werd als leraar aan Het Rotterdamsch Lyceum. De inleiding die Ter Braak in 1931 schreef bij het door hem met Du Perron en de Vlaamse schrijver Maurice Roelants (1895-1966) opgerichte tijdschrift Forum, bruist van zelfvertrouwen en uitdagendheid. De ‘persoonlijkheid’ was het eerste en laatste criterium waarop een kunstenaar beoordeeld moest worden. Zonodig diende deze beoordeling tot stand te komen in een ‘polemiek’. (‘Wij zullen polemisch zijn, wanneer polemiek zich als wenschelijk aan ons voordoet’.) Terzelfder tijd gaat Ter Braak het begrip ‘vent’ gebruiken: is iemand een ‘vent’ of niet? Als dat niet het geval is, dan is hij oninteressant en valt hij weg. Deze krachtige wind heeft de bleekneuzige Nederlandse letteren van die tijd ongetwijfeld goed gedaan. Maar bij het forse accent dat hier op de persoonlijkheid en het vent-zijn gelegd wordt, krijgt men toch ook de indruk dat dit wapengekletter er mede toe moest dienen om eigen onzekerheden te overstemmen. Het heeft iets weg van een mannelijkheidsritueel. Kennelijk zijn er in Ter Braaks leven dingen voorgevallen - gedacht kan worden aan de mislukte ontgroening - die het hem nodig maakten te bewijzen dat hij wel degelijk een ‘vent’ was.
Het Rotterdamsch Lyceum was in 1920 opgericht door een vereniging van welgestelde ouders en sedert 1929 gevestigd in een nieuw gebouw aan de Pieter de Hoochstraat in de Maasstad, waar de school nu nog steeds staat. Vanaf het begin tot 1955 werd de school geleid door rector Wilhelm Georg Schrijver (1888-1977), een man die zijn gezag liet gelden onder het motto ‘l'école, c'est moi’. Toen hem jaren later gevraagd werd naar zijn herinneringen aan Menno ter Braak, stelde hij een nogal strenge ‘beoordeling’ op over de voormalige leraar Nederlands en geschiedenis. Lezen we een stuk mee:
‘Hij had zijn hoofd altijd zo vol problemen op het gebied, waarop hij zich naam heeft gemaakt, dat hij nooit tot ernstige en rustige bezinning op zijn taak als leraar kwam. Anderzijds beïnvloedde hij vaak sterk de mentaliteit en instelling in het leven van de oudere leerlingen der Gymnasiumafdeling, met het soms minder prettige resultaat dat hij, gedreven door zijn kritische, analytische karakter ondergroef, wat voor de leerlingen “vast” was, en dat niet verving door iets positiefs. Van de beste leerlingen kwamen sommigen tot een pessimisme of nihilisme, dat hun een aantal moeilijke jaren bezorgde. [...] In de eerste jaren van zijn