Want alle verlies is winst: Menno ter Braak 1902-1930
(2000)–Léon Hanssen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 295]
| |
Hoofdstuk 26
| |
[pagina 296]
| |
moeilijk kon schrijven en nog moeilijker kon praten - ‘beiden hebben we de neiging, al schrijven we fervent, om meer in brieven te verhullen dan te openbaren’.Ga naar eind6 Op 11 juli 1926 begon hij aan wat hij op dat moment nog cryptisch aanduidde als ‘het’ stuk. De titel had hij vanaf het eerste moment klaar: Ondergang. Over persoonlijkheid en woord.Ga naar eind7 Hij schreef het essay in de eenzaamheid van Eibergen, maar in een voortdurende tweespraak met Jo Planten-Koch, wie de vele echo's van Prometheus in het stuk zeker niet ontgaan zullen zijn. Dick Binnendijk vernam van een en ander in de verte. Gereed om met H. Marsman in het Franse Montigny-sur-Loing (Seine-et-Marne) een studieuze vakantie te houden (van de studie kwam niets terecht, van het brassen des te meer), was voor hem alleen al de titel van het essay aanleiding tot de volgende reactie: Verder veel sterkte bij het schrijven over den ‘ondergang’. Wanneer vestigt zich eindelijk eens bij jou de overtuiging dat er althans geschreven moet worden over Opgang, al dan niet aanwezig, maar stellig te wenschen en dus te provoceeren, o scepticus!Ga naar eind8 In dit expressionistisch geladen werk schetst Ter Braak een naamloze ‘persoonlijkheid’, die enigszins doet denken aan de knielende of neerzijgende figuren die de Duitse beeldhouwer Wilhelm Lehmbruck tijdens de Eerste Wereldoorlog maakte. Reeds in de vierde alinea van het stuk komt deze ‘persoonlijkheid’ tot de bekentenis: Ik ben voorgoed alleen. Iedere gemeenschap die ik zal dienen, zal mij uitstooten. Ieder wezen, dat ik zal liefhebben, zal van mij vervreemden. Iedere gedachte, die ik zal uitspreken, zal verkeerd verstaan worden. Iedere daad, die ik zal volbrengen, zal onevenredig zijn aan de volheid der bedoeling. De diepte is de eenzaamheid... Hier is een ‘late mens’ aan het woord, een scepticus vermoeid door de daden. Hij heeft ontdekt dat het wezen van de persoonlijkheid bestaat in een volslagen eenzaamheid. De enige manier waarop deze mens zich kan revitaliseren is zich telkens weer uit een gemeenschap losrukken, ook al betekent dat zijn ondergang; iedere poging tot liefde is tot onvolkomenheid voorbestemd: ‘Er is geen bestendige binding, er is een steeds zich herhalend gebonden worden en weer tot ontbinding overgaan.’ De | |
[pagina 297]
| |
persoonlijkheid moet zich in de afgrond storten om tot zichzelf te komen, om wedergeboren te worden. Een late mens, is hij tegelijk een nieuwe mens die afrekent met de traditie. Want vasthouden aan het verleden betekent stilstand en verstarring. Als scepticus is hij een verzetsfiguur die opstaat tegen de moderne massamaatschappij, want: ‘De maatschappij stoot den vernieuwer uit, omdat hij storend werkt op de productie’; de massa neemt slechts op wat bruikbaar is. Daaruit mag echter niet worden geconcludeerd dat deze mens ‘een hautaine minachting voor de sociale problemen, voor de toekomst der maatschappij’ heeft, zoals Ter Braak korte tijd later beklemtoonde in het opstel ‘Waarheen gaan wij?’, een antwoord op Dirk Costers verontruste De Stem-enquête over de ‘stijgende, beklemmende, bijna lugubere onzekerheid in de wereld’ anno 1926.Ga naar eind9 Ook al was het door Ter Braak beleden meditatieve persoonlijkheidstype - anders dan productieve figuren als de politicus, de dominee, de ondernemer - niet gefixeerd op het nastreven van concrete oplossingen in het maatschappelijke veld, deze meditatieve mens volgde wel degelijk ademloos de caleidoscoop der verschijnselen. Zijn levensdrift kan hem zelfs aanzetten tot een daadwerkelijk deelnemen, al zal hij zich er altijd tegen verzetten helemaal in die verschijnselen op te gaan. We stuiten hier op wat kernachtig geformuleerd is als de paradox van Ter