Op een wit paard naar Geel
(1989)–Robin Hannelore– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
donk leefde, voelde de koorts stijgen. De grootste santenkraam en ballentent in die dagen was beslist het gemeentehuis. Iedereen die er rondscharrelde of -sjouwde, was politiek benoemd. Gedurende bijna zes jaar hadden de verhoudingen of evenredigheden vastgelegen en was alles om zo te zeggen vlekkeloos en rimpelloos verlopen. Iedereen had zijn machtshonger, jaloezie, (brood)nijd, minachting, zelfoverschatting, machtswellust... min of meer opgekropt. Nu de kaarten echter zouden geschud worden, werden de verkeersreglementen genegligeerd en leek iedereen wel in een botsautootje te zitten. Er werd gebotst dat de vonken in het rond spatten. Niemand luisterde nog naar iemand. Er werd gejudast, gekoeioneerd, gestookt, met de ellebogen gewerkt... en bovenal geluierd, gelanterfant, geprofiteerd, gespekuleerd... Sekretaris Zeger Claes sloot zich met zijn privé-sekretaresse op. Gemeenteontvanger Rinus Mallants lag thuis in zijn tuinstoel met lumbago. Bij de archieven op zolder zat blijkbaar ook iemand, want de deur was op slot en de sleutel was verdwenen. De gemeentewerklieden liepen als toeristen door het dorp. De mensen die het ongeluk hadden een beroep te moeten doen op de gemeentedienst, waren vanzelfsprekend de klos: ze werden afgesnauwd, met een kluitje in het riet gestuurd, bij de bok gedaan... In het rusthuis liepen de zaken al niet veel vlotter. Daar begonnen zelfs de laatste nonnetjes, die de Rode O.C.M.W.-voorzitter Henk Torremans trouwens altijd beschouwd hadden als de baarlijke duivel, dwars te liggen en onrust te stoken. Die nonnetjes spraken nog over de Heilige-Geesttafel, het Heilige-Geesthuis, het Armenbestuur, het Bureau van Weldadigheid, de Kommissie van Openbare Onderstand... en ze konden Henk Torremans onmogelijk als een Heilige-Geestmeester beschouwen. Omdat de Katolieken destijds de intronizatie van Henk Torremans in de hand hadden gewerkt, waren ze er tevens van overtuigd dat de Oranjen... wolven in een schapevacht waren. Wat een verloedering van de kristelijke idealen! Van wie konden zij nog enig heil verwachten, tenzij van... ‘De Volksjongens’? Met veel geduld begonnen zij dan ook de bejaarden te waarschuwen voor het Rode Gevaar en voor de Oranje Schijnheiligheid... Stel je voor: de Blauwe senator Wimjan Bonnarens had hun een week vakantie in de Ardennen beloofd... Wat een edelmoedigheid! Jaja, de wereld was nog zo slecht niet als zij gedacht hadden... Waar in de Ardennen? Dat wisten ze niet meer precies, maar het was op een kasteel. Eind augustus, als een soort apoteose van de zomervakantie, had het bal van de brandweer plaats. Feitelijk was de brandweer de | |
[pagina 78]
| |
enige vereniging in Kranendonk, die van de ziekelijke zucht tot tweedracht gevrijwaard was gebleven. Wellicht daarom had het bal elk jaar weer zo'n formidabel sukses. Op die zaterdag liep de enorme tent op het dorpsplein stampvol. Voor de brandweerlieden zelf echter was er weinig vreugde te rapen: met hun fonkelnieuwe brandweerauto trokken zij de wacht op langs de weg die naar ‘De Weerwolf 2000’ leidde. Argeloos kwam ik op het bal in een precaire én penibele situatie terecht... Vanzelfsprekend waren alle politieke clans in de tent aanwezig, zodat ik na het betalen van het entreegeld op verschillende plaatsen wenkende armen zag. Ik besloot van kromme haas te gebaren. Bedremmeld knikkend naar overal en nergens liep ik naar de tapkast. Een lobbes kon niemand wat ten kwade duiden... Toen ik mijn tweede glas bier aan de mond bracht, kwam Groene Linda, mijn ‘Figuur van de Week’, me in de rug porren. ‘Kom toch bij ons zitten!’ zei ze. Ik rook de viooltjes weer, en ik zag de verzaligde gezichten van Erwin Moreels en Rebecca Holvoet voorbij dansen. Er was maar één uitweg... ‘Ik kan niet dansen,’ zei ik, ‘maar met jou wil ik het wel eens proberen...’ ‘Kom!’ zei ze, terwijl ze me bij de arm greep. De volgende minuten ontpopte ik mij tot dé stoethaspel van de tent. Iedereen keek mijn richting uit. Of vergiste ik mij? Keken ze allemaal misschien naar Linda? Ze was groot, ietwat mollig, zwartharig, donkerogig... en wellicht ontzettend geliefd bij ouders en grootouders. ‘Heb je je praatkabouter niet bij?’ vroeg ik sullig. ‘Ja,’ zei ze. ‘Zie je hem niet zitten?’ Ze neeg even het hoofd. En, inderdaad, ik zag de narrentronie... tussen haar borsten... schijnbaar een sieraad op haar diep uitgesneden jurk. ‘Daar zou ik... ook wel willen zitten,’ zei ik idioot. Ze keek me schalks aan. ‘Jij bent de grootste versierder van het dorp, nietwaar? Als ik de helft van de praatjes mag geloven, ben jij erger dan Casanova de Seignalt en Don Juan samen... Je gaat nu toch niet proberen ook mij te verleiden?’ Dodelijk beschaamd keek ik van haar weg. ‘Geloof jij echt dat ik een hedonist ben?’ prevelde ik ongelukkig. ‘Trek het je niet aan!’ zei ze, terwijl ze me kwasi gemoedelijk dooreenschudde. ‘Wie aan de weg timmert, heeft veel bekijks.’ Ik haalde opgelucht adem toen de dans ten einde was. ‘Merci!’ zei ik. ‘Heb ik je echt beledigd?’ vroeg ze ongelovig. ‘God neen!’ antwoordde ik, terwijl ik me omdraaide. Op mijn weg terug naar de tapkast liep ik op Davy de Ram en Mario | |
[pagina 79]
| |
Wijnakker. Zonder pardon troonden ze me mee naar hun tafel. Daar trof ik ook Wijnvlekje, Ingel Guldentops en Deirdre... ‘Was je nu Linda Roelants weer aan 't bepoetelen?’ opende Wijnvlekje de vijandelijkheden. ‘Ben je gek?’ zei ik woest, terwijl ik naast Deirdre ging zitten. ‘Die Linda is een mooi meisje,’ opperde Ingel. ‘Ik dacht dat jij niet kon dansen,’ zei Deirdre. ‘Zowat tjaffelen kan iedereen,’ gromde ik. ‘Je hoeft nu precies jezelf niet weg te gooien,’ zei ze zacht. Ik keek raar op. Was dat Deirdre Guldentops? Ze zat dromerig naar een bierviltje te kijken. ‘Zullen wij het eens proberen?’ vroeg ik. ‘Wat?’ ‘Dansen...’ ‘Waarom niet?’ Ze knipoogde naar Wijnvlekje en stond op. Dat knipoogje maakte me dubbel voorzichtig en afstandelijk. Deirdre was groot en rank; ze geurde naar iets dat ik niet direkt kon thuiswijzen: azalea's, of lelietjes-van-dalen. ‘Mario is een toffe knul,’ zei ik domweg, omdat ik vermoedde dat er wat meer bestond tussen haar en hem. ‘Mario is mijn type niet,’ zei ze. ‘Je danst inderdaad erbarmelijk... Eén, twee, drie... Zó!’ Nu voelde ik me pas voorgoed een klunshark. Ingel en Linda dansten lachend voorbij. Davy en Wijnvlekje zaten schokkend van het lachen naar mijn benen te kijken. ‘Wie is dan jouw type wèl?’ waagde ik te vragen. ‘Eén, twee, drie...’ zei ze. ‘Dat verklap ik je niet. Kom! Eén, twee, drie...’ ‘Heeft het onderzoek naar die inbrekers bij jullie thuis al wat aan het licht gebracht?’ ‘Neen.’ ‘Heb je geen zin in een wandeling langs de Nete?’ ‘Ga jij maar wandelen met dat vrouwmens van het bankfiliaal!’ Toen de les eindelijk gedaan was, droop het zweet van mijn voorhoofd. Achter Deirdres rug wilde ik naar de tapkast sluipen, doch ze draaide zich om en greep me bij de arm. Tot laat in de nacht zat ik naast haar te luisteren naar een opsomming van de plagerijen waarvan de buren van ‘De Weerwolf 2000’ elk weekend het slachtoffer werden. En bij elk glas bier steeg ze een trapje in mijn achting, zodat ik omstreeks twee uur - toen het orkest er de brui aan gaf - dodelijk en hopeloos verliefd was. Toen Deirdre en haar gezelschap in de nacht verdwenen, was ik in een stemming om gedichten te schrijven die de eeuwen | |
[pagina 80]
| |
konden trotseren. Gelukkig waren die passionele vertwijfeling en diviene hunkering 's anderendaags wat vervaagd, zodat de Vlamingen of Zwarten mijn ups en downs niet moesten bekopen. In de rode map van mijn vader vond ik slechts weinig over de Vlamingen. Toen vader zijn aantekeningen maakte, had de dood hem waarschijnlijk al stevig in zijn greep... ‘In Kranendonk noch Muisdonk had een écht Vlaamse partij ooit een voet aan de grond gekregen. Het was bijna alsof de mensen er nog altijd diep van doordrongen waren dat de fine fleur van de plaatselijke ridderschap in 1302 was gaan sneuvelen op de Groeningekouter. Hertog