal wel wat curieus wezen.
Mercurius.
Ik wensch van harten, dat er wat goeds uitkomen mag; maar ik vrees......
Pietje.
Zie, daar komt Agnietje aan! Jij, die waar kunt zeggen, zeg mij 'reis oprecht, heb je van je leven een liever meisje gezien? | ||||||||||
Vijfde tooneel.Agnietje, Pietje, Mercurius.
Agnietje.
Pietje lief, wij zullen dan eindelijk vandaag trouwen! Moeder heeft het mij nog zoo herhaald, en zij en Stijntje-moei, en nichtje Aagje gaan hier zoo komen. Benje niet in je schik?
Pietje.
Of ik in mijn schik ben! Agnietje, je weet immers, dat ik u zoo lief heb, zoo lief heb, dat ik het niet eens kan zeggen, en nu ben ik nog niet eens uw man! En jij, mijn lieve Agnietje?
Agnietje.
Ik, Pietjelief! ik zeî nog van morgen aan moeder, dat ik u nog liever had als haar. Kind, zeî ze tegen mij, dat gebeurt | ||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||
wel meer, dat de ouders de kinders liever hebben, dan de kinders de ouders. Maar jij bent me altijd een goed gehoorzaam kind geweest.
Pietje.
Wel, heb ik dat niet alle dag gezien! Ik wensch voor ons geen beter kinderen.
Agnietje.
Wat zal dat lief wezen, Pietje, als wij er hebben!
Pietje.
Als ik er een aan uw borst zal zien liggen, Agnietje, dan ben ik bang, dat ik van vreugde gek zal worden.
Agnietje.
En als zij beginnen te babbelen!
Pietje.
En als zij beginnen te loopen!
Agnietje.
Wat zullen ze in de buurt opkijken, als ik mijn dochter zal brengen op 't feest van Diana?
Pietje.
En wat zal ik grootsch zijn, als mijn zoon aan mijn zijde zal zitten, bij de openbare gebeden aan de Goden!
Mercurius,
ter zijde.
't Zal jammer zijn, zoo, in de algemeene bederving, die ik vrees dat voorhanden is, deze twee harten ook moeten bedorven worden. | ||||||||||
Zesde tooneel.Pietje, Agnietje, Weeuw Aaltje, Stijntje-moei, Aagje, Mercurius.
Weeuw Aaltje.
Hoe! ben jeluî hier nog alleen? Ik dacht hier alles reeds bij malkander te vinden, om te dansen. | ||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||
Stijntje-moei.
Nichtje, ik wensch je van harten geluk met je huwelijk. Niemand past u beter als Pietje. Ik had wel dikwijls gedacht, dat hij een goed man voor mij zou geweest zijn; maar sedert heb ik overlegd, dat hij beter uw doen was.
Agnietje.
Ik dank je, Stijntje-moei; dat overleg heb ik ook gemaakt.
Pietje.
Zie, Stijntje-moei, ik heb Agnietje ook liever dan u.
Stijntje-moei.
Daar hebje gelijk aan, want zij is mooyer en jonger dan ik.
Mercurius.
Diergelijke bekentenissen van moeyen twijfel ik, of na 't openen van de doos meer zullen verschijnen.
Agnietje,
aan Aagje.
Maar, mijn waarde Aagje, zeg jij mij niemendal?
Aagje.
Je denkt er niet om, nichtjelief! moest ik uw moeder en Stijntje-moei niet eerst laten spreken? Maar al ben ik de jongste, ik neem daarom geen minder deel in uw geluk.
Agnietje.
Ik dank je, nichtje; en ik hoop, dat ik je ook binnen korten, met een braven jongen vrijer naar uw zin zal geluk wenschen!
Aagje.
Dat woû ik wel, dat waar was.
Mercurius.
Dit zal wel meer gedacht, maar niet altijd zoo openhartig gezegd worden. | ||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||
Weeuw Aaltje.
Wie is die vreemdeling?
Pietje.
Moederlief, 't is iemand die ons allemaal kent, en die niemand van ons weet, wie hij is. Maar als je wist, hoe aardig dat zijn dingetje speelt, dat hij daar op zij heeft, zulje zekerlijk niet kwalijk nemen, dat ik hem op onze bruiloft heb gevraagd.
Weeuw Aaltje.
Wel, wat weet de vent dan?
Pietje.
Toe, je hebt me gezegd, dat je niet gierig was op een deuntje, toe, laat je reis hooren.
