| |
| |
| |
Tweede hoofdstuk.
Over het baarzen in den polder; over het spiekdrama en hoe Nachtegaaltje een tablet chocolade kreeg.
De club van 3a, genaamd ‘De Nederlandsche Kroon’, bewoog zich langs den straatweg naar Hillegersberg.
De club ging baarzen.
Ik heb het immers al gezegd: zij zou zich op velerlei gebied bewegen, en dit visch-uitstapje was één van haar eerste manoeuvres.
In 3a had de oprichting der club nog al deining verwekt. Het viertal had het direct den volgenden dag rondgebazuind en meer dan één leerling der klasse was jaloersch, dat hij (of zij) er geen deel van uitmaken mocht. En sinds dien dag der oprichting hadden de vier het hun zedelijke plicht geacht, om zooveel mogelijk met elkaar naar school en naar huis te rijden. Zoo was de club al heel spoedig populair geworden. Trouw werd iedere week de contributie betaald, de kas was al aardig dik, en op een vrijen middag werden vaak de fietsen voor den dag gehaald en ging men er van door.
Toen - den volgenden morgen zou er om een bijzondere reden op de H.B.S. vrijaf worden gegeven - was Pukkel op een prachtidee gekomen: de club zou nu voor 't eerst eens iets gaan ondernemen, de club zou gaan
| |
| |
baarzen. Pukkel was een reuze-visscher, en wist, in den polder, een prachtige breede sloot, waar van-ouds een zeer uitgebreide en zeer goed gesorteerde baarzen-familie aanwezig was.
- ‘Ik houd niet van visschen’, zei Max, ‘en ik kàn het niet ook. Een sardientje uit een blikje halen of een zure haring uit een flesch, dat gaat nog, maar een snoek uit een sloot, nee. Trouwens, ik kan wèl zien, of ik een tarbot of een paling vóór me heb, maar een zeelt of een baars of een bliek, ho-maar!’
Lijn Tien echter wilde ook dolgraag aan den hengel, en Nachtegaaltje vond het gewoon een kei-idee, om er naar te kijken.
- ‘Knal zeg’, riep ze, ‘om met een knal-zoodje knal-visch thuis te komen. Moet je baarzen bakken of koken, Pukkel?’
- ‘Inmaken!’, zei Max.
Pukkel had haar de noodige inlichtingen gegeven, en zoo bewoog dan de club van 3a zich in den vroegen morgen langs den straatweg naar Hillegersberg, en weldra hadden ze het dorpje achter den rug en gleden met een flink vaartje den polder in. 't Was een prachtige najaarsmorgen. De herfstzon stond in glanzende praling aan den hemel en gutste haar gouden gloed over de landen, waar het late vee nog te genieten liep.
- ‘Daar is de sloot, maar we moeten dit hek door en het land over,’ riep Pukkel, nadat ze een half uurtje gereden hadden.
De club sprong àf.
Piepend en krakend ging het hek open; een ouwe koe keek lodderig, en met de fietsen aan de hand liep het edele viertal slootwaarts.
- ‘Reuze-weertje om te baarzen’, zei Pukkel. ‘Kijk,
| |
| |
in die sloot zitten ze.’ - En hij keek of de baarzen speciaal op hem gewacht hadden.
Er waren maar twee hengels. Rookworst gaf er niet om. Hij zou wel toekijken, met Nachtegaaltje. Vond-ie veel leuker. Pukkel en Lijn Tien, die elkander de superioriteit in het baarzen heftig betwistten, spraken af een wedstrijd te houden. Iedere baars zou een doelpunt zijn en ze zouden zien wie er won. En met een geleerd gezicht wierpen ze hun dobber in de sloot.
- ‘Zeg lui’, zei Nachtegaaltje, ‘ik heb nu al voor de Kerstvacantie een uitnoodiging gekregen om te komen logeeren bij familie!’
- ‘Waar?’, vroeg Max.
- ‘In Dokkum!’
- ‘Dokkum’, antwoordde Rookworst. ‘Zou ik nooit naar toe willen. 't Is er bar-onveilig.’
