Toelichting bij vorm en inhoud van het gedicht.
Alle de Geusen, egter, in een Gedicht te noemen was ondoenlyk, alzo wel als alle hare verrigtingen te verhaalen. Een berymde lyst van naamen, of een courant in dichtmaat, zouden beide belacchelyk zyn. Dus vind men dan maar genoemd, 1. eenige van die, door welke den Briel is vermeesterd, 2. zommige van de Geusen, die by vroegere of laatere voorvallen voor 's Lands vryheid hebben uitgeblonken, 3. een klein getal Mannen welke men met historise zeekerheid, of dichtkundige waarschynlykheid, heeft gemeend in de gebeurtenissen van die tyden te moogen plaatsen.
De hoofd-daaden zyn insgelyks tot drie bepaald, 1. het neemen en verdeedigen van den Briel, 2. de reys van de Ryk na Engeland, en syne te rugkomst, 3. de eerste onderneemingen van de Geusen, uit de Haavenen van Vlissingen en Veere.
Deese geschiedenissen zyn alle drie ontwyffelbaar: de grond van dit Gedicht berust dan op waare gevallen, in verscheidene plaatsen en tyden, door de Geusen in Holland en Zeeland uitgevoerd, voor de komst van de Prins van Oranje in Holland: en het kort begryp van 't geheele werk, is vervat op bladzyde 40, in deese woorden van Blois aan Lumei:
Wy zullen, onder uw beveelen,
Terwyl 's Lands eerste breuken heelen,
Vervolgen 't geen den Briel beloofd;
Door dubb'le moed en vlyt betrachten
Dat binnen korten onse krachten
Zyn niet onwaardig zulk een Hoofd.
In een diergelyk Gedicht, konde het boven-natuurlyke niet wel plaats hebben, ook zal men 't 'er niet in vinden: want de Hoop aan de Prins gezonden, is zo weinig iets bovennatuurlyk, dat men zelfs in een