Mercurius,
zingt en speelt op 't air: Jardinier ne vois tu pas.
Aaltje! dit 's de vreugdetijd,
Voor uwe lieve Agnietje,
Dat, in de echte staat verblijd,
Zij zal leven, wie 't ook spijt
Met Pietje, met Pietje, met Pietje.
Wie weet, hoe dat, binnen 't jaar,
Ons grootje zal staan kijken,
Als 't gelukkig jonge paar,
In de wieg, zal toonen haar
De blijken, de blijken, de blijken!
Weeuw Aaltje.
Wel, wel, ken jij zoo een mooi kunstje! Wat praktizeert men al niet in de wereld! Ja, die oud wordt, ziet veel! Nu, je bent welkom, en daar voor twintig te eten is, is ook voor een-en-twintig. Zie, daar komen onze buren Kees de Slimmert en Jan de Voerman. | ||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||
Zevende tooneel.Dezelfden, vermeerderd met Kees de Slimmert, en Jan de Voerman.
Kees de Slimmert.
Zijt allen gegroet, geliefde buren!
Jan de Voerman.
Van mij ook.
Kees de Slimmert.
Het aardige Pandoortje heeft ons gezegd, dat je ons wachtte, en daarop zijn wij aanstonds gekomen. Zij zal volgen met de jeugd.
Aaltje.
Ja, Kees dacht ik wel dat komen zou; maar ik was bevreesd, dat Jan niet zou willen komen.
Jan de Voerman.
Waarom niet?
Weeuw Aaltje.
Omdat je ook een vrijer van Agnietje was. Is 't niet waar?
Jan de Voerman.
Ja, dat is wel waar, maar mijn grootste wensch was maar om 't meisje gelukkig te maken, en als zij dat meer met Pietje kan wezen, wel, dan moet ik immers wel tevreden zijn. Nu Piet, zij heeft u gekozen, en ik twijfel niet, of je zult wel met haar leven. Ik heb, gelijk je weet, een menigte runderen, paarden en schapen; met dit alles kunje doen wat je wilt, als je wat benoodigd bent, en ik geef je mijn beste zwart-bonte koe voor altoos.
Pietje.
Ik dank je Jan, voor je vriendelijkheid en je geschenk! Ik hoop, dat je dikwijls aan ons huis zult komen en Agnietje gezelschap houden, als ik op 't land arbeid. | ||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||
Jan de Voerman.
Dat wil ik gaarne doen.
Weeuw Aaltje.
Wilje nu wel, vrienden, getuigen zijn van 't geen ik aan Agnietje medegeef?
Agnietje.
Moedertje, ik wil niets van u medenemen, als mijne kleederen en uwen zegen.
Pietje.
Wat medegeven! wat medegeven! Ik vraag niets dan Agnietje, en meer heb ik niet van nooden.
Agnietje.
Mijn lieve moeder, Vader heeft u immers alles gelaten?
Weeuw Aaltje.
Ja, dat heeft hij, die waardige man! maar waarom? om u gelukkig te maken. Het heugt mij nog als de dag van heden. Kees, jij waart er bij, is 't niet zoo?
Kees de Slimmert.
Ja, brave weêuw. O, hij was een hupsch man!
Weeuw Aaltje.
Toen hij begon zwak te worden: ‘Aaltje’, zeî hij tegen mij, ‘mijne dierbare Aaltje, ik ga van deze aarde weg, ik ga naar de Goden; maar hoe zwakker ik word, hoe meer dat mijn eerbied voor de Goden, en mijne zorg voor u en voor onze Agnietje vermeerdert! Aaltje, somtijds wilje wel wat al te veel je zin hebben; laat dat toch vooral niet invloeyen opGa naar voetnoot1) 't huwelijk van onze Agnietje, als zij is in jaren van trouwen. Geef haar toch den man dien ze lief heeft. Wat zou ze zonder dat ongelukkig zijn! Zij heeft zoo een goed hart!’ - Och, ik nam zijn hand, en ik beloofde het hem! Ik kreet...... ik kreet...... o ik krijt nog, als ik er maar om denk! | ||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||
Agnietje.
O moeder! lieve moeder!
Weeuw Aaltje.
Nu, kinderen, je ziet dat ik woord houd.
Pietje.
Allerbeste moeder, wij hebben er nooit aan getwijfeld!
Weeuw Aaltje.
