Brief van Cassandra (1797)
Mijnheer janus!
Ik ben een waarzegster, om u te dienen! Ik neem de pen op om u kennis te geven van een visioen dat ik gisteravond gehad heb en om u een hondje van een voorspellinkje te doen.
Ik zat dan gisteren te turen op de kaart van europa, zonder mijn oog te vestigen op een speciaal deel daarvan. Allerlei losse gedachten die als los zand samenhingen vlogen mij door het hoofd. Zo dacht ik aan europa en de witte stier die haar ontvoerde. Ik verbeeldde mij die schone maagd, zittend op haar trouweloze geleider terwijl zij met hem de baren van de onstuimige zee doorkliefde en uitriep: ‘Waar zal ik ten slotte aanlanden?’ Waarop jupiter, met de loeiende stem van de stier (maar toch beleefd en pianissimo) antwoordde: ‘In italië!’. Ik wendde mijn gezicht naar dat deel van europa en raakte in profetische verrukking. De avond viel reeds, maar dat hinderde mij niet omdat het eiland corsica naar gelang het donkerder werd steeds meer licht van zich afgaf: alsof er een ster van de eerste grootte van dat plekje op de kaart opging. Een paar ogenblikken later zag ik, bij die wonderlijke illuminatie, het been of de laars van italië dansen, of liever hinkelen (want het huppelen op één been kan geen dansen genoemd worden). Die beweging werd zo schielijk verricht dat ik er het oog niet op kon houden. Het kon niets anders betekenen dan de aankomst van jupiter en europa in de vruchtbare streken van italië, en ik stelde mij de verliefde maagd al voor als dartelend in de armen van de god. Kort daarna zag ik het verlichte plekje op de landkaart veranderen in een lichtkransje of kroontje: zoiets als waarmee heiligen in oude prentboekjes afgebeeld worden, een aureool. Het licht werd flauwer en het huppelen nam een eind. Maar zoveel zag ik nog bij de laatste glans van het lichtkroontje, dat het vermoeide been, in die vrolijke danspartij, zijn hele knieschijf, het bovenste deel van het been en een deel van de