Braaks antimaatschappelijk gefundeerd engagement.Ga naar eind10 Zijn bemoeienis met maatschappelijke ontwikkelingen komt altijd voort uit een verdediging van het principe van de individualiteit. De persoonlijkheid moet altijd in staat blijven tot ‘onproductieve’ meditatie, moet altijd uit het gareel kunnen blijven lopen, tot zijn ondergang aan toe. Zoals de persoonlijkheid op gespannen voet staat met de gemeenschap, zo heeft hij ook een haat-liefderelatie met het woord. Het woord is er om de levensspanning (‘intensiteit’) tot uitdrukking te brengen en te celebreren, maar heeft tegelijkertijd de neiging die spanning te fixeren en daarmee te verstikken.Ga naar eind11 Elke literaire vorm is daarmee ook een vorm van dood, een cocon waaruit de persoonlijkheid zich spoedig weer zal terugtrekken, ontgoocheld, omdat het woord niet in staat bleek de levende realiteit te onthullen. Elk woord is in principe een onwaarheid. Ter Braak, veelschrijver, was in wezen een woordhater. Dat wil echter niet zeggen dat hij als schrijver versaagde: integendeel, de schrijver moet steeds opnieuw proberen tot de essentie te geraken, moet zich voortdurend in een nieuwe kameleontische vorm kunnen vastleggen | |
[pagina 298]
| |
die hij een volgend moment weer zal verloochenen. Want de oneindige stilte, het sprakeloze en geruchtloze waarnaar de meditatieve mens neigt, is niets anders dan het einde van het leven. Een zwijgend mens is een onbestaanbaarheid, een theoretisch eindpunt. In zijn derde grote essay uit zijn academische jaren, ‘Het schoone masker’,Ga naar eind12 probeerde Ter Braak, zoals hij bijna verontschuldigend bij Binnendijk aankondigde, tot een positievere levensbeschouwing te komen.Ga naar eind13 De persoonlijkheid bevestigt zijn betekenis in het erkennen van zijn nietigheid tegenover leven en dood. Daarin schuilt zijn oorspronkelijkheid: ...leven en dood beide onder oogen te hebben gezien, in het leven te kunnen sterven, in den dood te kunnen leven. Wie in de dood de verlossing meent te vinden, blameert zich en vergeet dat alleen het leven die verlossing kan brengen. De oorspronkelijke mens weet ook dat hij zichzelf tegenspreekt zodra hij zijn gedachten gaat vastleggen. Toch betekent dit nog niet dat hij daarmee ook onwaar is geworden. Het gevoel van onvolledigheid, van onwaarheid ligt aan de oorsprong van elke schepping, is inherent aan het leven zelf. Om te leven heeft de mens maskers nodig. Zonder de beschermende functie van maskers zou de intensiteit van het leven verschroeiend zijn. Om zijn hoop en wanhoop beheersbaar te maken heeft de mens maskers nodig: woorden. Daarvan zijn er oneindig vele. Achter elk masker gaat een kloppend hart, een ziel verborgen. Het is ieders taak die ziel te ontdekken, om het leven als het ware te verlossen uit de dood. Het Ondergang-essay geeft een bijna koel-zakelijke bepaling van deze Ter Braakiaanse figuur, waakzaam, mobiel, steeds bereid zich uit bindingen los te maken, een ‘...in woorden ordenende oneindig variabele persoonlijkheid.’Ga naar eind14 Zijn baard, of wat daarvoor door moest gaan, had Ter Braak in de zomer van 1926 misschien ook laten staan omdat hij zich afbeulde voor zijn studie. Er werd druk op hem uitgeoefend financieel zo gauw mogelijk onafhankelijk te worden. Bovendien zat hij vol van vrouwengeschiedenissen die onvoltooid bleven - zo had hij, toen de affaire met Jo Planten-Koch in het slop raakte, voor heel even zijn aspiraties gevestigd op weer een veel (ruim twaalf jaar) oudere vrouw: ‘Pop’ Ensink, de temperamentvolle echtgenote van Telegraaf-journalist en schrijver J.W.F. | |
[pagina 299]
| |