Elly keek verbaasd.
- ‘Zeker’, zei Max. ‘Heb je dan niet gehoord dat Bonifacius er vermoord is?’
Een schaterlach van Nachtegaaltje klonk over 't land. ‘Wat een mop! Wat een knal-mop!’
- ‘Stilte’, riep Lijn Tien nijdig. ‘Jullie jagen de baarzen weg. Als je vischt moet het kalm zijn.’
Het was een mooie breede sloot, waar ze vischten. Hier en daar kelkte nog een late, prachtige, groote waterlelie op: witte kelken op groote, drijvende blaren. Aan de oevers bogen nog enkele bloemen diep hun malsche kopjes naar het spiegelend nat, als kleine imitatie-treurwilgjes, vol schoonheid.
Pukkel begon wat ongeduldig te worden. Een half uurtje hadden ze nu gevischt en nog was er niets gevangen. Opeens schoot Lijn Tien een rilling door zijn leden......... Hemel, kon het waar zijn?......... Zijn dob- | |
| |
ber bewoog. Ja, zijn dobber tikte op en neer......... Stellig, er zat wat aan.
- ‘Ik heb tjoek’, zei hij zacht.
- ‘Kalm dan’, fluisterde Pukkel.
Daar bewoog zijn dobber weer. Hij greep bliksemsnel met beide handen zijn hengel en trok hem razend-vlug omhoog, dat het water klaterend wegspoot. Aan zijn haak spartelde de worm, anders niet. Rookworst lag achterover op het land te lachen, dat hij bijna niet meer kon.
- ‘Stommeling’, riep hij. ‘Is dat nou ophalen? Het was of er een olifant aan je haak zat.’ En hij veegde de tranen uit zijn oogen, van loutere pret...
Karel zweeg nijdig en gooide zijn dobber weer in. Opeens een kreet: 1-0. Ieder keek op: Pukkel had een baars aan z'n hengel. Lijn Tien er heen. ‘Het is een flinke’, zei Pukkel en keek trotsch. Het was inderdaad een dik beest. Het lag te spartelen van boosheid. Pukkel had de leiding. Lijn Tien ging weer heen, naar zijn eigen plekje en begon met nieuwen moed. Maar ze wouen niet bijten. Een enkelen keer ging zijn dobber wel op en neer, maar verder niets. Zal ik zijn lijden verder vertellen? Anderhalf uur hadden zij gejaagd, toen besloten ze wat te gaan eten. Rust kwam dus met den stand 1-0 voor Pukkel.
Er kwamen donkere wolken opzetten, toen ze weer ingooiden. Overal waren de boeren druk aan 't werk. Freek had zoo ongeveer een kwartiertje gestaan na de rust, toen er weer beweging in kwam. ‘Opletten, jongen’, dacht hij. Ditmaal was de beweging beslister......... kijk......... steeds meer ging zijn dobber op en neer......... tot, pats, daar schoot ie weg onder wa- | |
| |
ter......... Hij haalde op, zag een zilver-schubbige visch aan zijn haak en jubelde: 1-1.
- ‘De stand is gelijk’, zei Pukkel.
Helaas, hij bleef niet lang gelijk. Vijf minuten later haalde Pukkel een tweede exemplaar op. ‘Hier zit een nest’, zei hij beslist, met ontroering in zijn stem. Hij scheen gelijk te hebben, want geen twintig minuten daarna was de stand 4-1 in zijn voordeel. Vier knal-visschen. Vet en glanzend.
Aan zijn haak spartelde de worm.
Karel keek als Napoleon. Toen echter braken voor Freek glorierijke momenten aan, want terwijl Pukkel vruchteloos stond te hengelen, haalde Lijn Tien tweemaal achter elkaar een springlevenden baars uit het water. Zijn geluk te beschrijven, Van Deyssels pen ware er nog te bot voor. 4-3 was de stand. Stormloop en stormloop ondernam Freek. Maar hoor nu: schier op hetzelfde moment, dat hij 4-4 riep, klonk van de andere zijde: 5-4. Een seconde was het spel gelijk geweest. Toen verslapte
| |
| |
Lijn Tien. De baarzen keerden zich van hem af. Pukkel wist nog een doelpunt te behalen en toen de kampioens-partij was ge-eindigd, had hij met 6-4 gewonnen.
