| |
| |
| |
Inhoud van het gedicht.
Philip de Tweede, Koning van Spanjen, de Nederlanden willekeurig hebbende willen regeeren, en de Inquisitie inbrengen, vergaderde de Nederlandsche Adel, en drie honderd van haar geleid door Heer Henrick van Breederode en Graaf Lodewyk van Nassau, gaven aan de Hertogin van Parma, Gouvernante, tot Brussel een smeekschrift over, tegen de schending van de Rechten en Privilegien der Landen. Onder die Edelen waren, Sonoi, la Marck van Lumey, Marnix van St. Aldegonde, Thoulouse, en andere, in de Nederlandsche Geschiedenissen minder bekend.
De Gouvernante zulk eene meenigte het Hof ziende intreeden, verschrikte; waar op de Hr. van Barlaymont zeide, ne craignez rien, Madame, ce ne sont que des GUEUX: vreest niets, Mevrouwe, het zyn maar Beedelaars. Dit gehoord, en aan de [zâem verbondene] Adel [welke die middag in 't Hotel van Florens van Palland, Graaf van Culenburg door den Heer van Breederode ter maaltyd wierde onthaald] overgebragt zynde, nam die de naam van Geusen aan: welke spoedig de naam wierd van alle de Voorstanders van de Vryheid.
Het antwoord van de Koning op dit smeekschrift was een Vonnis, waar by alle Ingezeetenen der Nederlanden ter dood waren veroordeeld, zonder aanzien van sexe of ouderdom, en zonder eenige gratie of dissimulatie. En wierd de Hertog van Alba, bekend door syne haat tegen de Nederlanders met een talryk heyr van de oude Spaansche Benden gezonden om dit Vonnis ter uitvoer te brengen; gelyk hy deede tegen alle die niet gevlucht waren; terwyl de Heeren van Montigny en Bergen, door de Nederlandsche Raad met vertoogen na Spanjen gezonden,
| |
| |
aldaar door last van de Koning wierden om hals gebracht.
De Prins van Oranje verzamelde de gevluchte Geusen, en, met haar, een leger Duytschers en Waalen, waar meede hy de Maas op een roemrugtige wyse overtrok, maar Alba tot geen gevegt hebbende kunnen noodzaaken, had hy het hartzeer syn leger door gebrek van betaaling te zien verloopen.
Syn broeder Graaf Lodewyk die de Noorder Provintien aantaste, scheen in 't begin gelukkiger, en behaalde op de Spanjaarts onder [Johan van Ligne] Grave van Aremberg een groote overwinning by Heylgerlee, maar wierd kort daar na selve overwonnen door Alba by Jemming, met veel moeyte, door 't gelukkig weder overkoomen van d'Eems, syn leven behouden hebbende.
Oranje in die wanhopige staat, of ten minsten in een staat in welke niets als de Hoop aan hem meer over was, zig tot Dillenburg bevindende; besloot de raad van Coligny te volgen; om fortuin ter Zee te beproeven. Ten dien einde gaf hy Lastbrieven aan de uitgeweekene Geusen om te water aan Spanjen alle afbreuk te doen. Van deesen vond zig een groot getal in Maart 1572, door verscheidene lotgevallen in de Engelsche Havens verzameld: wanneer de Koningin Elizabet op zeer ernstige vertoogen van Alba, en om een Oorlog met Spanjen te vermyden, by een Publicatie aan de Geusen bevool haar Ryken te verlaaten. Genoodzaakt te gehoorzamen, vertrokken sy uit Engeland in vier en twintig Scheepen onder de volgende Bevelhebberen.