Werumeus Buning en voormalig geliefde van A. Roland Holst, een vrouw op wie trouwens meer jongere schrijvers verliefd raakten.Ga naar eind15 Maar ‘Pop’, die Ter Braak uit de Kring kende, zag hem al snel niet meer staan, waarna hij haar voor ‘zenuwziek’ schold.Ga naar eind16 Om zijn beurs te spekken had hij voor de pagina ‘Voor de vrouw’ van De Telegraaf een ongesigneerd ‘entrefiletje’ - tegenwoordig een column genaamd - afgescheiden met de bizarre titel ‘Ik en de vrouw. Door een man’. Het was de schrijfster Emmy van Lokhorst geweest, op dat moment de geliefde van Binnendijk, die hem als medewerkster van De Telegraaf bij die krant binnengeloodst had. Zij zag nog graag méér van zulke stukjes van zijn hand tegemoet. Ook al had hij er weinig of geen tijd voor, het honorarium van tien gulden lokte - maar toen kon hij de juiste toon niet meer vinden voor zo'n kort verhaaltje met ‘vriendelijke spanning of humoristische ontknooping’.Ga naar eind17 Dat maakt het stukje ‘Ik en de vrouw’ voor juist deze krant des te curieuzer en waard om kort te bespreken. Opvallend is dat Ter Braak in zo'n wegwerpproduct een heleboel persoonlijke en intellectuele preoccupaties wist te verwerken. ‘Het leven biedt ons,’ begint het verhaal, ‘één gave, die het ons mogelijk maakt, niet onder te gaan: verdraagzaamheid.’ Verdraagzaamheid, zelfs tussen man en vrouw. De natuur plaatste hen tegenover elkaar om voortdurend op zelfhandhaving bedacht te zijn (optimisten noemen dit: ‘elkaar aanvullen’). Het toernooi-instinct werd de basis waarop de maatschappij zich vormde. Gelukkig wisten man en vrouw veel van hun instincten te matigen en soms werden zij zelfs kameraden. De man is niet zoo veeleischend meer. Hij heeft geleerd zachtmoedig te blijven tegenover vrouwen van allerlei figuur en temperament; hij heeft geleerd zich bij de meest uiteenloopende parfums neer te leggen. Het is hem mogelijk te gaan tea-en met juno-gestalten en met frêle poppetjes, met diepzinnige en met oppervlakkige vrouwen. Hij is gewend geraakt aan vrouwen met sociale lage hakken en aan vrouwen met smokings. Niets is hem te veel. Alles is denkbaar, omdat wij van roofdieren verdraagzame halfgoden werden. Grenzen werden uitgewist. ‘Wij’ - de ik-persoon van het stukje spreekt steeds in de eerste persoon meervoud - kunnen de Franse vrouw liefhebben met haar grote hoeveelheden poeder en rouge; ‘wij’ kunnen met | |
[pagina 300]
| |
de Duitse vrouw een Wagner-opera bezoeken en na afloop met haar Kalbsleber met pikante saus eten in een bierrestaurant; naast de Engelse vrouw kunnen ‘wij’ zwijgend een weemoedige pijp roken en zwijgend haar onvergelijkelijke koelheid beminnen. Zo internationaal verdraagzaam werden ‘wij’, dat wij in de Hollandse vrouw de deugdzaamheid van Lucretia en de loszinnigheid van Dubarry verenigd zien. Opeens gaat het verhaal dan over in de eerste persoon enkelvoud: Ik zonder geen vrouw op aarde uit van mijn verdraagzaamheid. Maar toch, er is één vrouw, met wie ik zonder eenigen twijfel in conflict zou geraken: dat is de Amerikaansche. Aan haar vermag ik niet de mogelijkheden te ontdekken, die de mannelijke ziel zoo voorspoedig weten te kluisteren. Als ik haar zonderlinge schoenen zie, voel ik de neiging haar op haar tenen te trappen. Voor de monsterlijke glazen van haar bril deins ik terug. En als ik haar in Europa's musea Rembrandts en Goya's zie adoreeren, keeren mijn oude roofdierinstincten in hun volle kracht terug. Wat valt er in het stukje op? Eerst en vooral natuurlijk de obsessie voor vrouwen en hun attributen; de vreselijke stereotypering naar land van herkomst (waar Ter Braak altijd een handje van heeft gehad; de nationale clichés maken duidelijk dat het hem nog niet gemakkelijk viel ‘internationaal verdraagzaam’ te denken) en ten slotte de boutade jegens ‘Amerika’. Dit laatste nu, het anti-amerikanisme, was bon ton onder de Europese culturele elite van na de Eerste Wereldoorlog.Ga naar eind18 De Verenigde Staten hebben zowel in positieve als negatieve zin altijd tot de verbeelding van Europa gesproken: ofwel als het land van de onbegrensde mogelijkheden en de lege open ruimte, het land van de kapitalistische utopie à la Henry Ford