Dit alles was gebeurd, terwijl Rookworst en Nachtegaaltje het weiland door-kuierden en eindelijk, een beetje verveeld, terugkwamen. Toen hoorden ze den uitslag van den wedstrijd: 6-4 voor Karel. De baarzen werden echter als gemeenschappelijk bezit beschouwd: elk lid van de club zou er twee krijgen en de beide ijverige visschers nog één extra. Zoo bracht ieder wat van den buit mee naar huis.
Ondertusschen was het weer heelemaal veranderd en toen de club van 3a zich gereed maakte om op te breken, zagen ze met schrik, dat een flinke bui op komst was. Reeds vielen de eerste druppels en nog was het weiland niet verlaten, of een geweldige plas-regen klaterde neer.
- ‘Schuilen’, riep Freek, maar Rookworst besliste onverbiddelijk: ‘Kan niet. We moeten toch vanmiddag op school zijn? En eerst nog koffiedrinken. We zijn toch al op 't nippertje weggegaan.’
Met een sneltrein-vaartje gingen ze er van-door, maar al dra moesten ze ondervinden, dat de klei-ige polderwegen in een minuut of tien in modderpoelen waren veranderd. Boeren-wagens trokken diepe karresporen in de brij en met de grootste moeite konden zij er hun fietsen doorwerken. Nachtegaaltje en Rookworst reden voorop, ze moesten wel flink trappen, maar hun Nederlandsche Kroon hield zich prachtig, en af en toe moesten ze zelfs hun vaart inhouden, om Pukkel en Lijn Tien, die zoo goed niet vooruit kwamen, gelegenheid te geven om op te halen. Het duurde niet lang, of ze dropen aan alle kanten en toen ze, met hun tien baarzen, de stad weer
| |
| |
inreden, zagen ze er uit als natte-katten, en dus scheen het of zij in de sloot hadden gelegen inplaats van de baarzen. Maar hun vroolijke stemmen hielden den moed er in.
Nachtegaaltje was het eerst thuis en toen haar moeder, in de gang, een bedenkelijk gezicht trok, hield ze de twee baarzen bij den staart in de hoogte en riep:
- ‘Knal-baarzen, moedertje. Spek in de pan. Met prima roomboter licht-bruin bakken, en dan oppeuzelen. Delicieus. Adie lui, tot straks.’
Zoo kwam de club van 3a met geen drogen draad aan het lijf van een visch-tocht thuis. Maar elk lid had tenminste een paar baarzen!
's Middags was er onrust in de klas. Er scheen wat op til. Maar wat? Wie zou het zeggen? De schoolatmosfeer is vaak als de natuur: er komt verandering, maar wèlke?
- ‘Die redeneering is onzuiver, Elly’, zei de leeraar. ‘Je hebt niet voldoende gestudeerd. Heb je vanmorgen de vraagstukken nagezien?’
- ‘Nee meneer!’
- ‘Dat dacht ik wel. Wat heb je dan uitgevoerd?’
- ‘Gebaarsd!’
De klas giechelde. Die mallotige El. Altijd wat anders.
- ‘Ge-wàt?’
- ‘Gebaarsd meneer, in den polder bij Bergschehoek. Tien dikke baarzen gevangen, meneer. Knal-baarzen!’
Nu daverde de klas. De leeraar wist niet of hij voor den gek werd gehouden of niet. Hij vermoedde het. Haalde z'n schouders op.
- ‘Baars jij maar, hoor meid. Maar met de oplossing
| |
| |
van die som heb jij een snoek gevangen. Je krijgt een dikke 3. Anders dan een dikke baars, hè?’
Nachtegaaltje keek onverschillig. Zou ze wel inhalen, voor het rapport uitkwam. Aan onvoldoendes had ze een broertje dood.