1. | Willem Graaf van la Marck, Heer van Lumei, Sereyn, &c., Admiraal, by onse Schryvers onverschillig dan Lumei, dan la Marck genoemd. Hy had gezwooren zig niet te zullen laten scheeren
|
| |
| |
| voor dat het bloed en de moord der Edelen zoude gewrooken zyn. |
2. | Barthelt Enthes van Mentheda, Ommelander. Vice-Admiraal. Bezonder Vyand van de Groningers. |
3. | Roobol, Lieutenant Collonel van la Marck over de Soldaaten. |
4. | Willem van Blois van Treslong. 5. Jacob Cabbiljau. Hollanders. |
6. | Jacob Simonez de Ryk. 7. Jan Spiegel. Amsterdammers. |
8. | Niklaas Ruichaver, van Haarlem. 9. Hendrik Thomas. Noordhollander. |
10. | Marinus Brand, van ter Veer. 11. Bruin. 12. Cornelis van Everdingen, beide van Utrecht. |
13. | Fokke Abelz, en Jan Abelz syn broeder, by hem. Friesen, [van Dokkum]. |
14. | Hedding, om syne hooge jaaren genoemd Oom Hedding. Zwollenaar. |
15. | Daam van Haren, uit het Land van Valkenburg. |
16. | Guileaume de Grave, Gentenaar. 17. Doovelens, of, de la Douve, Brabander. |
18. | Looy. 19. Gillis Steltman, Brussellaaren. 20. Geleyn. 21. Jelmer. Waalen. |
22. | Marten Merous. 23. Wouter Fransen. 24. Ellert Vlierhop. Waar deese drie t'huis hebben behoord is my onbekend. |
Van de Nederlanders op die Vloot, zonder gebied over scheepen, vind ik maar de volgende genoemd.
Adriaan Heer van Zwieten, die kort hier na, met een ongelooflyke stoutmoedigheid, Oudewater en ter Gouw bemagtigde.
Jan van Duivenvoorde, Heer van Warmont, die naderhand de naam van Wassenaar aannam: ter deeser tyd nauwlyks zestien jaaren oud.
Lancelot, Bastaard van Brederoode. De Heer van
| |
| |
Montigny, en Lancelot wierden in haar jeugd voor de schoonste Mannen in Nederland gehouden.
Anthonis van Utenhove, Anthonisz, en Jaques Schoneval. Gentenaaren.
Anthonis van Rhynen, uit Overyssel.
Jaques Hennebert, van Sluys in Vlaanderen.
Jan Syvertz, en Dirk Duivel, Amsterdammers.
Wybe Sjoerds, [van Worcum in Friesland.]
Jacobus Martens, [van Gent.]
Gautier Herlyn, [van Valencyn.]
Croocq, Nicolaus Holbeek, Willem Lievensz, en Cornells Loeffen.
Johan Omal, onzeeker waar van daan, maar zeekerlyk gewoond hebbende tot Leiden, en de gewoone Commissaris by de pynigingen van de Geestelyken, gelyk de Carthuisers, Heer Joost van Tol, tot Leyden, Cornelius Musius Prior van St. Aagten tot Delft, † een van de geleerdste Mannen van syn tyd enz:
Aldus uit de Engelsche Havens vertrokken, vonden zig de Geusen den 1. April voor de mond van de Maas, en die Rivier ingezeyld zynde streeken na de middags ten twee uuren voor 't Brielsche Hoofd, de Scheepen van de Capteins Brand en Haren, die de voortogt hadden, wel haast gevolgd door de geheele Vloot. Om vyf uur waren de Geusen aan land; Roobol met de Soldaten voor de Poort, en la Marck gaf aan de Regeering van den Briel twee uuren beraad om de Stad aan hem voor den Prins van Oranje over te geeven. Maar die tyd was nog niet om, en de Magistraats persoonen meer bedagt op vluchten als raadpleegen; wanneer Roobol by geval aan de waterpoort, stroo, rys, en teer gevonden hebbende, die poort in de brand stak, en aldus in de Stad drong.
Na 't om hals brengen van de Geestelyken en eenige weinige Spaanschgezinde ingezeetenen, en 't plunderen van Kerken en Kloosters, wilde la Marck de
| |
| |
Stad in brand steeken en vertrekken; maar zommige wysere en verder uitziende Hoofden, en voornamentlyk Blois en de Ryk haalden hem over om te blyven, en de Stad te sterken, waar toe de Burgery aanstonds hulp en hand bood, en 't nodige geschut van de scheepen op de wallen hielp brengen.