en het ‘witte socialisme’, ofwel als de lichtzinnige prostituee die schaamteloos de Europese markt exploiteert. De Vrede van Versailles werd als tragisch begrepen omdat een Amerikaanse president Europa moest komen mededelen wat Europa betekende én omdat deze Woodrow Wilson een onpraktische idealist was: een totaal gemiste kans.Ga naar eind19 ‘Amerika’ en ‘Europa’ werden in de beeldvorming steevast als tegenpolen voorgesteld. ‘Amerika’ stond voor oppervlakkigheid, moderniteit, vluchtigheid, massaliteit, kwantiteit; ‘Europa’ voor diepgang, traditie, traagheid, individualiteit, kwaliteit. Het economisch overwicht | |
[pagina 301]
| |
van de Verenigde Staten na de oorlog manifesteerde zich niet alleen in het feit dat heel Europa schulden had aan Amerika, maar vooral in de richtinggevende industriële ontwikkeling van de Verenigde Staten, waarbij rationalisatie van de productiemethoden en wetenschappelijk management de toon aangaven. Volgens de grondlegger van de rationalisatie- en efficiency-gedachte, de Amerikaanse ingenieur F.W. Taylor, zou er een mentale revolutie moeten plaatsvinden waardoor eenheid en orde in een zich snel moderniserende maatschappij gewaarborgd konden blijven. De ideeën over de kapitalistische marktrationaliteit, de formele bureaucratisering van de staat, de functionalisering van de sociale verhoudingen en de verzakelijking van het wereldbeeld gaan in deze conceptie van modernisering harmonieus samen en werden in Nederland uitgedragen via het platform van het ‘Nederlandsch Instituut voor Efficiency’, opgericht in 1925.Ga naar eind20 Vanuit de liberale cultuurelite werden er in Europa echter tegenkrachten gemobiliseerd die als een anti-moderniseringsbeweging gezien kunnen worden en waarin Ter Braak zijn stem geducht liet meeklinken. Het betrof een ideologisch tegenoffensief, waarbij de aloude gerespecteerde waarden van de Europese cultuur werden ingezet tegen het vulgaire, stijlloze materialisme van de Amerikaanse civilisatie. Bij Ter Braak ging dit veel verder dan een afkeer van de platte Amerikaanse film of een griezelen van ‘The American Way of Life’.Ga naar eind21 Het raakt in het midden van de jaren twintig de kern van zijn levensovertuiging. Bij zijn personalia in het register van de letterkundige almanak Erts 1926 had hij laten vermelden: Is principieel en radicaal anti-amerikanist! In dit anti-amerikanisme betoonde Ter Braak zich even fel en fundamentalistisch als de communisten (of zelfs als de nationaal-socialisten die voortdurend de Amerikaanse ‘plutocratie’ hekelden). Het Amerikaanse machtsmiddel bij uitstek, de dollar, was voor Ter Braak een even grote steen des aanstoots als voor de communist Jan Romein. Diens uitval in De Groene Amsterdammer van 31 juli 1926 had dan ook net zo goed door Ter Braak geschreven kunnen zijn: Als daalder is het geld van de Republiek der Vereenigde Nederlanden in de 18de eeuw naar de opgestane Engelsche koloniën | |
[pagina 302]
| |
gegaan om hen te steunen bij hun politieke bevrijding, als dollar keert hij na anderhalve eeuw terug naar Europa; de brenger, gewenscht en verwenscht tevens, van economische onderwerping, als de ‘almighty dollar’ inderdaad, waar buiten geen heil meer schijnt.Ga naar eind22 Het anti-amerikanisme kenmerkte de Nederlandse en Europese cultuurelite van links tot rechts, van Jan Romein tot Johan Huizinga. De zelf-verklaring van culturele superioriteit was de typische reactie van een leidende maatschappelijke klasse bij de ervaring van minderwaardigheid en achterstand ten opzichte van machtiger buitenlandse concurrenten.Ga naar eind23 Er is een duidelijke analogie met de ideologische tegenstelling die de politiek gefrustreerde Duitse burgerij in de achttiende eeuw creëerde tussen de ‘diepe’ en authentieke Duitse cultuur versus de ‘oppervlakkige’ en onechte Franse civilisatie.Ga naar eind24 Deze typische reactie is door de socioloog en