tot op het kerkplein. Aan de frituuruitbater vraag ik waar Jan Gerlach woont. Ik kan mijn wagen laten staan. De koster woont amper vijftig meter verder in een oude werkmanswoning. Wanneer ik aanklop, hoor ik een papegaai snateren. Het duurt lang voordat de deur geopend wordt. Ik zie mezelf tweemaal weerspiegeld in donkere brilleglazen. ‘Ik ben Steven Willems,’ zeg ik, ‘de broer van Martien.’
Het gelaat van de blinde man klaart op. ‘Kom binnen,’ zegt hij vriendelijk.
Ik leg een hand op zijn arm. ‘Liever een andere keer. Ik ben nogal over tijd. Ik kwam even langs om je te zeggen dat ik nieuws heb van Martien.’
‘Goddank!’ zegt hij gemeend.
‘Hij laat je groeten,’ zeg ik. ‘Hij is naar Zuid-Amerika vertrokken. Hij beantwoordde aan ... zijn roeping. Het spijt hem dat hij je niet in vertrouwen kon nemen.’
‘Oh... dat geeft niet,’ zegt hij glunderend. ‘Ik ben blij voor hem. Hier sprak hij voor dovemans oren. En doof zijn, geestelijk doof, is erger dan blind zijn, geloof me.’ Hij wrijft onwennig met een hand over zijn mond. ‘Kun je je voorstellen dat de deken mij verzocht heeft de inventaris op te maken van de gewijde en artistieke voorwerpen die toebehoren aan de kerk? Alsof je broer iets zou ontvreemd hebben...’
Ik zucht. ‘Ach... de mensen hebben hun gebreken. Ik moest je namens Martien danken én zeggen dat je een fles wijn van madame Gilissen moest kraken op zijn gezondheid.’
Hij lacht genoeglijk.
‘Dat zal ik doen. En... je bent hier altijd welkom.’
We nemen afscheid met een warme handdruk.
Even buiten de dorpskom zie ik een bord staan... ‘BLAUWLAND-GENADEOORD’.
Onwillekeurig draai ik de weg in.
Tegenover de bedevaartplaats vloekt een modern gebouwencomplex. Er staan vele wagens op het parkeerterrein. Ik zet er mijn autootje bij. Blauwland doet mij denken aan een grote lusttuin. Er zitten zeker vijftig mensen te bidden. Ik hoor vogels, ik ruik bloemen, ik proef honing, ik zie struiken en bomen die met elkaar harmoniëren, en ik voel de warmte van de kaarsen en van de mensen.
Er komt een vreemde euforie over mij. Ik sluit me bij de bedevaar-