De tyding van 't neemen van den Briel tot Brussel gekomen zynde, zond Alba last aan de Graaf van Bossu, Stadhouder van Holland, een Nederlands Heer, tot die tyd zeer bemind, om den Briel aan te tasten. Bossu gehoorzaamde, en zoude misschien de Stad stormenderhand genomen hebben, zo niet, wanneer 't gevegt twyffelagtig was, Rochus Meeuwszen [Stads timmerman] de gragt over zwemmende, met een byl in de hand, de Sluys van Nieuland hadde opengehakt, waar door 't water in 't Land kwam, en der Spanjaarden vlucht veroorzaakte.
Aanstonds daar na, ontving Lumei aanzoek van die van Vlissingen en Veere, die het Spaansche juk hadden afgeworpen, om hen by te staan; waar op Blois met drie honderd Geusen na Vlissingen tot hulp wierd gezonden, en de Ryk na Engeland, om bystand aldaar te vraagen. Elizabet van syne komst verwittigd, liet hem voor haar komen, weigerde hem in 't openbaar alle hulp, en zag oogluikende aan dat hy zig van waapenen en manschap mogt voorzien. Hier meede te rug keerende, ontmoete hy by Dover [Nordforland] eenige scheepen met vluchtelingen van Vlissingen, die bang gemaakt door de bedreigingen van de Heer van Cappelle, des Konings Bevelhebber in Walcheren, met Vrouw en kinderen een schuilplaats zogten, en deeze hulp ziende, de Ryk smeekten met haar na Vlissingen te keeren, het geen hy, eindelyk overreed, deede.
Die Stad versterkte zig terwyl dagelyks, door de bystand van ter Veer, [in welke stad men al 't
| |
| |
Geschut van Zeeland vond] en door een meenigte gebannene, en te rug keerende, Geusen. In die omstandigheeden kwam aldaar aan Pachieco, Directeur van de Spaansche Fortificatien, welke van geene verandering weetende de haven invoer en aanstonds wierde opgehangen, in plaats van het Casteel te bouwen waar toe hy gezonden was.
In tusschen naderde de Hertog van Medina-Celi (door den Koning tot Opvolger van Alba benoemd) met een Spaansche Vloot, bemand met meest Nederlands bootsvolk, en twee duizend Spaansche Soldaaten onder bevel van de oude Juliaan Romero, Collonel van 't Regiment van Lombardyen.
De Geusen [en Zeeuwen] zeilden Medina te gemoet, tasten syne Vloot aan, en sloegen de zelve. Medina vluchte na Sluys verscheidene van syne grootste scheepen gestrand of genomen ziende: waar onder een op het welke Schipper Boudewyn Ewoutz, van Vlissingen, zig bevond, die met behulp van 't Nederlands bootsvolk, de Spaansche Officieren en Soldaaten doodde of over boord smeet. Schipper Sebastiaan de Lange, van ter Veere, door vier Spaansche Oorlogscheepen geënterd, en geen kans ziende om te ontkoomen stak de brand in zyn kruyt, en deed de vyf scheepen zamen springen. Het eerste gevolg van der Geusen overwinning, was, het verooveren van de ryk gelaadene Lisbonse Vloot met Oost-Indische waaren van de Taag na Antwerpen moetende, waar van alleen twee scheepen ontkwaamen.
Verscheidene Landen en Steeden van de Provincien van Utrecht, Gelderland, Overyssel en Friesland verklaaren zig voor de Geusen. Zuyd en Noord Holland (behalven Amsterdam) zig in Vryheid gesteld hebbende, vergaderen de Staaten van Holland tot Dordrecht. De Friesen zenden hulp [over Stavoren] na Noord-Holland. De Prins van Oranje vertrekt uit
| |
| |
Duitschland, gaat scheep tot Campen, en koomt in Holland, tot Enkhuisen aan: waar na de naam van Geusen ophoud.
Dit zyn de gebeurtenissen welke men zig heeft voorgesteld, zo veel doenlyk in een verzaameld, te verhaalen: [in dat verhaal, overal daar het moogelyk is geweest, de Historische waarheid nooyt uit het oog verliesende.]
|
|