amerikanist A.N.J. den Hollander ook wel gekarakteriseerd als ‘het Atheense complex’: geconfronteerd met de opmars van het politiek onstuitbare Rome, pronkte het oude Athene met zijn overwicht op cultureel gebied, artistiek en intellectueel.Ga naar eind25 De verdringing van kunst door kitsch: dat was wat de Europese cultuurdragers van het amerikanisme vreesden. De term kitsch duidt op een grote onzekerheid in de vormgeving binnen de nieuwe geïndustrialiseerde, gemechaniseerde maatschappij.Ga naar eind26 Iets ‘verkitschen’ betekende aanvankelijk zoveel als iets wansmakelijks verkopen aan een Amerikaan, die geen smaak heeft, maar goed betaalt. Maar in het moderne ‘kitschtijdperk’ - de term is van Norbert Elias - zou de culturele elite uit economische noodzaak zelf de minderwaardige producten moeten maken die ze vroeger verachtte: ‘kitsch’ als uitvloeisel van The American Way of Life. Reeds in Propria Cures had Ter Braak voortdurend zijn giftige pijlen afgeschoten op de Yankeeitis. Van de Stille Zuidzee tot de Atlantische Oceaan bindt hen, de ‘Amerikanen’, die ene band: efficiency. Als een doelloze machine raasde het Amerikaanse vooruitgangsideaal nu ook over het door de oorlog uitgeputte Europese continent. Het bontst maakte Ter Braak het in een hoofdartikel met de vetgedrukte titel europa voor de europeanen! in pc van 21 februari 1925.Ga naar eind27 Amerika werd hierin tot bastaardkind van de aloude moeder Europa uitgeroepen. Een opmerkelijke beeldspraak. In zijn Telegraaf-column had Ter Braak Amerika gepersonifieerd als een idioot geschoeide vrouw met | |
[pagina 303]
| |
brillen als borrelglazen. Dat was een omkering van het - door Ter Braak óók gekoesterde - stereotiepe beeld van de Amerikaanse vrouw als een superzinnelijke mannequin die de charleston danst op waanzinnig hoge hakken (maatje vijfendertig).Ga naar eind28 In deze stereotiepe visie vertegenwoordigde Amerika een valse vorm van matriarchaat,Ga naar eind29 waartegen de Europese zonen met een metafoor van Ter Braak als ‘roofdieren’ in verzet kwamen. In het opstel ‘Europa voor de Europeanen’ zijn de rollen omgedraaid. Nu is het de zoon die zijn moeder voor dertig zilverlingen tegen dollarkoers heeft verkocht aan Hare Majesteit de Efficiency. Er zijn dus goede zonen (de roofdieren) en slechte zonen (die hun moeder verkwanselen). Wat in de beeldspraak bij Ter Braak steeds opvalt is het ontbreken van een vader. Wie zal dan de stervende moeder Europa redden? Genezing kan slechts brengen het defensief van den gesloten phalanx harer echte kinderen. Er zal onophoudelijk en onverbiddelijk gestreden moeten worden. Tegenover het Amerikanisme moet men een ‘Europeesche moraal’ kunnen stellen, die wortelt in het trotsch besef van een steeds opnieuw bevruchtend verleden. Bizar genoeg zou Ter Braak in een later, bijzonder agressief, Vrije Bladen-artikel, ‘De haat des positieven en des negatieven’,Ga naar eind30 het amerikanisme in Nederland volledig laten samenvallen met het vrijzinnig protestantisme - de geestelijke wereld van zijn eigen moeder! Hiermee wilde hij kennelijk op indirecte wijze bewijzen dat het zieke moedertje Europa in wezen niemand anders dan zijn eigen moeder was, en dat zij door haar eigen zoon militant genezen moest worden als zijn vader het niet deed. Het artikel opent met een ode aan de haat, die vooral gericht blijkt op de vrijzinnig protestantse dominees die tegen beter weten in nog steeds de eeuwige liefde prediken. Ten tweede richt de haat zich op de Amerikaanse president Calvin Coolidge, die onder het mom van de godsdienst zijn verslavende dollarmentaliteit over Europa verspreidt. Het vrijzinnig protestantisme beschouwde hij als de vervulling van Coolidges sluwe opzet. Ter Braaks nihilisme in dezen kan begrepen worden als een ‘geest’ die zich, om trouw te blijven aan de Europese overlevering, onmiskenbaar negatief en agressief, zelfs vernietigend opstelt. Machtig wordt die geest | |