De les ging door. 't Was rustig. Toen, plotseling, kwam de ontlading. Met een adelaars-blik keek de leeraar naar de bank, waar Pukkel en Lijn Tien naast elkaar zaten.
- ‘Wat heb je daar, Fransen?’, vroeg hij streng.
- ‘Niets, meneer!’
- ‘Zit niet te nietsen, jongen. Geef op!’
- ‘Meneer...!’
- ‘Geef hier dat papier. Zoo. Dacht ik wel. Zeker weer de een of andere flauwe mop...? Ei, ei... Nee maar, dat is een interessante studie... Dat is prachtig, kerel. Daar heb ik een ontdekking gedaan!’
- ‘Knal’, riep Elly.
- ‘Jij blijft al-vast vanmiddag na, Elly’, zei de leeraar. ‘Ook knal niet? Freek Fransen, kom voor de klas... Zoo... En lees deze studie voor!’
- ‘Och meneer...!’
- ‘Lees voor, onsterfelijke vriend. Ik zie niet in, waarom niet heel de klas er van zou profiteeren. Gelijke monniken, gelijke kappen. Uitvindingen moet je niet voor je zelf houden: die dienen ten bate van de geheele menschheid te komen.’
De deur van het lokaal ging open en de directeur kwam binnen. Knalstijf zat de klas van schrik. Zelfs Nachtegaaltje bleef roerloos. Want de directeur had er den wind onder. Met hèm viel niet te spotten.
- ‘Mijnheer de directeur’, zei de leeraar, ‘ik heb een zeer gewichtig document ontdekt, dat Freek Fran- | |
| |
sen, de vermoedelijke auteur, zal voorlezen ten profijte van heel de klas.’
- ‘Ik luister’, zei de directeur.
Men kon een veertje hooren vallen. Alle hartjes popelden, maar vooral de hartjes van de club van 3a. Lijn Tien, de ongelukkige delinquent, begon met haperende stem aan het stuk, terwijl z'n gezicht gloeide van de emotie:
- ‘Wat heb je daar, Fransen?’ vroeg hij streng.
| |
SPIEK-STUDIE.
Overpeinzingen van de club van 3a-ers ‘De Nederlandsche Kroon’.
Spieken is over het algemeen niet aan te bevelen, maar als men spiekt, dient men het knal-eerlijk te doen. Wat wordt verstaan onder eerlijk spieken? Onder eerlijk spieken wordt verstaan een manier, die oorspronkelijk is. Spieken op de wijze, zooals dat reeds geschiedde onder Julius Caesar of ten tijde van de Hoeksche en Kabeljauwsche Twisten of tijdens het Twaalfjarig-Bestand, is be- | |
| |
neden onze waardigheid. Alles is tegenwoordig modern, dus ook het spieken dient de invloed des tijds te ondergaan. Jongens en meisjes kunnen er verschillende systemen op nahouden, waaruit een keuze kan worden gedaan, maar als eerlijk spieken worden o.a. de volgende knal-methoden beschouwd.
1. Men schuift een stukje papier, waarop eenige voorwereldlijke teekens staan, onder het glas van zijn horloge en kijkt dan af en toe hoe laat het is. Dan wéét men ook, hoe laat het is.
2. Men schrijft de zoo-even bedoelde hieroglyphen met een zacht potlood op z'n dijbeen (speciaal voor jonchelingen).
3. Ook kan men de binnenzijde van de hand benutten, of de manchet, wanneer een dergelijk natuur-verschijnsel aanwezig is.
4. Een werkelijk nieuw middel is, om binnen in de mouw een elastiekje te bevestigen en daaraan een papiertje. Men kan dit dan voorzichtig naar beneden halen en raadplegen, en als men het los laat, schiet het een flink eind de hoogte in, zoodat het voor De Kromme of voor Den Neus of voor Toekoe Oemar en de andere geliefde leeraren onvindbaar is.
Dit zijn slechts eenige methoden. Andere zijn op aanvrage te verkrijgen. Want er zijn er knal. Aangezien we niet alleen voor ons eigen vermaak op de wereld zijn, maar ook tot opvoeding en beschaving onzer mede-leerlingen, hebben we besloten een actie te beginnen ter bevordering van het eerlijk spieken.