Wel, neemt dan voor ulieden dat veld met die schoone rogge, dat uw vader met eigen handen heeft aangemaakt; 't is het best, dat ik heb.
Agnietje.
Neen, moederlief! Pietje heeft een weide, en nu zeven koeyen, en een tuin, daar kunnen wij groente genoeg in verbouwen, en dan heeft hij ook nog schapen.
Weeuw Aaltje.
Kinderen, dat spreekt wel! nu, doetje best, en zooals je vader plag te zeggen, dan zullen de Goden het overige doen.
Mercurius
ter zijde.
Model van huwelijksvoorwaarden, dat altijd niet gevolgd zal worden. | ||||||||||
Achtste tooneel.Pietje, Agnietje, Weeuw Aaltje, Kees de Slimmert, Stijntje-moei, Aagje, Jan de Voerman, Pandora, Mercurius.
De jeugd van 't dorp, zijnde herders en herderinnen.
Pandora.
Zie, daar breng ik u alle bruiloftsgasten. | ||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||
Weeuw Aaltje.
Jonge luî, maaktje nu braaf vrolijk! aan dat bevel is de jeugd zelden ongehoorzaam. Maar Pandoortje, hoe staje met je doos? Wat was er in?
Pandora.
Die is nog niet open.
Aagje.
Nog niet open?
Stijntje-moei.
Hoe kan men zoo talmen!
Pandora.
Ja 't verveelt mij ook al.
Pietje,
aan Mercurius.
Maatje, je weet wel wat je beloofd hebt?
Mercurius.
Ja wel. Zal ik maar beginnen?
Pietje.
Alsje belieft; wij zullen luisteren met al onze ooren.
Mercurius,
zingt en speelt op 't air van 't Romance: l'Amour m'a fait la peinture De Daphné, etc.
Deze dorpjes en gehuchten
Hooren nimmer bittre klacht,
Hooren nimmer bange zuchten,
Weten van geen krijgsgeruchten,
Noch van twist, door goud gebracht.
De ouderdom is zonder kwalen,
Zonder hoest, en zonder kramp,
Vergenoegd in milde dalen,
Onbekend aan gulde zalen,
Onbekend aan armoe's ramp.
| ||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||
De eens door HymensGa naar voetnoot1) band gepaarde
Minnen eeuwiglijk alhier,
Kennen niets van grooter waarde,
Noch volmaakter lot op aarde,
Als eendrachtig huisbestier.
In zulk oudrenhuis geboren,
Heeft noch kindsheid, noch de jeugd,
Andre lessen kunnen hooren,
Dan de plichten, die behooren
Tot de Godsvrucht en de Deugd.
Kom aan, danst daar nu eens op, en dan zal ik je luî nog een geven. De jeugd danst een rondedans, of een Country dans; de oude lui gaan zitten. Na de dans zingt en speelt Mercurius:
Dus verslijt men hier zijn uren,
Zonder zorg en zonder pijn;
O, mag Noodlots wil besturen,
Dat die dagen altijd duren,
Dat die tijden eeuwig zijn!
Jan de Voerman.
Nu, de voeten jeuken mij. Kom Agnietje, gun mij een dansje. Pietje, daar hebje immers niet tegen?
Pandora,
wenkt intusschen Stijntje en Aagje.
St! St!
Stijntje en Aagje
aan Pandora.
Wij komen! wij komen! Zij gaan naar 't achterste van 't tooneel.
Pietje.
Ik heb er niets tegen, als Agnietje wil.
Agnietje.
O ja! | ||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||
Jan de Voerman.
Wel speellieden, speel dan eens frischjes op, en dan zal Jan de Voerman nog 'reis doen zien, wat beenen hij heeft, en dat hij van zessen klaar is! In dit oogenblik doet Pandora de doos open, en zij, Stijntje, en Aagje schreeuwen uit:
O Hemel! o Hemel! o Hemel! Men ziet alom weêrlicht en hoort zware donder. Het orkest verzelt dit met overeenkomend muziek. Alle personen vlieden zeer verschrikt en uitgalmende: O Hemel! o Hemel! De beelden van de goede Trouw en van de Eenvoudigheid vluchten ook. Astrea's beeld blijft. | ||||||||||
Negende tooneel.
Mercurius,
alleen gebleven, zegt:
Beef, beef, o menschelijk geslacht!
Zie reeds de Deugden loopen;
Het Noodlots vonnis is volbracht,
Pandora's doos is open!
|
|