[pagina 304]
| |
alleen als hij de kilte van het negatieve volledig beaamt en er niet voor terugdeinst.Ga naar eind31 Het was de logica van het extreme in een situatie van culturele en economische bedreiging, ook van sociaal-maatschappelijke destabilisatie. Bovendien kan de cultus van de haat als een compensatie van de vaderloosheid worden beschouwd. Het trefwoord is illusie in desillusie: erkenning van neergang, samen met de wil weer te verrijzen, want: De weg naar boven en naar beneden is één en dezelfde, zei Heraclitus en met hem Carry van Bruggen.Ga naar eind32 Alles wentelt daarbij schijnbaar doelloos om ‘het grote ledige’, rond een groot nihil. Tegen deze ledigheid kwam het agressieve vitalisme van Ter Braak in opstand, als in een ultieme poging het bedreigde Europa van de vernietiging te redden. Ter Braaks laatste grote anti-Amerika-artikel verscheen in het maartnummer van 1928 van De Vrije Bladen en was geïnspireerd door een Amerikaans reisverslag van zijn achterneef J. Huizinga, Amerika levend en denkend.Ga naar eind33 De titel laat geen ruimte voor misverstanden: ‘Waarom ik “Amerika” afwijs’.Ga naar eind34 Toch plaatste hij aanhalingstekens om uit te drukken dat het om de idee ‘Amerika’ ging, niet om het reële Amerika, dat hij immers in het geheel niet kende. Als vertegenwoordiger van ‘Europa’ voerde hij een krantenjongetje ten tonele, dat op het voorbalkon van een tramwagen aandachtig in een muziekpartituur zit te neuzen. In deze ‘aristocratie van het verdiept-zijn, van de afwezigheid’ te midden van het razende verkeer, wordt het bleke ventje tot ‘een gestalte met iets prinselijks en ongenaakbaars’. ‘Toen hij het balcon verliet,’ besluit de passage, ‘zag ik, dat hij een bochel had, de koningsmensch. Het papier, dat hij met zorg wegstopte, droeg aan de buitenzijde den titel “Serenade van Toselli”.’ Een in muziek verzonken prins met een bochel, ziedaar hoe Ter Braak zijn geliefde wereld - Europa - uitbeeldde! Maar het feit dat de jonge musicus om zijn muziekles te bekostigen als krantenjongetje moest werken, duidt aan dat ook deze bleke prins moest gehoorzamen aan de wetten van ‘Amerika’. De titel ‘Waarom ik “Amerika” afwijs’ lokte vanzelfsprekend verontwaardigde reacties uit in de trant van: ‘Dat zal de Amerikanen een zorg zijn!’Ga naar eind35 Amerika liet zich, zo werd Ter Braak nog jarenlang verzekerd, in het geheel niet afwijzen en al zeker niet door losstaande jongeren of ver- | |
[pagina 305]
| |
waande studenten.Ga naar eind36 De amusantste reactie kwam echter op het pc-artikel ‘Europa voor de Europeanen!’ Een week na de verschijning daarvan ontving Ter Braak een brief van C.S.A. Masston D.B.B., Secretary of the Board of Lectureship, Holland Section. In een Amerikaans waar de honden geen brood van lusten, maakte deze hem uit voor een malloot en gaf het advies contact aan te knopen met een groep Amerikaanse christenjongeren. Bijgevoegd was een toegangsbewijs voor een ‘Free Lecture’ van de ‘Christian Society Amsterdam’ op 10 maart 1925, om acht uur in de Zendingskapel aan de Keizersgracht 676 te Amsterdam. Wel bevatte de brief nog een compliment: As seen from the view of journalists, your article was not so very bad. We dare say, if you would have some desire for it, we can send you a tip for one of our leading weekly's, and you'll make a great deal of money with it. Ter Braak tuinde erin. Hij was op het afgesproken tijdstip present aan de Zendingskapel, maar deze bleek potdicht te zijn. In het volgende nummer van Propria Cures verzocht hij met Europese groeten de pseudo-Amerikaan zijn ware naam te onthullen. Deze had zich inmiddels al bekend gemaakt: de tekenaar Wybo Meyer sprak in een briefje de vrees uit ‘te vèr te gaan met m'n verlakkerij’. Dat was ongegrond: Ter Braak kon er goed tegen te worden gefopt en hij speelde het spelletje mee.Ga naar eind37 |
|