De Knal-club van 3a, genaamd ‘DE NEDERLANDSCHE KROON’.
In ademlooze stilte had de klas de voorlezing van het schoone opstel aangehoord.
- ‘Wie is de auteur van dat opvoedende en beschavende document?’ vroeg de directeur langzaam.
- ‘Ik, mijnheer!’
Vier stemmen riepen het tegelijk. De klas zat paf van bewondering: ieder lid van de club wilde de schuld op zich nemen. Kordaat vonden ze 't en ook op het gezicht van den directeur glansde iets vreemds.
| |
| |
- ‘Komaan, ik geloof niet, dat jullie het allemaal hebben gemaakt. Elly Verhage, heb jij niet een voorkeur voor 't woord “knal”, beste meid? Ik hoor je dat dikwijls roepen?’
- ‘Ja, meneer!’
- ‘Precies, en ik heb herhaaldelijk in die schoone studie dat woord gehoord. Ik geloof dat jij...!’
- ‘Nee meneer!’, riepen Rookworst, Pukkel en Lijn Tien tegelijk.
- ‘Galante ridders!’, spotte de directeur. ‘Jullie hadden in de middeleeuwen moeten leven, dappere knapen, en er dan boven op je vurige paarden met gevelde lansen op uit moeten gaan om jonkvrouwen te bevrijden. Maar nu verlang ik dat je zwijgt. Ik vraag alleen wat aan Elly. Heb jij 't geschreven?’
- ‘Ja, meneer!’
- ‘Dacht ik wel. Daar heb je dus je vrije morgen aan besteed!’
- ‘Nee meneer, vanmorgen heb ik gebaarsd!’
Een deining van sensatie ging door de klas om dat vrijmoedige antwoord.
- ‘Ge-wàt?’, vroeg de directeur, precies als de wiskunde-leeraar gedaan had.
- ‘Gebaarsd, meneer. In den polder. Met de club.’
Elly was dood-kalm. Waar staat trouwens geschreven, dat een meisje niet baarzen mag? Nergens, nietwaar?
- ‘Ik wensch je na de les te spreken!’ zei de directeur scherp. ‘Je blijft!’
Voor dien middag was de stilte in de klas verzekerd. Maar met looden schoenen liepen Max, Freek en Karel de klas uit: wat zou er met Nachtegaaltje gebeuren? Ze besloten buiten te wachten, al werd het nòg zoo laat: haar in den steek laten deden zij niet. Na eenig beraad kochten
| |
| |
ze in den banketbakkerswinkel op den hoek een tablet melkchocolade, van het merk dat El zoo lekker vond. Zoo wachtten ze ruim een half-uur; toen fladderde Nachtegaaltje fluitend naar buiten.
- ‘En?’
- ‘Knal’, riep ze. ‘Een knal-preek gehad. Niets voor een meisje... véél te vrijmoedig... moet bedeesder zijn... als 't nog eens gebeurt ouders waarschuwen... In één woord: ik moet knal-netjes worden. Heb natuurlijk beloofd!’
Toen gaven ze, als troost, hun tablet chocolade. Nachtegaaltje kreeg een kleur, zoo lief vond ze 't.
- ‘Knal-jongens zijn jullie! En ik vond het fijn dat jullie m'n partij opnamen, hoor!’
- ‘Zeg El, 't mooiste is dat je zelf nog nooit gespiekt hebt!’ zei Lijn Tien.
- ‘Dat is waar. Dat zei de dirrek ook: hij geloofde niet dat ik 't zou doen. Ik heb dat stuk over 't spieken natuurlijk maar voor de leut geschreven. En baarzen vond-ie ook al niks voor een meisje. Nou vraag ik je... Waarom dansen wel en baarzen niet?’
Ze fietsten weg. Ze brachten Nachtegaaltje thuis, als een eerewacht.
's Avonds was Lijn Tien koortsig. De regenbui! Maar jongens zijn gauw beter en na een lepel abdijsiroop te hebben geconsumeerd, sliep hij als een roos.
|
|