argwanende plaatselijke en landelijke bestuurders (argwanend door het soms revolutionaire karakter van de films), met regisseurs van heinde en verre, teveel om op te noemen. Het is bijna een wonder dat hij in deze tijd de gelegenheid en de rust vond aan zijn - in het Duits geschreven! - proefschrift te werken, waarop hij in de zomer van 1928 promoveerde. Menno ter Braak publiceerde ook nog twee boekjes over de filmkunst: Cinema militans (1929) en De absolute film (1931), het laatste op een moment dat hij eigenlijk al vaarwel had gezegd tegen de filmaanbidders. De cultus van zwaarwichtigheid die om het nieuwe genre groeide, was hem van lieverlee gaan tegenstaan. Maar hij vond ook dat de Filmliga volgens haar eigen doelstellingen overbodig was geworden: de artistieke film had in het gehele land erkenning gekregen. In september 1931 stapte hij op als bestuurslid van de vereniging en ruim een half jaar later ook als redacteur van het gelijknamige blad. Wanneer hij voortaan nog eens een film ging bekijken, dan het liefst een leuke amusementsfilm, ook al was het een Amerikaanse.
De Ter Braak van de late jaren twintig wordt ons, heel aardig, geschilderd door een directe ooggetuige, de letterkundige C.J. Kelk (1901-1981) in diens Ik keek alleen (1968): ‘Ter Braak was een geducht werker, en toegewijd wetenschapsman, maar met een originele aanpak van alle problemen die hij te lijf ging. Hij werd zich steeds meer bewust van zijn noodwendigheid in het geestelijk klimaat van Europa aan de afgrond, dat hij beleven moest. Hij was een matigheidsadept, die één kop thee dronk tegen een ander zes bier in 'n café als Scheltema of American, waar wij eindeloos discussieerden. Men had hem wel graag eens uit de band zien springen, maar ik althans ben daar nooit getuige van geweest. Ondanks zijn somtijds laatdunkend glimlachje raakte hij zelden of nooit uit de plooi, hoewel hij graag z'n mond profaneerde en op deftig-Gelderse toon zijn ver doorgevoerde drastische voorstellingen de vrije teugel liet’.
Zelden of nooit raakte hij uit de plooi. Ook Dick Binnendijk verbaasde zich telkens weer daarover bij zijn vriend (en ook bij diens familie) en vond hiervoor een kostelijke definitie: dit was de ‘Saksische paralyse’ van de Ter Braaks! Het is overigens zeer goed mogelijk dat Menno ter Braak juist door deze ‘verlamming’ gehinderd - en dus behoed - werd om in de afgrond te vallen waarvan reeds eerder sprake