Jan II van Brabant haatte de Vlamingen inderdaad al even erg als de Koning van Frankrijk dat deed. En flamingantisme, blauwvoeterij, Vlaams aktivisme en Vlaams nationalisme waren hier in het hart van de Kempen altijd slechts vage begrippen geweest. Het obskurantisme, het analfabetisme en het pauperisme van de negentiende eeuw lagen beslist aan de basis van deze onverschilligheid. Wie bang is én dom én arm, leeft alleen in het teken van zijn nooddruften en heeft geen tijd voor idealen. Bij het ontstaan van Groot-Kranendonk in 1976 waren de Vlamingen dan toch met een lijst opgekomen, doch ze werden onder hoongelach weggestemd. Op die lijst prijkten immers twee mensen van wie de bevolking zich nog herinnerde dat ze Zwarten geweest waren: de ene, wiens moeder een Duitse was, had tijdens de oorlog wat geschnabbeld als tolk; en de andere had iemand van het verzet, toen die voor de tweede maal zijn varken kwam stelen, verklikt... In 1982 probeerden de Vlamingen het nogmaals, ditmaal met een gezuiverde lijst. Het resultaat was desnoods nóg zieliger. Groot-Kranendonk voelde en dacht Kempens, niet Vlaams.’ Die zondagvoormiddag bracht ik dus een bezoek aan Roeland Loosveld, de lijsttrekker van de Vlamingen. Roeland, een waterstaatsingenieur, woonde met zijn florissante vrouw en talrijk kroost in een villa aan de weg naar Goorbergen. Hij was van Westvlaamse origine, doch zijn vrouw, die een rasechte inwoonster van Kranendonk was, had in Ieper niet kunnen aarden. Trots toonde hij mij de Vlaamse lijst ... dè perfekte lijst, naar hij beweerde. Jarenlang had hij oogluikend de politieke don-quichotterieën in Groot-Kranendonk gevolgd. Hij en zijn vrouw hadden meermaals de gemeenteraadszittingen bijgewoond, en ze hadden ervan genoten als van een vaudeville, een burleske, een sotternie... Vooral gemeentesekretaris Zeger Claes, die tijdens de zittingen als een bezetene kauwgom zat te knabbelen en af | |
[pagina 81]
| |
en toe zelfs een blaasje maakte, had hen vaak tot een ‘fou rire’ gedreven. Langzamerhand was in Roeland het plan gerijpt een einde te maken aan dit platvloerse geklungel... Hij zou een ... volmaakte lijst opstellen, mét de intellektualiteit van Kranendonk en Muisdonk. Hij had gezocht en gepeild, gewikt en gewogen... Achter de schermen was hij heel zijn doen en laten in het teken gaan stellen van de opbloei, de welvaart en het heil van Groot-Kranendonk... Gwijde Lodewijckx, een architekt, was de tweede kandidaat: hij was de juiste man op de juiste plaats voor wat de ruimtelijke ordening betrof. Op de derde plaats kwam Silvan Depauw, een licentiaat lichamelijke opvoeding, die erop stond schepen van sport te worden. De vierde in de rij was Tom Vervaecke, pedagoog, die ervan droomde de gemeentelijke onderwijsinstellingen te saneren. Vervolgens kwam Marina Dergent, docente handelswetenschap, wier belangstelling uitging naar de gemeentefinanciën. Enzovoort. Toen ik de kandidatenlijst doorgenomen had, duizelde ik. Zelfs de Vlaamse deelregering kon die diploma's niet voorleggen. ‘Wat denk je?’ vroeg Roeland. ‘Zou deze ... toch wel ideale lijst geen weldaad zijn voor Groot-Kranendonk en de Kempen?’ ‘Ja,’ stamelde ik. ‘Zeker. Maar...’ ‘Maar wat?’ ‘Kranendonk is niet erg gesteld op ... hersenen.’ ‘De tijden zijn veranderd!’ zei Roeland zelfverzekerd. ‘Iedereen heeft nu toch een krant en een televisietoestel... En wat heeft Kranendonk in al zijn achterlijkheid al niet aan zijn neus laten voorbijgaan? En arrogantie hoef je van ons niet te verwachten. Wij hebben eerbied voor onze gastarbeiders...’ Ik dacht aan die ene brave Turk die in een houtzagerij in het dorp het manusje-van-alles was, en ik zuchtte. ‘En “De Weerwolf 2000”?’ ‘Die moet verdwijnen! Dat gedoe is een schande voor ons volk.’ Hij sloeg me kameraadschappelijk op de rug. ‘Jij bent toch ook een Vlaming? Een germanist is een Vlaming!’ Tien minuten later vertrok ik ... met in mijn portefeuille een voorlopige partijkaart van de Vlamingen. Ook ditmaal reageerde Arnout Koleman niet op mijn artikel voor ‘De Brabander’. |
|