het raampje en nu brachten zij háár weg. Voor héél lang, voor drie jaar wel. En als zij terugkwam, och, dan was natuurlijk heel de club verstrooid.
De heer en mevrouw Verhage zeiden nog een vriendelijk woord tegen de jongens. Toen stak de wreede stationschef de schijf in de hoogte.........
- ‘Dag El’, zeien de jongens.
En Nachtegaaltje wilde uitgelaten doen, maar er was toch iets raars in haar stem: ‘Adie jongens. Tot ziens, hoor! Jullie zijn schatten voor me geweest. Dag hóór, jongens! Dàg, dàg!’
Ze hing uit het raampje, zoolang ze kon. Ze zwaaide met haar zakdoek. Toen ging de trein den hoek om. Nachtegaaltje was naar Zwitserland.
Rookworst stond te kijken tot de laatste wagen verdwenen was.
- ‘Allo, Max!’, riep Pukkel, ‘kom je nog?’
Toen draaide hij zich om en ging langzaam mee naar buiten.
Daarop haalden ze hun fietsen, die ze hadden gestald. En Pukkel vertelde dat hij zijn ouwe kar verkoopen mocht. Hij kreeg een nieuwe. Een Nederlandsche Kroon. Ze stonden op het stationsplein, besluiteloos.
- ‘Wat nu?’, vroeg Lijn Tien.
- ‘Wat zullen we doen met de club?’ vroeg Pukkel.
- ‘Opdoeken!’ zei Max.
En de anderen spraken hem niet tegen. Ze voelden er allemaal iets van ontrouw in, om dóór te gaan zonder Nachtegaaltje. En Max het sterkst. De fleur was er nu voor een groot deel af.
- ‘Hoeveel is er nog in kas?’ informeerde Pukkel.
- ‘Zes-en-dertig cent’, was het bescheid van Lijn Tien, die de administratie van El had overgenomen. ‘Als